• No results found

In de voorgaande paragraaf is naar voren gekomen dat in veel steden eerst een algemeen hospitaal werd gesticht. Later kwamen hier nog secundaire, meer gespecialiseerde hospitalen bij. In deze paragraaf zal de opkomst van gasthuizen in Groningen in kaart worden gebracht. Ook voor Groningen geldt dat er aanvankelijk alleen een algemeen hospitaal, het Heilige Geestgasthuis, bestond. Later vonden er stichtingen van andere gasthuizen, waaronder het Jurgensgasthuis, plaats. De stichtingen van gasthuizen in Groningen kunnen ook worden bezien in de toenemende verstedelijking en de opkomst van een stedelijke elite. In de dertiende eeuw tot het begin van de veertiende eeuw was er sprake van demografische groei, een grootschalige uitbreiding van het landbouwgebied en economische expansie in de Ommelanden. In deze periode vindt ook stedelijke ontwikkeling plaats. In Groningen concentreerde zich een stedelijke elite die zich stenen huizen kon veroorloven en in staat was schenkingen te doen aan kloosters en gasthuizen. Deze elite kon rijk worden door de handel.102 De regionale marktfunctie die de stad al in de dertiende eeuw bezat, zal hier aan hebben bijgedragen.103 Schattingen van bevolkingscijfers illustreren de groei van de stad. In de veertiende eeuw zou de stad 4000 tot 5000 inwoners tellen. In de zestiende eeuw was dit al 12.000.104 Ook slechtere tijden konden echter een toeloop naar de stad veroorzaken: in de crisisjaren 1434 tot 1439 waarin door weersomstandigheden hongersnood heerste, vertrokken vele mensen noodgedwongen van het platteland naar Groningen, op zoek naar een beter

100 Steendijk-Kuypers, Volksgezondheid in de 16e en 17e eeuw te Hoorn, 121.

101 Knetsch, ‘ “De armen hebt gij altijd bij U” ’, 17.

102 R.W.M. van Schaïk, ‘Consolidatie en bloei: de periode van de dertiende en begin veertiende eeuw’, in: M.G.J. Duijvendak e.a. ed., Geschiedenis van Groningen I Prehistorie- Middeleeuwen (Zwolle 2008) 169-227, aldaar 227.

103 H.P.H. Jansen, ‘Sociaal-economische geschiedenis’, in: W.J. Formsma e.a. ed., Historie van Groningen. Stad

en Land (Groningen 1976) 123-146, aldaar 138.

bestaan.105 Door deze toestroom van vaak behoeftige mensen zal wellicht een noodzaak zijn gecreëerd voor de stichting van hospitalen.

De vroegste vermelding van het Heilige Geestgasthuis is te vinden in een charter van 1267.106 Uit verschillende oorkonden blijkt dat het Heilige Geestgasthuis in Groningen zich richtte op de zorg voor de armen én de zieken.107 Op deze manier kan het Heilige Geesthospitaal in Groningen als een primair gasthuis worden gezien dat zich niet heel specifiek op één doelgroep richtte. Volgens J.A. Feith, hij schreef een artikel over de eerste ziekenhuizen in Groningen aan het begin van de twintigste eeuw, diende het Heilige Geestgasthuis ook al ter opvang van leprozen: ‘Men mag met eenige vrijmoedigheid aannemen dat de zieken, die een onderdak vonden in het Heilige Geestgasthuis te Groningen, leprozen zijn geweest. Immers voor hen zijn de eerste ziekenhuizen overal elders opgericht, met hunne verzorging bemoeiden zich overal elders de hospitaalbroeders van den Heiligen Geest, andere ziekenhuizen als lazerijen zijn in de dertiende eeuw hier te landen niet bekend, en eindelijk, de stichting van het latere leprozenhuis te Groningen in een tijd, toen de melaatschheid sterk begon af te nemen, ging uit van datzelfde convent of gasthuis van den Heiligen Geest’.108

Het zal zeker niet uitgesloten zijn dat het Heilige Geestgasthuis de zorg voor leprozen ter hand nam. Het Jurgensgasthuis werd bovendien gebouwd om het Heilige Geestgasthuis te ontlasten.109 Het laatstgenoemde gasthuis moet dus leprozen hebben opgenomen. De bewering dat de zieken altijd leprozen zullen zijn geweest en dat de eerste ziekenhuizen speciaal voor hen zijn opgericht, lijkt echter iets te stellig. Het blijft een suggestie te beweren dat alle zieken leproos waren, aangezien dit in de bronnen niet is gespecificeerd.

Het tweede gasthuis in Groningen was het latere Armen Convent dat in 1342 werd opgericht. De Augustijner heremieten te Appingedam hadden een perceel in de Kijk in ’t Jatstraat gekocht om daar een gasthuis voor de armen te stichten.110 Aangezien het Heilige Geestgasthuis al in 1267 werd genoemd en daarvoor waarschijnlijk ook al bestond, zit er een relatief lange periode tussen de beide oprichtingen. De volgende stichting van een gasthuis betrof het Sint Geertruidsgasthuis in de Peperstraat in 1405 en vervolgens in 1422 het

105 Nip, ‘Hoofdelingen en stedelingen’, 285-286.

106 A. Buursma, ‘Dese becommerlijke tijden’: armenzorg, armoede en armen in de stad Groningen 1594-1795 (Assen 2009) 37.

107

Feith, ‘Wandelingen door het oude Groningen’, 2-3. 108 Ibidem, 3.

109 R. Nip, ‘Opname in een groter verband’, in: M.G.J. Duijvendak e.a. ed., Geschiedenis van Groningen I

Prehistorie- Middeleeuwen (Zwolle 2008) 294-367, aldaar 325.

Jurgensgasthuis.111 Na de stichting van dit hospitaal volgden meer oprichtingen. In 1437 werd het genootschap van de ‘Arme huissitten’ opgericht. De broeders van dit genootschap zamelden gaven in ten behoeve van de arme huiszittenden. In 1450 werd het Ludeken Jargesgasthuis opgericht, gevolgd door het Sint Annengasthuis in 1479. In 1495 werd het Jacob-en-Annagasthuis gesticht en in de zestiende eeuw volgde nog een aantal gasthuizen: het Sint Anthoniegasthuis, het Jan Luitjensgasthuis en waarschijnlijk het Eenensgasthuis en het Ubbenagasthuis.112 Op deze manier is te zien dat in de vijftiende en zestiende eeuw steeds meer gasthuizen werden opgericht. De gasthuizen richtten zich steeds meer op specifieke groepen. Het Sint Geertruidsgasthuis richtte zich in het bijzonder op arme pelgrims en Jurgensgasthuis richtte zich uiteraard op leprozen.113 Het Ludeken Jargesgasthuis, het Sint Annengasthuis en het Jacob-en-Annagasthuis richtten zich op armen.114 De zestiende-eeuwse gasthuizen betroffen respectievelijk een pesthuis, een katholiek gasthuis, een gasthuis voor armen (in de zeventiende eeuw vrouwen) en een instelling voor bejaarden. 115

Van sommige gasthuizen is een stichtingsakte bewaard gebleven zodat we weten wie de stichters waren en soms ook waarom zij een gasthuis stichtten. Het Sint Geertruidsgasthuis werd in 1405 gesticht door twee burgers: Berneer Solleder en zijn zoon Albert. Wie zij precies waren is niet bekend. Toch moeten zij vooraanstaande burgers zijn geweest, aangezien Albert de titel ‘meester’ voerde. Deze titel gaf aan dat hij een academische opleiding had gevolgd. Daarnaast wordt Albert in andere bronnen vermeld als proost van Humsterland.116

111 F. Van Wanrooij, 3 Groninger gasthuizen (Bedum 2004) 32. 112 Buursma, ‘Dese becommerlijke tijden’, 39-41.

113

E. van der Werff, R. Overbeek en B. Havinga, Van Anna Varwers Convent tot Zuiderkerk. Gasthuizen en

Godshuizen in Groningen (Groningen 2005) 97.

114 Nip, ‘Opname’, 323. Van der Werff, Overbeek en Havinga, Van Anna Varwers Convent tot Zuiderkerk, 38, 94.

115 Van der Werff, Overbeek en Havinga, Van Anna Varwers Convent tot Zuiderkerk, 41, 66, 93, 101. 116 E. van der Werff, Sint Geertruidsgasthuis 1405-2005 (Groningen 2005)11-12.

Een ander voorbeeld is de stichtingsakte van het Sint Annen of Mepschen gasthuis in de Oude Kijk in ‘t Jatstraat dat in 1479 werd gesticht door Syerd, weduwe van Otto ter Hansouwe. Otto ter Hansouwe was in 1445 eigenaar van het huis Ter Hansouwe te Peize. Daarnaast was Otto eenmaal burgemeester van Groningen. De stichting was dus een burgerlijk initiatief. Het Sint Annengasthuis werd gesticht ten behoeve van arme mensen én

‘omme salicheit er zielen saligen Ottenß vorß, oerß vaderß ende moderß zielen ende omme ale oere vrenden zielen die van desser warolt gescheiden sint ende gescheiden mogen worden, mede daer desse guederen van gekomen sint, daer dyt naebescreuen gasthuuß van gestichtet ende geordineert wort’.117

Ook het Ludeke Jargesgasthuis aan de Bredegang of Haddingedwarsstraat was om deze reden gesticht.118 In 1450 liet Albert Jarges, hij was burgemeester van Groningen geweest, een gasthuis voor de armen bouwen,

‘omme salicheit mynre ende myne wyves ende onser older zielen hebbe gegeven ende geve tot enen ewygen testamente puerliken omme godes wyllen myn huus mytter hofstede dat echter mynen huuse voer myn hoff is begont to tymmeren ende wyl dat men dat rede sal maken ende myt pannen decken tot behoeff vijff Armer lude offte meer die neue’.119

Op deze manier was het initiatief van stichters van belang voor het ontstaan en verbreiding van Groninger gasthuizen. Dit initiatief is verbonden met de zorg voor het zielenheil; dit is soms expliciet vermeld als motivatie voor de stichting van gasthuizen.

Uit dit overzicht van gasthuizen in Groningen komt duidelijk naar voren dat er steeds meer gasthuizen werden gesticht in de vijftiende eeuw. Dit gebeurde over het algemeen door vooraanstaande burgers. De vijftiende eeuw in Groningen was een eeuw van herstel na een periode van partijstrijd waarbij verschillende burgemeesterfamilies betrokken waren. De aanleg van een nieuw stadboek waarin het stadsbestuur maatregelen opstelde die het algemene welzijn in de stad moesten bevorderen getuigt van de wens van de bestuurlijke elite om voor de inwoners te zorgen.120 In dit kader past ook de stichting van gasthuizen door de stedelijke elite. Deze stichtingen waren uiteraard wel privé stichtingen en zijn niet gedaan door het stadsbestuur. Hierbij moet wel gezegd worden dat het eigenlijk niet mogelijk is om

117

R.J.H. Brink, Mepschen Gasthuis. Sint Annen Gasthuis, Hinckaerts Gasthuis. 530 jaar voogdij 1479-2009 (z.p. 2009) 8, 32.

118 Van der Werff, Overbeek en Havinga, Van Anna Varwers Convent tot Zuiderkerk, 46. 119

Groninger Archieven, tg. 1377, Armhuiszittend Convent, inv. 58 R69. 120 Nip, ‘Hoofdelingen en stedelingen’, 265.

een grens te trekken tussen de stedelijke elite en het stadsbestuur, aangezien het stadsbestuur de vertegenwoordiging was van de stedelijke elite.121 Tegelijkertijd werd er tussen 1432 en 1436 een huis van de broeders van het Gemene Leven in Groningen opgericht. Dit fraterhuis werd ondersteund door de burgemeestersfamilie Ter Bruggen.122 Het gedachtegoed van deze beweging moet op deze manier ook in Groningen ingang hebben gevonden. Het idee dat men zelf verantwoordelijk was voor het zielenheil en dat het belangrijk was om goede daden te doen uitte zich in onder andere het stichten van gasthuizen. De fragmenten uit de stichtingsakten van gasthuizen laten zien dat men geloofde in de mogelijkheid om het leven in het hiernamaals te beïnvloeden door goede werken te verrichten.

Conclusie

Al met al is het duidelijk geworden dat verstedelijking een belangrijke factor was in het ontstaan van gasthuizen. Dit geldt voor primaire en secundaire gasthuizen. Het is opvallend dat de vroegste gasthuizen meestal gesticht lijken te zijn door adel en geestelijkheid en zich richtten op een brede groep. In de veertiende en vijftiende eeuw verschenen er steeds meer hospitalen die overwegend werden gesticht door de burgerij en gericht waren op specifieke groepen. Op deze manier wordt de opkomst van een burgerlijke elite zichtbaar. Deze elite voelde zich enerzijds verantwoordelijk voor een goede gang van zaken in de stad. Anderzijds moet men geloofd hebben in het bestaan van een vagevuur en de mogelijkheid daar invloed op uit te oefenen door het doen van goede werken waartoe ook het stichten van gasthuizen behoorde.

De gasthuizen hebben waarschijnlijk geen grote rol gespeeld in de mogelijke wens van het stadsbestuur om de verschillende bevolkingsgroepen in de stad te controleren en de orde te bewaren. Uit verschillende studies is gebleken dat men niet zomaar in een hospitaal werd toegelaten. Verschillende factoren waren van belang bij toelating, je moest onder andere een goede reputatie hebben. Dit betekent dat de mensen met een slechte reputatie, van wie men zou verwachten dat men niet wilde dat zij gingen zwerven en juist zou denken dat zij de orde verstoorden, niet werden toegelaten. Het lijkt er eerder op dat men zorg verleende in het kader van het algemeen belang van de eigen ingezetenen. Men voelde zich verantwoordelijk voor de eigen burgers en bevoorrechte hen in de hulpverlening.

121

Ibidem, 265.