• No results found

Dominantieanalyse markt voor ontbundelde toegang (H5)

In document Marktanalyse Ontbundelde toegang (pagina 50-54)

193. In dit hoofdstuk bespreekt het college de bedenkingen van partijen ten aanzien van de dominantieanalyse ontbundelde toegang.

194. KPN meent dat de conclusies van het college over breedtevoordelen, schaalvoordelen en kopersmacht onjuist zijn en dat het college dit daarom opnieuw dient te onderzoeken. KPN en Reggefiber vinden daarnaast dat het college opnieuw onderzoek moet doen naar de indirecte concurrentiedruk van kabelaanbieders. Volgens Reggefiber is deze vorm van concurrentiedruk groot genoeg om KPN te disciplineren op de markt voor ontbundelde toegang.

195. Edutel, UPC en Vodafone kunnen zich vinden in de conclusie dat KPN op de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk een dominante positie bezit.

196. Het college zal in de rest van het hoofdstuk reageren op de afzonderlijke bedenkingen van deze partijen.

G.5.1 Schaal- en breedtevoordelen

197. KPN123 noemt het opvallend dat het college concludeert dat KPN beschikt over

breedtevoordelen. Het college had hierbij namelijk ook rekening moeten houden met de posities van aanbieders op de televisiemarkt. Het is volgens KPN gezien de bundeltrend aannemelijk dat

breedtevoordelen vanuit een sterke positie op de televisiemarkt van veel groter belang zijn dan breedtevoordelen vanuit de zakelijke markt. Het voordeel dat de kabelaanbieders hebben door een groter klantenbestand op de televisiemarkt is dus vele malen belangrijker dan de voordelen die KPN geniet vanuit haar positie op de zakelijke markt. KPN vindt dat het college daarom opnieuw moet onderzoeken wat de breedtevoordelen zijn in de markt voor ontbundelde toegang, waarbij ook de televisiemarkt wordt betrokken.

198. KPN124 wijst er verder op dat schaalvoordelen in netwerken vooral lokaal zijn. Zodra een netwerk van enkele duizenden aansluitingen is uitgerold, kent dit netwerk nagenoeg dezelfde schaalvoordelen als een landelijk uitgerold netwerk. KPN stelt zelfs nadeel te ondervinden van haar uitrol in onrendabele gebieden, waartoe zij verplicht is door de universele dienstverplichting. Doordat kabelaanbieders de keuze hadden om onrendabele gebieden niet te voorzien van coax, hebben zij een kostenvoordeel ten opzichte van KPN.

199. Het college onderstreept dat toegang tot kabelnetwerken niet tot de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang behoort. Kabelaanbieders zijn dus niet actief op deze markt en kunnen daarom op deze markt ook geen breedtevoordelen hebben ten opzichte van KPN. Het college ziet derhalve geen reden tot wijziging van zijn conclusie in randnummer 319 van het ontwerpbesluit. KPN heeft naar oordeel van het college breedtevoordelen ten opzichte van haar (glasvezel)concurrenten in de markt voor ontbundelde toegang. KPN en kabelaanbieders concurreren echter wel op onder meer de

123

Zienswijze KPN, paragraaf 6.3.1, blz. 70. 124

retailmarkt voor internettoegang. De breedtevoordelen op de retailmarkt voor internettoegang zijn daarom onderzocht in Annex B.4 van het ontwerpbesluit. Het college verwijst hiervoor naar zijn reactie in randnummer 579 van deze nota van bevindingen.

200. Aangezien kabelaanbieders niet actief zijn op de markt voor ontbundelde toegang, ziet het college evenmin reden om zijn conclusie in randnummer 315 te wijzigen. Hier stelt hij dat KPN schaalvoordelen heeft ten opzichte van haar concurrenten in de markt voor ontbundelde toegang. In Annex B.4 van het ontwerpbesluit heeft het college de schaalvoordelen op de retailmarkt voor internettoegang onderzocht.

G.5.2 Kopersmacht

201. Volgens KPN125 zijn de constateringen van het college over kopersmacht in randnummers 321 en 324 ook van toepassing voor kabelaanbieders zoals UPC en Ziggo. Dit terwijl het college de indruk wekt dat dit alleen specifieke voordelen zouden zijn voor KPN.

202. Het college concludeert in paragraaf 5.5.1 dat er niet voldoende kopersmacht is die tegenwicht kan bieden aan een eventuele AMM-positie van KPN. Het college kan onmogelijk eenzelfde conclusie trekken over kabelaanbieders, omdat deze partijen niet actief zijn op de wholesalemarkt voor

ontbundelde toegang.

G.5.3 Indirecte concurrentiedruk via retailmarkten

203. KPN126 meent dat het college bij de marktafbakening en de dominantieanalyse van de markt voor ontbundelde toegang zich te weinig rekenschap heeft gegeven van de directe en in elk geval de indirecte concurrentie die uitgaat van kabelnetwerken.

204. Reggefiber127 is eveneens van mening dat kabelnetwerken tot de relevante markt moeten worden gerekend. Daarnaast vindt Reggefiber de conclusie van het college in de dominantieanalyse onbegrijpelijk. In de dominantieanalyse stelt het college dat de indirecte concurrentiedruk van kabelaanbieders onvoldoende is om de positie van KPN te verzwakken.

205. Het college heeft de zienswijzen van partijen over kabelnetwerken in de afbakening van de markt voor ontbundelde toegang reeds behandeld in paragraaf G.4.3. Het college behandelt daarom in deze paragraaf alleen de zienswijzen van partijen voor zover deze betrekking hebben op de dominantieanalyse.

206. Reggefiber128 merkt op dat de conclusie van het college in randnummer 350, dat de indirecte concurrentiedruk via de retailmarkten de concurrentiepositie van KPN op de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang slechts in beperkte mate afzwakt, niet gebaseerd is op enig eigen of extern 125 Zienswijze KPN, paragraaf 6.3.1, blz. 71. 126 Zienswijze KPN, paragraaf 6.4, blz. 71. 127

Zienswijze Reggefiber, paragraaf 3.2, blz.10. 128

onderzoek. Het college is op grond van de Aanbeveling van de Commissie verplicht om de indirecte concurrentiedruk van andere netwerken te betrekken in zijn dominantieanalyse.

207. Reggefiber vindt het verder onbegrijpelijk dat het college een overstap van 7,9 procent tot 8,8 procent kwalificeert als „onvoldoende‟ om de positie van KPN te verzwakken. Zelfs indien deze mate van overstap aangeeft dat kabelnetwerken niet tot de markt moeten worden gerekend, verzwakt een dergelijke vraaguitval de positie van KPN op de markt voor ontbundelde toegang. Bovendien is Reggefiber van opvatting dat de vraaguitval mogelijk veel hoger uitvalt (13,1 procent tot 15,4 procent).

208. Het college heeft de indirecte concurrentiedruk berekend met de SSNIP-test, zoals hij dat ook in de voorgaande marktanalyses heeft gedaan. Daarbij heeft het college voor de verschillende parameters uit de SSNIP-test gebruik gemaakt van externe onderzoeken.129 Zo heeft het college voor de berekening van de prijselasticiteit gebruik gemaakt van een onderzoek in Oostenrijk en het

consumentenonderzoek van Blauw Research in Nederland. Voor de berekening van de criticall loss heeft het college zich gebaseerd op onderzoek van Oxera. Ten slotte heeft het college ten behoeve van de marktanalyses wholesale- en retailtarieven opgevraagd bij de verschillende marktpartijen. Op basis hiervan heeft hij berekend wat het effect zou kunnen zijn van een 10 procent prijsverhoging van MDF-access op de retailtarieven. Hieruit blijkt volgens het college dat hij wel degelijk voldoende gebruik heeft gemaakt van onderzoeken en gegevens.

209. De kwalificatie van het college dat de indirecte concurrentiedruk onvoldoende is en dus beperkt is, baseert hij op het onderzoek van Oxera. Een overstappercentage van 12,5 procent of meer is noodzakelijk om een 10 procent prijsverhoging voldoende te disciplineren. In het onderhavige geval heeft het college geconstateerd dat de overstap slechts 7,9 tot 8,8 procent zou zijn. Reggefiber heeft niet duidelijk gemaakt hoe zij tot hogere overstappercentages komt van 13,1 tot 15,4 procent. Volgens het college hoort bij dergelijke overstappercentages een prijselasticiteit van -4,2 of groter.130 Het college is niet bekend met onderzoeken waaruit een dergelijk hoge prijselasticiteit blijkt voor de verschillende retail telecommunicatiemarkten en acht daarom de door Reggefiber genoemde overstappercentages onrealistisch.

210. Volgens Reggefiber131 had het college onderzoek moeten doen naar het effect van de overstappercentages van 7,9 tot 8,8 procent op de positie van KPN op de wholesalemarkt.

211. Het college is van oordeel dat verder onderzoek naar de effecten van indirecte

concurrentiedruk niet noodzakelijk is. Het college heeft al in paragraaf 4.4.3 en 5.6.2 geconcludeerd dat de indirecte concurrentiedruk onvoldoende is om KPN te disciplineren. De mate van indirecte concurrentiedruk van buiten de markt kan van doorslaggevend belang zijn om te concluderen of er een aanbieder met AMM is op een bepaalde markt, indien deze markt al neigt naar concurrentie. In dit

129

Het college verwijst naar de in paragraaf 4.4.3 van het ontwerpbesluit genoemde onderzoeken. 130

Het college komt in haar eigen analyse met een prijselasticiteiten -2,545 en een retailprijsverhoging van 3,1 procent tot een overstap van 7,9 procent (-2,545 x 3,1 procent = -7,9 procent). Daarom zou eenzelfde

retailprijsverhoging van 3,1 procent pas leiden tot een overstap van 13,1 procent of meer indien de prijselasticiteit -4,2 of groter is (-4,2 x 3,1procent= -13,1 procent).

131

concrete geval heeft KPN op de markt voor ontbundelde toegang een marktaandeel van nagenoeg 100 procent. Het college acht het daarom onwaarschijnlijk dat de indirecte concurrentiedruk van buiten de markt voldoende is om KPN te disciplineren.

212. Edutel132, UPC133 en Vodafone134 kunnen zich vinden in de conclusie van het college dat KPN op de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk een dominante positie bezit.

213. Volgens UPC en Edutel beschikt KPN over een landelijk dekkend, niet gemakkelijk te repliceren kopernetwerk en heeft zij via Reggefiber de beschikking over een glasvezelnetwerk.

214. UPC stelt dat het marktaandeel van KPN bijna 100 procent is en ook de komende periode op dit niveau blijft. UPC meent dat KPN ook over voordelen geniet door haar verticale integratie. Andere spelers zijn namelijk niet of nauwelijks verticaal geïntegreerd. Door het hoge marktaandeel van KPN op verschillende niveaus in de productketen is er een reëel risico dat KPN andere aanbieders uitsluit of hun rol marginaliseert.

215. Volgens UPC is KPN in staat haar breedtevoordelen te benutten waardoor zij gemiddeld betere business cases heeft dan concurrenten. KPN beschikt verder over significante schaalvoordelen. Voor andere partijen is het daarom lastiger dan voor KPN om tot de aanleg van een nieuw netwerk over te gaan. Reggefiber leek als zelfstandige nieuwe aanbieder in staat een nieuw netwerk aan te leggen, maar de joint-venture met KPN heeft dit teniet gedaan.

216. Het college is van oordeel dat de zienswijzen van Edutel, UPC en Vodafone voldoende

aansluiten op de dominantieanalyse van de markt voor ontbundelde toegang. Deze zienswijzen geven derhalve geen aanleiding tot aanpassing van de dominantieanalyse.

G.5.4 Wijzigingen naar aanleiding van bedenkingen

217. Het college komt op basis van de zienswijzen van partijen niet tot wijziging van het ontwerpbesluit voor wat betreft de dominantieanalyse van de markt voor ontbundelde toegang.

132

Zienswijze Edutel, blz. 3. 133

Zienswijze UPC, paragraaf 4, blz.7. 134

G.6 Potentiële mededingingsproblemen (H6)

In document Marktanalyse Ontbundelde toegang (pagina 50-54)