• No results found

Hector gaf nergens om, niet om zijn kind en niet om het gesmeek. Hij

Hy en es clene no groet vervaert. Mettien bracht men hem syn paert. Hy wilt uyt ryden, hoe soet ga. Mettien spranc op Andromaca; Sy maecte soe groet gherochte, Dat ment verre horen mochte. Int palays van Troyen bynnen Mocht elc hoeren ende bekynnen. Sy deder weenen vele tranen.

‘O wy! O wy!’ sprac sy, ‘nu gaet ons ane Die wyle dat wy doot wouden wesen!’ Andromaca ghinc wech met desen Tot Pryamus, den coninc rycke, Slaende haer hande jammerlicke. Cume mach sy ghespreken van moede. Doe sprac sy als een onvroede:

‘Seght my, dul man! Du dunct my riesen, Du saelt noch heden wel verliesen! Vaert her Hector buten in den stryt, Hy blyft er doot in cortter tyt. Ic weet wel, dat alsoe moet gaen, Die gode dadent my also verstaen. Ic hebt vorsien in dier ghebare: Comt hy onder die grote scare, Sy slaene doot, wat doestu dan?

[Prozavertaling]

was nergens bang voor. Toen bracht men hem zijn paard en hij wilde wegrijden, wat

er ook van zou komen. Maar Andromache sprong weer op en klaagde zo bitter dat

het tot ver in de omtrek te horen was. Binnen in het paleis van Troje kon iedereen

het horen en zij deed menigeen in tranen uitbarsten. ‘O wee,’ sprak zij, ‘nu is voor

ons het ogenblik gekomen dat wij zouden wensen dood te zijn!’ Met deze woorden

ging Andromache, jammerend en handenwringend, naar de machtige koning Priamus.

Ze kon nauwelijks spreken van emotie en zei buiten zinnen: ‘Zeg eens, dwaze man,

ik geloof dat je krankzinnig bent! Je zult vandaag nog een groot verlies lijden! Als

Hector zich buiten in de strijd begeeft, zal hij spoedig sterven. Ik weet dat dit zo moet

gebeuren: de goden hebben het me laten weten. Ik heb het zo zien gebeuren: als hij

zich onder de troepen begeeft, zullen ze hem doden. En

Ay, meer en sietstu mynen man! Gaet ende hout hem, lieve here myn. Astionacta, myn kynt ende tsyn, Leidic te synen voeten heden. Syne moeder heves hem ghebeden, Pollexima ende vrouwe Helene, Maer en diet groet no clene.

Hy en woude haers willen niet gheweten. Recht nu was hy opgheseten,

Here, doe ic liep te dy. Ganc henen ende houten my,

Hy heeft my sere versproken weder!’ Mettien worden viel sy neder. Doe rechtese op die here goet. Priam was stout ende vroet Ende synen vyant herde wreet, Na dien dat men die waerheit weet. Hy en was te licht niet in die tale, Maer hovesch ende besceiden wale. Als hy van hare heeft ghehoert Sulc mesbaer ende sulcke woert, Een coude ghinc hem ter hertten naer. Hy hadde vrese ende groten vaer; Swaer versuchten ginc hem ane. Mettien begonsten hem uyt te gane Die tranen uyt synen oghen bede.

[Prozavertaling]

wat doe jij dan? Ach, je zult mijn man nooit weer terugzien! Mijn lieve heer, houd

hem toch tegen. Ik heb nog zo-even Astyanax, mijn kind en het zijne, aan zijn voeten

gelegd. Zijn moeder heeft het hem gesmeekt, en Polyxena en vrouwe Helena ook,

maar het haalde allemaal niets uit. Hij wilde niet luisteren naar hun wens. Hij zat al

op zijn paard, heer, toen ik naar u toe kwam. Ga er toch snel heen en houd hem voor

me tegen. Hij heeft mij vreselijk uitgescholden!’ En met die woorden viel zij neer.

De goede Priamus hielp haar overeind. Hij was dapper en wijs, hardvochtig

tegenover zijn vijanden, zoals men wel weet. Hij sprak nooit onbedachtzaam, maar

was hoofs en zeer verstandig. Toen hij het misbaar zag dat Andromache maakte en

haar woorden hoorde, beving een koude zijn hart. Hij was vreselijk bang en begon

diep te zuchten. De tranen braken hem uit en hij droogde ze met zijn mantel. Zijn

hart ging hevig te keer. Hij besteeg

Die droeghde hy met synen clede. Syn hertte dede hem dic messchien; Op een paert sat hy mettien. Uyt der salen es hy ghereden, Peysende met serecheden.

Her Hectore ontmoette hy in der straten, Sere vererret uyttermaten.

Van moede hadden sy hem doen sweten, Die hem baden omme beten.

Op die Griecken stont hem die moet. Onder synen stalinen hoet

Was syn anschyn roet als een vier; Syn oghen waren hem soe fier Ende soe vreselyc ontsteken. Nu hoert hier wonder af spreken: Ghelyc den brande waren sy roet; Lyoen noch beesten, clene no groet, En es te sien niet soe vreesam, Vor waer gheseyt, als ict vernam.

Daer en was soe stout, by mynre trouwen, Die hem in die oghen dorste anescouwen. Ja, die honde van der stede

Vloen, als sy hem saghen mede. Ghewapent sat hy op Galenteye; Ane syne side syne espeye, Die wel helme snyden can.

[Prozavertaling]

snel een paard en reed zijn paleis uit, vervuld van droevige gedachten. Buiten

ontmoette hij Hector, die zeer ontstemd was. De vrouwen die hem alsmaar gesmeekt

hadden af te stijgen, hadden hem het zweet van woede doen uitbreken. Hij verlangde

naar de strijd tegen de Grieken. Onder zijn stalen helm was zijn gezicht rood als

vuur; zijn ogen stonden fier en gloeiden angstaanjagend. Luister naar deze

wonderbaarlijke woorden: zijn ogen waren rood als gloeiende kolen; zelfs een leeuw