• No results found

Op een dag dat Merlijn er zeker van was dat de koning hem goedgezind was en vast en zeker met alles zou instemmen wat hij hem zou zeggen, nam hij hem terzijde

en zei: ‘Ik wil eens met u praten over een nieuw plan: u bent een jonge, moderne

koning; dit gehele koninkrijk is van u en u hebt net zoveel macht als welke koning

dan ook. Daarom wil ik u dit zeggen: herinnert u zich nog dat Angijs op een nacht

heeft geprobeerd u te doden, en dat ik u toen gered heb? Het lijkt me dus dat u mij

toch wel kunt vertrouwen?’ ‘Ja zeker,’, zei de koning, ‘ik beloof je, alles wat jij mij

opdraagt, zal ik doen.’ ‘Wel, heer Uter Pendragoen,’ zei Merlijn, ‘het ziet er goed

voor u uit, in ernst. Wat ik u wil voorstellen zal u totaal niet schaden en er is geen

makkelijker

De vrome is uwe zonder scheren; Dat zal ju harde luttel deren Dat ick ju zal to voren brengen, Unde gij en moget in genen dingen So lichte gewynnen dat hemelrike.’ He zegede: ‘Ick zal dat doen sekerlike, Al zoldet my werden to ongemake.’ Merlijn sprack: ‘Dat is eyne sake De vromde schint, ick zalt dij zeggen, En wult du dat neman to voren leggen. Ick wille dat de eer unde de vrome Alto male ju dar aff kome.’

De koninck sprach: ‘Dat en is geen man De dat van my geweten kan.’

Merlijn sprack: ‘Nu provet hijr in, Dat my hijr aff den groten zin De duvel gevet unde anders niet, Dat ick weet al dat geschiet.

Mer God, De alle dinck mach geven, Hevet my gegeven dar beneven Dat ick weet dat gescheen sal. Hijr bij bin ick ontfonden al Den duvele unde der hellen to, Want ick oren willen nicht en do. Wete gij wannen mij kornet de macht De ick hebbe vor geacht

[Prozavertaling]

manier om de hemel te verdienen.’ ‘Ik zal het zeker doen, zelfs al zou het iets

moeilijks zijn,’ zo luidde het antwoord van de koning. ‘Het lijkt een vreemde zaak,’

zei Merlijn, ‘en ik zal het u vertellen als u er met niemand over spreekt; ik wil namelijk

dat alle lof en eer ú toe zullen komen.’ ‘Niemand zal er van mij iets over horen’,

beloofde de koning.

‘U moet begrijpen,’ vervolgde Merlijn zijn verhaal, ‘dat mijn gave om alles te

weten wat er gebeurd is, mij geschonken wordt door niemand minder dan de duivel.

Maar daarnaast heeft God, Die alles vermag, mij bovendien de gave geschonken dat

ik ook alles weet wat er in de toekomst nog gebeuren zal. Hierdoor ben ik zowel aan

de duivel als aan de hel ontsnapt, omdat ik niet doe wat zij graag willen. Weet u waar

de macht vandaan komt waarmee ik u van tevoren alles kan vertellen wat God

gebieden zal? En

Ju to zeggene wat God gebiet? Unde als gij dat wetet, en latet niet Gij en doen onses Heren wille. Nu hoert mij unde zwiget stille: God quam dor onsen wille her Omb to verlosene den sonder. He sprak to der tafelen dar He sat Mit Sinen jongeren unde at: “Mij hevet verraden uwer een.” Alz dat waer was unde wal scheen, De sculdege he genck henen saen. Do onse Here was verdaen An den cruce, dor onsen wille, Do dede Ene aff eyn ridder stille, De onsen Heren hadde leeff. He was gehangen als een deeff An den cruce, dor onse zonden; He verrees in korten stonden Unde de ridder die Ene aff dede, Voer wonen in ene woeste stede, Unde zine mage unde zine lude, Tote dat eme ene plage geschiede Unde van honger groet mysval. Do clageden ze dat den ridder al. Do bat he Gode, dat He vertogede Dat zijn volc dat leet gedogede.

[Prozavertaling]

wanneer u dat weet, moet u niet nalaten te doen wat onze Heer wil. Zwijg nu en

luister naar mijn woorden: omwille van ons, om de zondaren te verlossen, is Jezus

op aarde gekomen. Aan de tafel waaraan Hij met Zijn discipelen heeft gegeten, sprak

Hij de woorden: “Een van u heeft Mij verraden.” Omdat dat de waarheid was, is de

schuldige gauw vertrokken.

Toen onze Heer omwille van ons aan het kruis gestorven was, heeft een ridder die

onze Heer liefhad, Hem heimelijk van het kruis gehaald. Jezus was als een dief aan

het kruis genageld, om onze zonden. Spoedig daarna is Hij opgestaan en de ridder

die Hem van het kruis had afgehaald, is met zijn familie en zijn knechten gaan wonen

op een onherbergzame plek, totdat het onheil hen overviel en zij getroffen werden

door een hongersnood. Toen begon iedereen bij hem te klagen en vroeg hij aan God

of Hij hem wilde openbaren waarom zijn mensen al dat leed moesten verdragen.

Toen heeft onze

Do geboet em onse Here, Dat he makede, in der ere Der tafelen dar He to sat,

Eyne ander unde zette dar op Zijn vat, Unde deckede dat myt eynen clede cleyne Al omb und ombe, sonder alleyne An eyne zijde de kegen em weer. Dar zolde he kennen bij de schaer De behoerden to der goeder straten. De gene de to der tafelen saten, Hadden oren wille dar mede. Dar was altoes ene ydele stede; Dar was de stat betekent mede Dar Judaes em selven ut dede, Want he track em selven achter Unde verriet Gode, des hadde he laster. Echter zole gij weten hijr naer,

Dat de apostele koren daer Eynen de der stat werdich was, Dat is van Triere Mathias. Here, dit zin tafelen twe, De concorderen myn noch me Over eyn onder em beiden. Alle de lude de er lijff leiden Mit Josepes tafelen to elken male Geven em den namen vanden Grale.

[Prozavertaling]

Heer die ridder bevolen een tafel op te richten, ter ere van de tafel waaraan Hij die