• No results found

3 Het Jurgensgasthuis

3.1 Memoriestichtingen: stichters en weldoeners

In 1422 werd het Jurgensgasthuis gesticht door Johan Namyng, Bruen Klynge en Henric ter Bruggen. Bruen Klynge en Henric ter Bruggen waren beide burgemeesters van de stad. Johan Namyng was provisor van het Heilige Geestgasthuis. Dit gasthuis stelde een kamp land beschikbaar ten behoeve van het Jurgensgasthuis. Medestichter Bruen Klynge stelde zijn huis te Vries beschikbaar. Dit huis werd aldaar afgebroken en te Helpman weer opgebouwd.191 W.K. van der Veen deed onderzoek naar de ligging van het Jurgensgasthuis. De exacte locatie is echter niet geheel duidelijk. Volgens de stichtingsakte zou het gasthuis op de zuidzijde van Helpman bij de ‘weer’ hebben gestaan. Een weer was een kunstmatige wal die was opgeworpen ter afscheiding van stukken land maar vooral ter verdediging in oorlogstijden.192 Het gasthuis moet aan de oostzijde van de Hereweg hebben gelegen. Dit was een ideale plaats voor de leprozen om te bedelen, aangezien deze weg een belangrijke ‘verkeersader’ was die Groningen met het zuiden verbond.193

In het eerste hoofdstuk kwam al naar voren dat gasthuizen in de veertiende en vijftiende eeuw steeds vaker werden gesticht door burgers en dat daarbij de zorg voor het zielenheil van belang was. Het Jurgensgasthuis werd ook gesticht door burgers. Hoewel twee van hen burgemeester waren deden zij dit niet uit hoofde van hun functie. In de vidimus van de stichtingsakte komt duidelijk naar voren dat de stichters zelf voor de burgemeesters en raad zijn gekomen: ‘Wy Borghemesteren ende Raed in Gronynghen Maken kond ende kenlic allen luden ende betughen mit dessen openen breve Dat voer ons Sint ghecomen Heer Johan

191 Groninger Archieven, tg. 2100, inv. 906. 192

Van der Veen, ‘Het Sint-Jurgensgasthuis’, 336. 193 Ibidem, 342.

Namyng In der tyt Provisoer to den hilghen gheeste in ons Stad Bruen Klynge ende Henric ter Bruggen Borghermesters’.194 Bovendien stelde Klynge zijn eigen huis beschikbaar. De oprichting had daarnaast ook een religieus karakter. In de stichtingsakte van het Jurgensgasthuis zijn sporen te vinden van een religieuze motivatie van de oprichting van de leprozerie. Na de bepaling dat het huis van Bruen Klynge te Vries beschikbaar zou worden gesteld en weer opgebouwd zou worden, staat geschreven dat dit is gebeurd ‘omme Lodewichs oers broders zielen salicheit willen der God ghenedich zie.’195

Lodewijk was de broer van Henric ter Bruggen. De stichting van het Jurgensgasthuis moest blijkbaar invloed uitoefenen op de lengte van het verblijf van de reeds overleden Lodewijk in het vagevuur. Op deze manier kan de stichting van het Jurgensgasthuis worden bezien in het licht van de laatmiddeleeuwse memoriecultuur.

De testamentaire schenkingen aan het Jurgensgasthuis wijzen ook een functie in de laatmiddeleeuwse memoriecultuur. Een eerste testament is afkomstig uit 1462. Het betreft een testament van de vooraanstaande burger Otto ter Bruggen. Otto was in 1456 olderman en was een broer van Ludeke Jarges.196 Zij stichtte samen met haar man het Ludeke Jargesgasthuis in 1450. Ludeke was samen met haar zus Heile executeurs testamentaire voor Otto.197 Zij stelden dus in naam van Otto, na diens overlijden, zijn testament op. In dit testament zijn verschillende schenkingen opgenomen, waaronder een schenking aan het Jurgensgasthuis. Het testament was opgesteld ‘quod nichil morte certius nichilquebeius hora incertius existere’: omdat er niets bestond dat zekerder was dan de dood en niets onzekerder dan het stervensuur. De lijst met schenkingen begint als volgt: ‘Int erste so gheve ic omme salicheit mynre sielen ende all mynre olders dar ic aff gekomen bin ende susters ende broders ende all mynre vrende siele’.198 Otto stichtte een vicarie op het Sint Jacobsaltaar in de der Aa kerk waarbij er op gezette tijden gebeden moest worden voor de zielen van Otto en zijn familie. De schenking aan het Jurgensgasthuis volgt een stuk verderop in het testament: ‘Int seeckhues to Helpman achte gulden’. Aan deze schenking was niet expliciet een tegenprestatie verbonden, de gift aan het Jurgensgasthuis was aan de stichting van de vicarie verbonden ter vervulling van de christelijke plicht van naastenliefde. Andere gasthuizen, het Heilige Geestgasthuis, het Geertruidsgasthuis en het Ludeke Jargesgasthuis ontvingen overigens ook giften. Er was dus niet per se sprake van een bevoorrechte positie van de leprozen te Helpman, hoewel

194 Groninger Archieven, tg. 2100, inv. 906. 195

Ibidem.

196 R. H. Alma, ‘Het Groninger Patriciaat circa 1500. Een verkenning’ (Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen 1989) xvi.

197

Nip, ‘Een stadse en een heilige weduwe’, 16.

melaatsen, zo bleek in hoofdstuk twee, in religieus opzicht een vooraanstaande functie konden hebben.

In 1464 volgt in een notariële akte van fundatie door Ludeke Jarges nog een schenking aan het Jurgensgasthuis. Ook deze schenking begeleidt de eigenlijke memoriestichting, een altaar in de Walburgkerk ter ere van Jezus Christus en Maria, ter vergeving van Ludekes zonden en die van haar ouders en als redmiddel van hun zielen.199 Het Jurgensgasthuis ontving onder andere een waskaars van een half pond, zonder dat er een tegenprestatie werd verlangd. Het is denkbaar dat deze kaars werd gebruikt in missen in de kapel van de leprozerie waar weldoeners werden herdacht. Overigens is het Jurgensgasthuis ook in deze akte niet de enige instelling die schenkingen ontvangt

In 1469 doet Steven ter Borch een schenking aan het Jurgensgasthuis. Deze Steven moet de eigenaar van de havezate Ter Borch in het zuiden van de huidige gemeente Eelde zijn geweest. De voorvaderen van Steven ter Borch bekleedden in de dertiende en veertiende eeuw het schultambt van Drenthe.200 Steven maakte dus deel uit van de Drentse adel. Zijn schenking is niet in een testament te vinden, maar in register van het Roode of Burgerweeshuis van brieven en instrumenten die te maken hadden met de goederen van het Jurgensgasthuis. Het interessante aan deze schenking is dat er wel expliciet een tegenprestatie werd verlangd van het hospitaal. Er werd een rente geschonken ‘in ruil’ voor gebed voor de overleden vrouw van Steven:

‘Ick Steven ter Borch, bekenne ende betughe mijt desen openen brieve, voer mij ende mijne Erffgenamen, dat ick ghegeven hebbe, ende gheve ter eeren Godes, tot Helpman int Gasthuijs in eenen testamente toe bijdden voor die zelen juffer Grete salijgher ghedachtenijsse de Stevens voerghenomedes huusvrouwe was twe stever botter jaerlikes renten’.201

Een volgende schenking aan de instelling is te vinden in het testament van Harman Hopper uit 1475. Harman Hopper was in 1449 hoofdman te Groningen.202 Het testament is omvangrijk en bevat schenkingen aan veel verschillende instellingen, waaronder kerken, kloosters en gasthuizen. Harman moet dus wel vermogend zijn geweest. De begiftigde instellingen bevonden zich niet alleen in Stad en Ommelanden maar ook bijvoorbeeld ook in Assen, Zwolle en Stavoren. Op deze manier was een grote spreiding van gebed

199

Groninger Archieven, tg. 1237, inv. 214.

200 J. Bos, F.J. Hulst en P. Brood ed., Huizen van stand. Geschiedenis van Drentse havezaten en andere

herenhuizen en hun bewoners (Meppel en Amsterdam 1989) 311.

201

Groninger Archieven, tg. 1478, inv. 36 ‘Numero Primo’. 202 Bakker, ‘Heiligen en altaren in de stad Groningen tot 1594’, 86.

gewaarborgd.203 De eerste schenking is verbonden aan de stichting van het Michaelaltaar in de Aa kerk. Harman geeft tot in detail aan wie het altaar mag bedienen en ook wat de tegenprestatie is van de vicarius. Elke week moest er bijvoorbeeld een zielmis worden gelezen, op vrijdag moest dat een mis van het Heilige Kruis zijn en op zaterdag een Onze Lieve Vrouwe mis. In elke mis moest er bovendien gebeden worden voor de ziel van ‘my Harman Hopper ende voer myne salige huesvrouwe Lamme Huynge ende voer alle onser beyder vrende ende vor alle kersten zelen’.204

Aan de armen te Helpman schonk Harman vijf gulden, zonder tegenprestatie te verlangen. Op deze manier is ook deze schenking verbonden aan de eigenlijke memoriestichting als blijk van goedertierenheid.

Ook Leveka Kater, weduwe van oud burgemeester Sweder Kater, liet in 1479 een testament met schenkingen opstellen ten behoeve van haar zielenheil en dat van haar dierbaren:

‘So dencke ick Leveka Katers naghelaten wedue Sweder Katers seligher gedachnisse to schicken ende maken mijn testament ende laest wylle van mynen naghelaten tijtlicken guderen de mij de here ghegheven hevet umme salicheit mynre sielen ende mynre oldere sielen ende alle myne leve vrunde sielen de van eertryke verstorven synt’205

In het testament wordt geen vicarie of altaar genoemd, maar in 1524 worden Leveka en haar man Sweder wel genoemd als stichters van een vicarie in de Sint-Maartenskerk.206 Het Jurgensgasthuis ontving zes mudden rogge. Ook het Sint Jacobsgasthuis en het vrouw Syerdshuis - dat wil zeggen het Sint Annen of Mepschen gasthuis - en andere instellingen, ontvingen giften.

Pas in 1502 wordt er weer een schenking aan de leprozerie gedaan. Deze werd gedaan door Hinricus ter Bruggen, waarschijnlijk lid van dezelfde familie als Henric ter Bruggen, stichter van het Jurgensgasthuis. In 1492 wordt een Mr. Hyndryck ter Bruggen genoemd die taalman was.207 Dit zal hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon zijn geweest als in desbetreffend testament. Verschillende instellingen ontvingen een ton bier opdat zij voor de ziel van Hinricus zouden bidden:

203 Ibidem, 84.

204 Groninger Archieven, tg. 2100, inv. 1092.1.

205 Groninger Archieven, tg. 619, inv. 773. Nip, ‘Liturgische herdenkingspraktijken in de late middeleeuwen’, 241.

206 Bakker, ‘Heiligen en altaren in de stad Groningen tot 1594’, 87. 207

‘Item den gestliken mageden ten Jacopynen int fraterhues toe Helpman int gasthues ten hilghen geest toe Essen sunt Annen cloester Thesinge Reyde Gryse vrouwen Schiltwolde Schermer den preesters ter Munte Rottum Bethlehem ende ten Hoerne elk van dessen verscr. cloesters een tunne Beers dat se god voer myn zele bydden’208

In het reglement van het gasthuis komt niet duidelijk naar voren dat de leprozen zich dagelijks met gebed bezig dienden te houden. De aanwijzingen in de schenkingen - de schenkingen van Steven ter Borch en die van Hinricus ter Bruggen - geven aan dat er wel degelijk gebed van de bewoners werd verwacht.

De schenking van Hinricus is de laatste waarbij het zielenheil als motivering wordt genoemd, en waar sprake is van een wederdienst in de vorm van gebed. Een volgende schenking werd in 1519 gedaan door het stadsbestuur, zonder een tegenprestatie te verlangen. Overige schenkingen aan het Jurgensgasthuis vonden plaats tussen 1537 en 1574. Het betreft onder andere een schenking van Barthold Starkenborch en zijn vrouw Bawe van een jaarlijkse rente van twintig arensgulden in 1537.209 In 1546 deden enkele broeders uit het Fraterhuis bij de Walburgkerk, Arnoldus Tekenborch, Bartholomeus Endonie en Joannes van den Grave, een schenking van anderhalve arensgulden jaarlijkse rente.210 Andere schenkingen volgden in 1552, 1554, 1564 en 1574.211 Op deze manier komen veranderingen in het religieuze leven duidelijk naar voren. Onder invloed van het protestantisme werd de zorg voor het zielenheil als expliciete motivatie van de schenkingen op een gegeven ogenblik niet meer genoemd. Het geloof in het vagevuur en de mogelijkheid hier invloed op uit te oefenen moet zijn verminderd. Het nut van schenkingen bleef men echter wel zien, aangezien er, voor zover we weten, schenkingen blijven plaatsvinden tot in 1574. In de loop van de zestiende eeuw zou de liefdadigheid in de akten steeds belangrijker worden.212

De schenkingen werden, zo bleek, voornamelijk gedaan door vooraanstaande burgers. Op deze manier lijkt de memoriecultuur in Groningen vooral verbonden te zijn geweest aan de stedelijke elite. Tegelijkertijd is het bekend dat er ook schenkingen aan instellingen werden gedaan door mensen van een eenvoudiger komaf. Een voorbeeld is Johannes Gloede. Hij was priester en vicaris in de Sint-Maartenskerk en bezat een paar huisjes. Deze droeg hij over aan

208 Groninger Archieven, tg. 1377, inv. 832. 209

Groninger Archieven, tg. 1478, inv. 36 ‘Numero Quarto’. 210 Groninger Archieven, tg. 1478, inv. 36 ‘Numero Tertio’.

211 Groninger Archieven, tg. 1478, inv. 36 ‘Numero Quinto’, ‘Numero Sexto’, ‘Numero Septimo’, ‘Numero Octavo’.

meester Johan Alberti die ook priester en vicaris was in de Maartenskerk. Na het overlijden van Johan zouden de huisjes in het bezit komen van de priesters van de kerk. Als wederdienst verwachtte Johannes onder andere twee jaargetijden voor hemzelf en andere familieleden op zijn sterfdag.213

Bronnen over het Jurgensgasthuis geven ook enkele aanwijzingen voor de mogelijkheden voor armere mensen om aalmoezen te geven. Uit het reglement blijkt dat de leprozen voor de ingang van de kapel aalmoezen ontvingen.214 Daarnaast geeft een bedelbrief die in 1519 werd uitgevaardigd door het stadsbestuur ten behoeve van het Jurgensgasthuis nog een aanwijzing voor de mogelijkheid dat ook mensen van een eenvoudiger komaf schenkingen deden aan de leprozerie. Bedelbrieven werden uitgegeven om geld in te zamelen voor liefdadigheidsinstellingen, vaak gasthuizen. Bodes kregen de brief mee als een soort machtiging om in de nabije omtrek geld in te zamelen voor een instelling. Op deze manier kwam er geld in het laatje van het gasthuis om voor haar bewoners te zorgen. Tegelijkertijd waren de aalmoezen een manier voor de gelovigen om zorg te dragen voor hun zielenheil. Door aalmoezen te geven konden zij aflaten verdienen en de tijd die zij in het vagevuur zouden moeten doorbrengen verkorten.215 In de bedelbrief ten behoeve van het Jurgensgasthuis uit 1519 is dit ook het geval. Er wordt aanbevolen om aan de conventsman Egbert Ludekens en zijn knecht aalmoezen te geven ten behoeve van het hospitaal te Helpman: De burgemeesters en raad verlangden dat ‘allen gueden luden desse vors. unse boden vruntlicke willen ontfangen, hantrekinge doen mit charitaten ende almissen totter vors. tymmeringe’.216

Mensen die aalmoezen gaven konden rekenen op

‘grote afflaten ende genaden als up den gueden Vrydach up sunte Jurriens dach, sunte Annen Dach sunte Andrees dach ende der Wijnghe inden vors. hospitaels ende up elcken vorß. dache XIII c dagen afflaets van XIII Cardinalen welck hoere hantrekingen hyr to doin’.

Op deze manier kan het Jurgensgasthuis een functie hebben gehad voor veel mensen - of zij nu arm of rijk waren - als mogelijkheid om de door te brengen tijd in het vagevuur te verkorten.

213 Ibidem, 240. 214

Groninger Archieven, tg. 2100, inv. 907.

215 J. Habets, ‘Bedelbrieven uit het archief van het Heilige Geestgasthuis in Groningen’, in: S. de Blaauw e.a. ed.,

Excursiones mediaevales. Opstellen aangeboden aan prof. dr. A.G. Jongkees door zijn leerlingen (Groningen

1979) 77-94, aldaar 77-78.

Hoewel het duidelijk is geworden dat het Jurgensgasthuis vanaf het begin van zijn bestaan tot aan circa 1500 een belangrijke functie had in de memoriecultuur, is uit de bestudering van de testamenten ook gebleken dat de leprozerie niet de enige instelling was die een betekenis had in de laatmiddeleeuwse memoriecultuur. Andere gasthuizen, kerken en kloosters ontvingen ook giften. Het is dus niet heel bijzonder dat het Jurgensgasthuis een functie had in de memoriecultuur. Dat betekent ook dat de functie en betekenis van het Jurgensgasthuis hier waarschijnlijk niet alleen in is gelegen. Een reden die ook meegespeeld zou kunnen hebben bij de stichting van het gasthuis was prestige. De leprozerie te Helpman was verbonden met Sint Jurgen of Sint Joris. In de vidimus van de stichtingsakte wordt de heilige nog niet genoemd, maar in de vidimus van het reglement van 1434 is dat wel het geval. Het hospitaal zou zijn gesticht ‘ter eren Godes zynre gloriose moder Marien ende des hillighen martelers sunte Georgy’.217 De dappere Joris die volgens de legende de kinderen verslindende draak doodde, werd vaak als voorbeeld gesteld voor ondernemingen die dapperheid vereisten, bijvoorbeeld voor gilden. In Oost-Duitse Hanzesteden werd gekozen, in plaats van Lazarus, voor de heilige Joris als patroon voor leprozerieën. Dit was ook het geval in Deventer. In de zuidelijke Nederlanden was Sint Joris bovendien ook een heilige die men aanriep tegen huidziekten.218 Contacten tussen Groningen en Deventer en Oost-Duitse Hanzesteden zouden de keuze van Sint Jurgen als patroonheilige kunnen verklaren. De keuze voor deze heilige zou kunnen duiden op de ambities van de stichters. De stichting van het leprozerie toonde de dapperheid van de stichters. De keuze voor Sint Jurgen als patroonheilige was op deze manier een bevestiging van hun status, aangezien het stichten van gasthuizen toch ook een zekere mate van aanzien moet hebben gegeven.219 Het is niet bekend hoeveel bekendheid Sint Jurgen in Groningen genoot. Wel was er bij de Franciscaner Minderbroeders een altaar van deze heilige aanwezig, deze wordt voor het eerst in 1477 genoemd. De stichting van het altaar is echter in nevelen gehuld.220

Een andere mogelijke reden voor het ter hand nemen van de zorg voor leprozen in Groningen was een gevoel van verantwoordelijkheid. In 1434 trok het stadsbestuur het toezicht op het Sint Jurgensgasthuis naar zich toe. Dit zou plaatsgevonden kunnen hebben door de wens om het stedelijke leven zoveel mogelijk te reguleren, maar ook uit verantwoordelijkheidsgevoel. Dit zal in de volgende paragraaf uiteen worden gezet.

217

Groninger Archieven, tg. 2100, inv. 907. 218 Hogenstijn, De verenigde gestichten, 50.

219 M. Rubin, ‘Development and change in English hospitals 1100-1500’, in: L. Granshaw en R. Porter eds., The

hospital in history (Londen en New York 1989) 41-59, aldaar 44-45.