• No results found

Maatregelen ter verbetering van het nutriëntenniveau

6.2 Strategie en doelbereik

6.3.3 Maatregelen ter verbetering van het nutriëntenniveau

Om eutrofiëring tegen te gaan en het nutriëntenniveau te verbeteren (lees verminderen) is een maatregelenpakket nodig waarbij de verschillende

GGOR-maatregelen (2013) – ihkv Natuurlijk peilbeheer Beuven

- GGOR nr. 3 – Realiseren natuurlijke afstroming en peilopzet Beuven-noord: realiseren natuurlijke afvoerdrempel, verwijderen vegetatie op plek waar de slenk komt, graven slenk, verlagen van zandpad nabij slenk, opzet peil Beuven-noord, afvoerdrempels op 23,6 m +NAP.

GGOR-maatregelen (2013) – in het kader van natuurlijk peilbeheer Beuven

- GGOR nr. 7 - ophogen kade / vastzetten verdeelwerk: ophogen kade tot minimaal 23,7 m +NAP, vastzetten peil verdeelwerk op 23,6 m +NAP.

eutrofiëringsbronnen zowel brongericht als effectgericht aangepakt worden. De volgende specifieke maatregelen aan de orde:

 Effectbestrijding stikstofdepositie door regulier beheer (maatregel 12).

 Uitmijnen landbouwgrond die is omgezet naar EHS (maatregel 13).

 Onderzoek naar verminderen mestgift landbouwgronden in de landbouwenclave op de Braakhuizer Heide (maatregel 14).

 Lokaal baggeren van de Witte Loop (maatregel 15).

 Verkenning herstel Beuven (maatregel 16).

 Onderzoek naar verbeteren waterkwaliteit van de Kleine Dommel (maatregel 17).

 Begrazing met runderen bezien. maatregelen om rundvee uit vennen te houden (maatregel 18).

 Verwijderen meeuwenkolonie Beuven door populatiebeheer (maatregel 19).

 Verwijderen leefgebied meeuwenkolonie Beuven i.cm. opruimen effecten eutrofiëring (maatregel 20).

 Baggeren Platvoetje – zo nodig (maatregel 21).

Het merendeel van deze maatregelen zijn effectgerichte maatregelen om de effecten van eutrofiëring tegen te gaan (maatregel 12, 15, 16-deels, 20-deels, 21). andere maatregelen zijn juist brongericht (maatregel 13, 14, 16-deels, 17, 18. 19, 20- deels)

Toelichting afzonderlijke maatregelen

Maatregel 12 - Effectbestrijding stikstofdepositie door afvoer voedingsstoffen door aanvullende reguliere beheermaatregelen

Dit betreft een interne maatregel om de effecten van stikstofdepositie tegen te gaan. Tot het depositieniveau onder de drempelwaarde van de verschillende

habitattypen is gekomen zal effectbestrijding nodig zijn in de vorm van extra afvoer van voedingsstoffen (vergraste en verruigde vegetaties inclusief verrijkte toplaag van de bodem, slib in vennen et cetera.) door middel van aanvullend regulier beheer. Concreet betreft het op de Strabrechtse heide de volgende aanvullende beheermaatregelen:

 Schapenbegrazing met geherderde kudde en integrale begrazingseenheid (van stuifzandheide en droge heide).

 Runderbegrazing in integrale begrazingseenheid (van stuifzandheide, droge heide en vochtige heide).

 Begrazing met paarden.

 Kleinschalig plaggen (van stuifzandheide, zandverstuivingen, droge heide, vochtige heide en oevers van zeer zwakgebufferde, zwakgebufferde en zure vennen).

 Kleinschalig eggen (van zandverstuivingen).

 Kleinschalig maaien (van stuifzandheide en droge heide).

 Kleinschalig branden (van stuifzandheide en droge heide).

 vennen vrijstellen (bos/struweel inclusief strooisellaag in zone van circa 30 meter rondom het ven verwijderen. bij zeer zwakgebufferde, zwakgebufferde en zure vennen).

 Kleinschalig en gefaseerd verwijderen sliblagen en eutrofe verlandingsvegetaties (opschonen/baggeren van vennen. zwakgebufferde en zure vennen).

 Openmaken heide (verwijderen boomopslag bij stuifzandheide, zandverstuivingen, droge heide, vochtige heide en in oevers van zeer zwakgebufferde, zwakgebufferde en zure vennen).

Fasering maatregel 12

Deze effectgerichte beheermaatregelen (regulier beheer, interne maatregel) dienen in de eerste en latere beheerplanperiode verspreid over het gehele gebied te worden

gecontinueerd in een hogere intensiteit. Op de langere termijn, indien de

stikstofdepositie door generieke maatregelen genoeg gedaald is kan de intensiteit van dat beheer verminderd worden en afgestemd op snelheid van natuurlijke successie in de heide en vennen.

Maatregel 13 - Uitmijnen voormalige landbouwgronden in landbouwenclave op de Braakhuizer Heide

In de terreinen die in eigendom zijn van terreinbeheerders (Staatsbosbeheer en Brabants Landschap) dient de bodem op de aanwezige grasland- en akkerpercelen te worden uitgemijnd. Hierdoor wordt de voedselrijke toplaag van de bodem verschralen zodat de hoeveelheid fosfaat, dat via inzijging het grondwater bereikt, afneemt.

Fasering maatregel 13

Dit betreft een interne maatregel. Met uitmijnen dient in de eerste

beheerplanperiode gestart te worden en daarna gecontinueerd te worden in de tweede en latere beheerplanperioden zolang als nodig.

Maatregel 14 - Verkennen mogelijkheden ten behoeve van verlagen mestgift in landbouwenclave

Dit betreft een externe maatregel en heeft betrekking op de agrarische percelen in het inzijggebied, die in particulier eigendom zijn.

In de eerste helft van de eerste beheerplanperiode worden in afstemming met de provincie Noord-Brabant de mogelijkheden/keuzepakket aan maatregelen verkend waaronder:

 Het extensiveren van het mest-beheer met behulp van beheersubsidie.

 Realisatie van de EHS gevolgd door uitmijnen. Fasering maatregel 14

Deze verkenning moet nog in de eerste beheerplanperiode resulteren in een keuze waarna gestart wordt met de uitvoer, die vervolgens gecontinueerd wordt in de tweede en daaropvolgende beheerplanperioden.

Maatregel 15 - Lokaal baggeren Witte Loop

De maatregelen bestaan uit lokaal baggeren van de Witte Loop en laagten in de omgeving (inclusief het Maasven). Hierbij worden de sliblaag en aanwezige wilgen- en pitrusvegetaties verwijderd. Dit betreft effectgerichte maatregelen om de historische verrijking van de Witte Loop op te ruimen. In combinatie met de bij de Witte Loop genomen vernattingsmaatregelen (zie ‘herstel lokale grondwatersituatie, maatregel 3) zullen vochtige heide en zwakgebufferde vennen toenemen in areaal en kwaliteit en zal de drijvende waterweegbree meeprofiteren, doordat de verruigde standplaats in de Witte Loop hersteld wordt.

Fasering maatregel 15

Deze interne maatregelen zijn al in 2013 uitgevoerd in het kader van de GGOR (Uitvoeringsmaatregelen verdrogingsbestrijding (GGOR – maatregel 8) Strabrechtse heide (Waterschap de Dommel, 2012). Voor toelichting zie box.

GGOR-maatregelen (2013):

- GGOR nr. 8 – herstel natte laagten omgeving Witte Loop/Grafven (verwijderen wilgen (inclusief stobben) en pitrusvegetatie, verwijderen voedselrijke sliblaag, verwijderen 50% van stobben (tot mv) en afplaggen 50% op eerder gekapte percelen tussen Marijkeven en Beuven.

Maatregel 16 - Herstel Beuven

In de eerste beheerplanperiode wordt een onderzoek verricht naar de effecten van de huidige kwaliteit van het Peelrijtwater op de Witte Loop. Dat is inclusief een inschatting van de frequentie waarmee de Peelrijt via de Witte Loop loost en mede in het licht van de klimaatveranderingen. Ook worden scenario's verkend om de risico's te beperken. In samenhang daarmee wordt er een bureaustudie uitgevoerd naar alle aspecten die komen kijken bij het verder opschonen van het Beuven en het herstel van het Beuven als eenheid. Inclusief alle voor- en nadelen van een aantal uiteenlopende scenario’s.

Fasering maatregel 16

Deze maatregel worden niet in het kader van de GGOR in 2013 uitgevoerd.

Onderzoek en planvorming dienen in de eerste beheerplanperiode plaats te vinden. Maatregel 17 – Onderzoek maatregelen ten behoeve van verbetering waterkwaliteit Kleine Dommel

In de eerste beheerplanperiode wordt een onderzoek verricht (door het waterschap in afstemming met de provincie), naar de mogelijkheden voor het uitvoeren van brongerichte maatregelen. Aandachtspunten bij dit onderzoek kunnen onder andere zijn:

 Mestgift en agrarisch grondgebruik in het stroomgebied van de Kleine Dommel (hoeveelheid meststoffen naar de beek via run-off en lokale

grondwaterstroming)

 Instellen van mestvrije zones (bufferstroken langs de beek en zijbeken).

 Specifiek met betrekking tot het beekdal ter hoogte van het Natura 2000- gebied: verminderen mestgift landbouwgronden door extensiveren beheer met behulp van beheersubsidie en/of en realisatie EHS i.c.m. uitmijnen.

 Stroomgebiedsdekkende vermindering van de fosfaatbemesting in combinatie met uitmijning fosfaatoverschot in de bodem/afname uitspoeling.

 Aanpak van riooloverstorten.

 Helofytenfilters.

 Aanwezigheid van lozingen (vanuit landbouw, industrie, bebouwing e.d.).

 Het is wenselijk dit onderzoek te combineren met het onderzoek, dat eveneens in de eerste beheerplanperiode wordt verricht, naar de mogelijkheden voor herstel van de regionale grondwatersituatie (maatregel 8).

Fasering maatregel 17

Onderzoek en planvorming dienen in de eerste beheerplanperiode plaats te vinden. Indien mogelijk dienen maatregelen die uit dit onderzoek naar voeren komen in de tweede beheerplanperiode uitgevoerd te worden, dan wel (mocht de tweede beheerplanperiode niet haalbaar blijken) in de derde beheerplanperiode.

Maatregel 18 – Ontwerpen en vervolgens uitvoeren van een maatregelpakket om runderen uit de vennen te houden

In de eerste helft van de eerste beheerplanperiode wordt de begrazing nader bezien, waarbij in overleg met de huidige beheerders (Staatsbosbeheer, Brabants

Landschap, gemeente Someren) een maatregelenpakket ontworpen wordt om runderen uit een deel van de vennen te houden, in het bijzonder uit vennen met potenties voor kwaliteitsverbetering van habitattype zwakgebufferde ven. Daarbij kan gedacht worden aan uitrasteren van bepaalde vennen in combinatie van aanvullend beheer en aan het aanpassen van de begrenzing van de

begrazingseenheden. De beheeraanpassing zou vervolgens nog in de zelfde beheerplanperiode plaats kunnen vinden. Effectgerichte maatregelen (baggeren vennen, plaggen verrijkte oevers) liften mee met het regulier beheer ten behoeven van voedingsstoffen. zie stikstofdepositie.

Maatregel 19 - Verwijderen meeuwenkolonie door populatiebeheer/maatregelen In de eerste beheerplanperiode wordt gestart de reductie van de populatie door eieren te schudden of te prikken, waardoor het broedsucces en daarna ook de omvang van de kolonie verkleinen. Deze arbeidsintensieve methode dient jaarlijks herhaald gedurende de eerste en daaropvolgende beheerplanperiode te worden tot het leefgebied (en daarmee de kolonie) verwijderd is (zie ook maatregel 20). Maatregel 20 - Verwijderen leefgebied meeuwenkolonie i.c.m. verwijderen effecten eutrofiëring

In de eerste beheerplanperiode wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor het verwijderen van het leefgebied van de meeuwenkolonie, door de eilandjes in het ven weg te graven/ baggeren. In dit zelfde onderzoek worden ook de

gelijktijdig uit te voeren maatregelen meegenomen om de effecten van de

eutrofiëring te verwijderen (baggeren van slib rondom de te verwijderen eilandjes). Dit onderzoek resulteert in een integraal uitvoeringsplan. uitvoer van de

maatregelen vindt vervolgens in de tweede beheerplanperiode plaats. Deze maatregel is ook positief voor toename van de windwerking op het ven. Maatregel 21 - Baggeren Platvoetje – zo nodig

In de eerste en tweede beheerplanperiode wordt de vegetatieontwikkeling in het Platvoetje gevolgd door te monitoren. Bij de evaluatie van de effecten van de uitgevoerde vernattingsmaatregelen die in de eerste en tweede beheerplanperiode uitgevoerd worden, wordt vervolgens bepaald of uitvoer (baggeren van het ven) in de derde beheerplanperiode nog nodig is.

6.3.4 Maatregelen ten behoeve van vergroten winddynamiek