• No results found

Vois: De Savoyaardsze Meisjes.

MEEUWIS.

ACh! allerzoetste Neeltje, Myn uitverkoore Schat,

Myn Hoop, myn Troost, myn Beeltje; Ik wou wel... Weetje wat!

Dat ik u kon behaagen Door myn opregte Min; Want zeeker, alle Daagen

Speeld gy my in de Zin.

NEELTJE.

Ei! kyk, hoe komt nou Meeuwis Op my zoo byster groen, Daar hy aan Claasje Teeuwis

Onlangs gaf Zoen op Zoen. Neen, Maat, ik mag niet leijen

Dat jy me spreekt van Min: Gaâ by jou Claasje Vreijen

En zet op die jou Zin.

MEEUWIS.

Wel, Neel, wat ben je ook aardig, 'k Heb Claasje nooit Gevryd.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Zy is myn dat niet waardig: Al heb ik op een Tyd Met haar wat leggen Mallen,

Toen zy met my, op 't Feest Van Krelis, onder allen

Was Speel-Genood geweest.

NEELTJE.

Kan ze u dan niet bekooren? Ze is immers mooi en net: Of wou zy u niet hooren?

Was zy te naauw gezet Of te openhartig, Meeuwis?

Ei! zeg: Wat is 'er van Dat bolle Claasje Teeuwis

Jou niet behaagen kan.

MEEUWIS.

Dat kan ik zelfs niet zeggen Men alderzoetste Meid. Wie kan 't Geheim uit-leggen

Dat daar van diend gezeid. Hoe weet ik nou de Reeden

Zeg Neeltje, myn Godin, Nogthans ik zweer met Eeden

Dat ik jou regt Bemin.

NEELTJE.

Je moet myn niet Beminnen;

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Neen, Meeuwis, want ik leef Niet graag verheerd van Zinnen,

Die ik niet overgeef Om een Slavin te weezen

Van jou Verkiezing, Vrind. Gy zuld my niet beleezen:

Zoek tot ge een ander vind.

MEEUWIS.

Ei! Neeltje, laat je raaden En val my niet zoo straf: Ik zoek het niet ten kwaaden.

Als jy jou Hand myn gaf Zweer ik met u te leeven

Gelyk uw Echte Man. 'k Zal jou vernoeging geeven

Zoo veel ik ummers kan.

NEELTJE.

Kom an; 'k Heb meedeleijen; Zie daar; Daar is myn Hand.

MEEUWIS.

Zoo, Neeltje, nou is 't Vreijen Gedaan en aan een kant. Nou Brand ik van verlangen

Om, als wy zyn Getrouwd, Jou iets te doen ontfangen

Dat meerder Vreugde bouwd.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Zang.

Stem: Ik Droomden laatst by Nagten.

1.

WAt kan de Min my baaten, Als ik niet Drinken mag! 'k Kan geen van beide laaten.

Zoo haast ik Filis zag Vond ik my door haar Oog, Dat my tot Min bewoog, Getroffen booven maaten:

Nog agte ik Bacchus hoog. 2.

Die gaf my het vermoogen, Bestierde myne Tong, Waar door 'k haar heb bewoogen

En als tot Weêr-Min dwong. Zoo veel vermag de Wyn; 'k Kan buiten die niet zyn, Of 'k vind my zelf bedroogen

In myne Minne-Pyn. 3.

Maar Fillis staat het teegen Dat ik God Bacchus eer: Zy tragt myn te beweegen

Dat ik myn Lust niet meêr

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Zal voeden met het Nat Uit Vader Libers Vat; Dog 'k kan geen Liefde pleegen

Dan ruim half vol of zat. 4.

Zal ik u, Fillis, Minnen, Zoo gun my dat de Wyn Myne anders doffe Zinnen

Daar toe bekwaam doê zyn: Want buiten Wyns genot Was ik myn zelf ten spot. En zeg, wat zoud gy winnen

Als u Beminde een Zot.

Zang.

Stem: Philida lag neêr gezeegen.

1.

WAarom my zoo snood verlaaten? Zeg, ontrouwe Coridon: Kund gy 't zoete Minnen haaten

Om het Nat uit Bacchus Ton! Ach! hoe dwaald gy frisze Jongeling; Dat gy wis, door andere verleid, beging.

Ach! keerd weêr:

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Spaar uw' Eer:

Zy is ligt te kwetzen, want ze is teêr. 2.

Laat myn Raad dog ingang vinden,

Coridon, verlaat de Wyn,

Die de Zienden Maakt tot Blinden

En een Mensch geen Mensch doed zyn, Dog, zoo gy myn trouwe Raad veragt En dat gy u eigen Welzyn niet betragt,

Zult ge uw Staat, Dien ik Haat,

Wis beklaagen, als het is te laat. 3.

Maar wild u geen Denkbeeld geeven, Dwaalziek Minnaar, dat ik niet Buiten u zou kunnen leeven:

Neen, in teegendeel, gebied My de Reeden en myne eigen Eer

Dat ik u moet Haaten, Minnen nimmermeer. Krygd gy Ligt

En Gezigt

Zeg dan: Die my Haat wees my myn Pligt.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Zang.

Stem: Bedroefde Ziel, laat af van Klaa.. gen.

1.

WAar heen! waar heen! myn Uitverkoo... ren? Waar heen! myn schoone Lelida!

Ontvlugt my niet; Maar wild my hooren. Volmaakte, ik bid u, staâ, ei! staâ.

Hoord dog myn Reên En myn Gebeên,

Op dat gy moogd te regt bezeffen Hoe my de Kragt der Min, Hoe my de Kragt der Min Kwam do... or u Oog te treffen.

2.

Maar, neen: Gy slaat gestaâg myn Klag... ten, Myn droeve Zugten, in de Wind.

Niets kan u straf Gemoed verzagten, Dat in myn Smart behaagen vind.

Ach! Lelida, Uwe Ongenaâ

Loond onregtvaardig myne Liefden. Keer, Schoone, heeld de Wond,

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Keer, Schoone, heeld de Wond, Die g... y me in 't Harte griefden.

3.

Ach! waarom dog de Min te ontvlug... ten? Ze is immers aangenaam en zoet En baard steeds lieffelyke Vrugten,

Als 't Minnend Hart ook Min ontmoet. Laat, Ziels-Vriendin,

Myn zuiv're Min

Dan eens aan u Gemoed behaagen En maak, ô! Lelida,

En maak, ô! Lelida, Een E... ind van myne Plaagen.

Zang.

Stem: Vernoegzaamheid, die nimmer doeld op staat.

1.

BEgeerlykheid, die nimmer werd verzaad

En Zuster zyt van d'Eigenbaat,

Gy die den Mensch doed in Verkeerdheid droevig dwaalen; Onzaalig is uw' Slaaverny.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

't Gemoed is nooit vernoegd, of vry, Dat hier uw' Drift niet leerd bepaalen.

2.

Gy mist het Hoogste en zwerfd als in een Dal, Daar nooit geen Bron, nog Waterval,

Uw' Dorst verkoeld; geen Beek, bezet met Bloem en Kruiden, U Geurig toe-lagt, tot de Rust;

Daar u nooit lieflyk Windje zust, Of vrolyk toeblaast uit het Zuiden.

3.

Zoo lang den Mensch, door Reeden niet bestraald, Verblind door Goud, of Schatten, dwaald,

Komt zelfs geen Eeden hem geneugelyk te vooren, Al munt Natuer op 't lieflykst uit

In 't God verheerlykende Kruid, Of hoe 't Gevoogelt' zig laat hooren.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

De lenthe.

Stem: Bacchus Feest.

1.

HOe lieflyk is de Lenthe-Tyd, Die ieder eeven zeer verblyd!

ô! Aangenaam Saizoen, Gy kund de Min-zugt voên Van al het groote en kleine Vee, Zelf van de Viszen, die de Zee

Door-zwemmen, of langs groene Zoom Al spart'lend speelen in een Stroom,

Wiens Golf jes zyn Als Christalyn.

2.

Elk welkomd u, vernoegd van Geest En vierd, door u, Vrouw Flora's Feest,

Bekranst met Bloem en Blaân. Wat schenkt gy al Cieraân Aan 't Aard-Ryk, dat door uwe Kragt Zig Kleed met Lieflykheid en Pragt, Verheerlykt met een groot getal Van schoone Bloemen over-al,

Na ieders Keur, Vol Geur en Kleur.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

3.

Wat is 't een Lust, als 't Lenthe-Groen Elks Oog op 't schoonste kan voldoen,

Daar Leeven-Wekker speeld En zoete Lugjes teeld,

Al zagtjes ruizend door het Kruid, Dat weelig uit het Aard-Ryk spruit, Langs 't Kabb'len van een klaare Vloed, Die zynen Oever ryklyk voed

En mild bespat Met vrugtbaar Nat.

4.

't Gevogelte, van Min geraakt, Zig Kwinkeleerende vermaakt,

Daar 't vrolyk, in het Groen, Zyn Lusjes mag voldoên En Teel-ziek elk zyn Gâde Vryd; Dat meenig Jonkman wekt tot spyt En klaagen doed dat zyn Vriendin Blyft onbeweeglyk voor zyn' Min,

Daar zy zyn Klagt In 't minst niet agt.

5.

ô! Lieve Lenthe, die de Jeugd Van 't Jaar zyt, wat geeft gy al vreugd

Aan alles wat hier leefd. Het Woud vol Voog'len zweefd Die de Eccho wekken door hun Keel En onder allen Filomeel,

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Die 't Konstigst Speel-Tuig tard met Zang. Maar, zoeten Tyd, gy duerd niet lang;

Zoo ook de Vreugd Van 's Menschen Jeugd.

Zang.

Stem: ô! Droevig Ongeval.

1.

MYn Ziel, vol Ongeduld, Klaagd staadig zonder schuld:

Van dat Auroor haar blonde Vlegten huld Tot Phebus Loop in 't Westen is vervuld. De vaale Nagt geeft my nooit Rust. Myn droeve Ziel, te wel zyn Lot bewust, Betreurd vergeefs de snoodste Ontrouwigheid Van haar, dien ik myn Min had toe-geweid.

2.

Wie had dat ooit gedagt! Wie had dat ooit verwagt!

Had zy, gelyk zy nu doed, my veragt, Of nooit geluisterd na myn Minne-Klagt; My niet betuigd haar Weeder-Min,

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Beloofd te blyven myne Ziels-Vriendin, Niet duizendmaal my toe-gezeid haar Hert, Zoude ik dan wel zoo Klaagen van die smert.

3.

Wanneer ik van haar ging En Kus op Kus ontfing,

(Helaas! van waar komt die Verandering,)

Ach! zei zy: Ach! myn waardige Eedeling, Dit Scheiden staat my veel te duer, Indien de Zee verkoeld u Minne-Vuer.

Blyf dog getrouw, myn Minnaar, waar ge ook zyt En weest gerust op myn Standvastigheid.

4.

Wat heb ik, als den Nood My dreigde een wisze Dood,

Daar ik myn Graf als af-mat langs het Lood, Of, dryvend lag in Thetis zagte Schoot, Myn troost gevonden in myn' Min,

Op Hoop dat zy, gelyk myn' Ziels-Vriendin, My zou vergeeten doen al het Gevaar, Met my zoo lief te omhelzen, als ik haar.

5.

Maar haar Standvastigheid,

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen

Zoo duer my toe-gezeid,

Is, als de Wind, vervloogen in dien Tyd. Ik heb myn Reis volbragt en af-geleid. Naauw lag nog 't Anker in de Grond, By 't Ligten van den naaste Morgenstond Bevond ik my reeds daar ik Afscheid nam; Zoo dreef myn Liefde my naar Amsterdam.

6.

ô! Hemel, zoude ooit Pyn Wel grooter konnen zyn;

Die zoo Standvastig weezen zou aan myn, Ontfangd my koel, met geen de minste schyn Van Liefde of Toegeneegenheid,

Terwyl zy zelf my als stil-zwygend zeid Door haar Gezigt, Ik Haat u nu vry meêr

Dan ik u ooit Beminnen kon wel eer.

7.

Trouwlooze, vaar vry voort, Ik gaâ haast weêr na Boord;

Verbreekt gy nu zoo schandelyk u Woord, 't Brengd u misschien nog wrange Vrugten voort. Het Hart-verteerend Na-Berouw

Kan u nog kwellen, zoo 't my waarlyk zou. Gy zyt dat niet verzeekerd voor het Graf. Ik wensch u groot Berouw, maar kleine Straf.

De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen