• No results found

Marge-uitholling

In document Marktanalyse Ontbundelde toegang (pagina 56-60)

G.6 Potentiële mededingingsproblemen (H6)

G.6.4 Marge-uitholling

233. Reggefiber142 wijst er op dat gezien de zeer beperkte verticale integratie van Reggefiber er geen gevaar zal zijn dat Reggefiber marges zal uithollen.

234. Het college concludeert in het besluit dat KPN gezamenlijke zeggenschap heeft in Reggefiber. KPN en Reggefiber gebruiken de diensten van Reggefiber voor de productie van diensten op

downstreammarkten en hebben – zoals gemotiveerd in paragraaf 6.4.2 van het besluit – een prikkel en mogelijkheid om de marges van concurrenten uit te hollen.

140

Zienswijze ET&T, randnummers 70-72. 141

Zienswijze ET&T, randnummers 65-67. 142

235. UPC143 noemt als voorbeeld van een mededingingsprobleem gerelateerd aan ontbundelde toegang dat de lage tarifering van WEAS door KPN kleinere aanbieders ontmoedigt om in ODF-access (FttH en FttO) te investeren. UPC meent dat er geen goed alternatief geboden wordt om op basis van ODF-access kaal glas‟‟ in te kopen bij KPN.

236. Het college constateert dat deze bedenking zich richt tegen de marktanalyse voor FttO en niet tegen dit besluit.

237. KPN144 geeft in reactie op randnummer 409 van het ontwerpbesluit aan dat zij zich niet herkent in het beeld dat KPN een veel groter aandeel heeft in het aantal minder prijsgevoelige klanten. KPN stelt dat dit mogelijk het geval was aan het begin van de liberalisatie van de telecommarkt, maar thans zeker niet meer. KPN noemt als voorbeeld de markten voor vaste telefonie en internettoegang.

238. Het college onderschrijft dit niet. Minder prijsgevoelige klanten zullen op grond van de reputatie en het grote marktaandeel van KPN minder snel voor een andere aanbieder kiezen dan wel relatief sneller voor KPN kiezen.

239. KPN145 herkent, in reactie op randnummer 410 van het ontwerpbesluit, niet de conclusie van het college dat KPN op de WHBT-markten schaalvoordelen heeft ten opzichte van bijvoorbeeld Tele2. KPN merkt op dat Tele2 internationaal veel meer klanten heeft dan KPN en daardoor voordelen heeft wat betreft de inkoopkosten van netwerkvoorzieningen en klantsystemen.

240. Het college merkt op dat de schaalvoordelen als gevolg van grotere inkoopvolumes zeer beperkt zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat geen enkele partij in antwoord op vraag 51 en 52 van de vragenlijst breedband kon aantonen significante kostenvoordelen te behalen bij een groter

inkoopvolume. Ook KPN heeft dit niet gesteld, laat staan aangetoond dat zij die voordelen heeft ten opzichte van een kleinere aanbieder als Ziggo. De schaalvoordelen die er op WHBT-diensten (de actieve laag) zijn, zijn het gevolg van een groter marktaandeel binnen een bepaald geografisch gebied (in wezen zijn dit „dichtheidsvoordelen‟). Dit is in meer detail geanalyseerd in onderdeel B.4.5.3 van het ontwerpbesluit.

241. KPN stelt dat schaalvoordelen niet per definitie kostenverlagend zijn voor de grootste aanbieder. Kleinere concurrenten kunnen hun kosten beperken door de uitrol te beperken tot aantrekkelijke gebieden.

242. Het college is van oordeel dat het beperken van de uitrol tot aantrekkelijke gebieden (de grotere MDF-locaties) de aan WHBT gerelateerde schaalvoordelen niet wegneemt. Het beperken van die uitrol betreft slechts een reactie op die schaalnadelen. In antwoord op vraag 51 van de vragenlijst breedband, erkent KPN zelf dat er op de actieve laag sprake is van aanzienlijke schaalvoordelen (dichtheidsvoordelen) door te stellen: “Voor de actieve laag geldt dat deze voor ongeveer 75 procent

dekkingsgedreven zijn en voor 25 procent gedreven door het aantal actieve aansluitingen.” KPN stelt

143

Zienswijze UPC, paragraaf 5. 144

Zienswijze KPN, paragraaf 8.2.2, vierde alinea. 145

hier dus dat binnen een bepaald gebied de kosten voor 75 procent vast zijn en voor 25 procent variabel. In een dergelijk geval is sprake van aanzienlijke schaalvoordelen van KPN ten opzichte van Tele2. Dat in aanwezigheid van schaalvoordelen kleinere aanbieders door beperkt uit te rollen naar aantrekkelijke gebieden hun kosten relatief gezien kunnen verlagen ten opzichte van een situatie met volledige uitrol, is juist. Dat doet echter niets af aan het feit dat aan kleinere aanbieder binnen het gebied waarin hij actief is, schaalnadelen heeft ten opzichte van een grotere aanbieder.

243. KPN146 en Vodafone147 stellen dat er met de overname van BBned door Tele2 geen sprake is van uittreding omdat de activiteiten van BBned door Tele2 zijn voortgezet.

244. Het college merkt op dat het feit dat de activiteiten zijn voortgezet niet relevant is voor de conclusie dat sprake is van uittreding. Waar het om gaat, is dat in plaats van twee onafhankelijke aanbieders (Tele2 en BBned) thans sprake is van één aanbieder. Daarmee is sprake van de uittreding van één aanbieder.

245. KPN148 stelt dat zij geen belang heeft bij het uittreden van Tele2 als leverancier van WHBT-diensten aan derden. Immers, de wholesaleafnemers van Tele2 zorgen er voor dat eindgebruikers niet via de kabel diensten afnemen, maar via het netwerk van KPN.

246. Het college onderschrijft deze stelling niet. Het college is van oordeel dat KPN een belang heeft om zoveel mogelijk diensten via haar eigen netwerk te leveren. Dat betekent dat KPN een belang heeft om de bouwstenen op de actieve laag van haar netwerk te leveren en er dus voor te zorgen dat de afname van diensten op MDF-niveau wordt beperkt. Met andere woorden: KPN heeft een belang om zelf WHBT-diensten te leveren en een belang dat die niet worden geleverd via een concurrent die alleen de passieve laag van KPN‟s netwerk gebruikt en de prijzen voor WHBT-diensten onder druk zet.

247. KPN149 kan zich volledig vinden in de analyse van het college in randnummer 412 van het ontwerpbesluit. Volgens KPN stelt het college hier in feite vast dat KPN zich op de retailmarkt niet onafhankelijk kan gedragen. KPN kan dit niet verenigen met de conclusie dat er sprake is van risico op AMM van KPN in afwezigheid van regulering. Ook Vodafone kan beide zaken niet verenigen.150

248. Het college merkt op dat in het betreffende randnummer uitsluitend is vastgesteld dat het risico op marge-uitholling tussen ULL en de retailmarkten voor internettoegang en zakelijke netwerkdiensten beperkter is dan tussen ULL en de WHBT-markten. Dit staat evident niet gelijk aan een conclusie dat KPN zonder regulering geen AMM zou hebben. Naar aanleiding van de bedenkingen wordt

randnummer 412 van het ontwerpbesluit overigens aangepast.

146

Zienswijze KPN, paragraaf 8.2.2, blz. 99. 147

Zienswijze Vodafone,, paragraaf 4.1.1. 148

Zienswijze KPN, ibid. 149

Zienswijze KPN, ibid. 150

249. Vodafone151 stelt dat het college in de analyse in randnummer 411 en 412 van het ontwerpbesluit geen helder onderscheid maakt tussen residentiële en zakelijke dienstverlening. Vodafone acht de analyse in die randnummers ook inconsistent: daar waar in randnummer 411 een risico op marge-uitholling voor zakelijke retaildiensten wordt geconstateerd, concludeert het college in randnummer 412 dat het risico op marge-uitholling op de retailmarkten beperkt is. Vodafone

constateert dat het betoog van het college in randnummer 412 uitsluitend betrekking heeft op het consumentensegment (internettoegang) maar dat het college de conclusie ook betrekt op zakelijke netwerkdiensten. Vodafone verzoekt het college om een duidelijk onderscheid te maken tussen het zakelijke segment (ZND) en het consumentensegment (internettoegang).

250. Vodafone152 acht de analyse in randnummer 412 ook onjuist voor zover deze internettoegang betreft. Vodafone stelt dat het college een klassiek recoupment betoog aanvoert, maar dat die eenvoudige analyse de realiteit niet weerspiegelt. Vodafone stelt dat het college ten onrechte concludeert dat KPN voor marge-uitholling haar prijzen per se over het hele portfolio moet verlagen. Dat is volgens Vodafone onjuist omdat KPN voor marge-uitholling juist haar prijsvechtersmerk Telfort kan inzetten, zonder dat dit hoeft te leiden tot lagere prijzen over de hele linie.

251. Volgens Vodafone heeft een partij met AMM, zoals KPN, bijna per definitie een prikkel tot marge-uitholling.

252. Het college maakt uit de bedenkingen van Vodafone op dat zij van mening is dat het college in de ULL-analyse, met betrekking tot het risico op marge-uitholling, een beter onderscheid dient te maken naar de onderliggende WHBT-markten. Het college ziet vanuit de ULL-analyse echter geen reden om dit onderscheid te maken, omdat hij een generiek risico op marge-uitholling constateert naar de onderliggende WHBT-markten.

253. Vanuit de WHBT-markten naar de daaronder gelegen retailmarkten ziet het college wel aanleiding voor een gedifferentieerde beoordeling van de potentiële mededingingsproblemen. In het ontwerpbesluit wholesalebreedbandtoegang en -huurlijnen van 6 oktober jl. heeft het college geconcludeerd dat KPN over AMM beschikt op de markt voor HKWBT/HL. Op deze markt heeft het college ook het voornemen geuit om een ND-5 toets op te leggen om het potentiële risico op marge-uitholling naar de onderliggende retailmarkten te remediëren. In ditzelfde ontwerpbesluit heeft het college geconcludeerd dat KPN niet over AMM beschikt op de markt voor LKWBT. Bij die conclusie kan geen sprake zijn van potentiële mededingingsproblemen. Het voorgaande betekent voor het besluit marktanalyse ontbundelde toegang dat de analyse van de potentiële mededingingsproblemen op de retailmarkten wordt verwijderd, evenals de daarop gebaseerde nullijntoets. Het college zal de hoofdtekst van het besluit op dit punt aanpassen.

254. Volgens Vodafone153 heeft een op zichzelf staande wholesale-wholesale toets geen nut omdat de wholesalemarkten geen significante rol spelen voor de uiteindelijke concurrentie op retailniveau.

151

Zienswijze Vodafone, paragraaf 4.1.3. 152

Zienswijze Vodafone, paragraaf 4.1.4. 153

255. Het college onderschrijft niet de stelling dat een op zichzelf staande wholesale-wholesale toets geen nut heeft. Het college is van oordeel dat wholesaleleveringen van concurrenten van KPN wel degelijk een belangrijke vorm van concurrentie vormen voor KPN op zowel wholesale- als retailniveau. Concreet staan de wholesalediensten die Vodafone afneemt van KPN onder prijsdruk van

wholesalediensten van concurrenten als Tele2. Het beschermen van die laatste concurrenten tegen marge-uitholling heeft dus wel degelijk nut. Voor die wholesalediensten is er immers een reële mogelijkheid en prikkel voor KPN tot marge-uitholling. Of er in aanwezigheid van ULL-regulering sprake is van een mogelijkheid en prikkel om marge-uitholling tussen de WHBT-markten en de

retailmarkten te creëren, onderzoekt het college in de marktanalyse WHBT. Dat – zoals Vodafone stelt – de positie van Tele2 ten aanzien van extern geleverde LKWBT zeer bescheiden is, doet niets af aan het feit dat er toch een positief effect van die positie uitgaat. In tegenstelling tot wat Vodafone stelt, weegt het college daarbij wel degelijk alle belangen.

256. Vodafone154 stelt dat de door het college voorgenomen nullijn op gespannen voet staat met het algemeen mededingingsrecht.

257. In het licht van het feit dat het college elders (zie randnummer 253) heeft besloten om de nullijntoets niet langer op te leggen, is deze zienswijze niet langer relevant.

258. Vodafone155 onderschrijft de overweging in randnummer 411 van het ontwerpbesluit niet. Vodafone merkt ook op dat dit randnummer lijkt te impliceren dat het college ook ten aanzien van ODF-access (FttO) een risico op mededingingsproblemen ziet.

259. Het college benadrukt dat ODF-access (FttO) geen onderdeel uitmaakt van de markt voor ontbundelde toegang. Het college is in het ontwerpbesluit ODF-acccess (FttO) van 6 oktober jl. tot de conclusie gekomen dat er op dit moment geen partij is met AMM. Het college heeft het betreffende randnummer dan ook verwijderd in het definitieve besluit.

In document Marktanalyse Ontbundelde toegang (pagina 56-60)