• No results found

Voorvloeiend uit de analyse van bovenstaande hoofdstukken is voor het Natura 2000-gebied Savelsbos een maatregelenpakket samengesteld. Dit pakket bestaat vooral uit op elkaar af te stemmen maatregelen op het gebied van graslandbeheer en bosbeheer. Het betreft de volledige maatregelenset, dus inclusief de PAS- maatregelen uit het vorige hoofdstuk.

De maatregelen voor Savelsbos zijn als volgt, zie ook Tabel 6.3

Maatregelen schrale graslanden

Pionierbegroeiingen op rotsbodem:

1. De recent vrijgestelde delen van de Riesenberggroeven, Wolfskop en de open mergelgroeve (Trichterberggroeve) langs de Eckelraderweg (Gronsveld) open houden door middel van onder andere begrazing (M.160-2) en incidenteel kapwerk (M.160-1), zo nodig met gebruikmaking van klimwerktuigen.

2. De rotswanden van Keerderberg vrijstellen van bomen en opslag (M.160-3). Dit moet al in de eerste beheerplanperiode gebeuren omdat het habitattype al een klein areaal heeft en dat alleen al daardoor behoud niet zomaar geborgd is. 3. Veilig stellen van restpopulaties van soorten behorende tot dit habitattype.

Daartoe worden de bestaande plekken waar kalk dagzoomt geïnventariseerd (O.160-1) en wordt zo nodig aanvullend beheer uitgezet. Bij de inventarisatie wordt mede gebruik gemaakt van de recente kartering van Harle (Harle, 2014).

Kalkgraslanden:

4. Het terrein De Zure Dries wordt intensiever begraasd, zo nodig met drukbegrazing, zodat geen strooisel- en humusophoping op de bodem plaatsvindt en er meer warmte en licht tot de bodem doordringt. Ook de oprukkende struwelen langs de randen (gevolg van successie als gevolg van strooiselophoping en ligging in de schaduw van het omringende bos) zullen verdwijnen door een intensiever beheer. Daardoor wint het kalkgrasland aan kwaliteit en ontwikkelt de bovenste strook zich tot schraal grasland. Ook wordt een strook van het omringende bos om diezelfde reden gekapt (M.160-5). 5. Op de Keerderberg wordt het graasbeheer met schapen sterk geïntensiveerd. Zo

nodig wordt drukbegrazing toegepast (M.160-4). Doel is dat de ruim aanwezige staande biomassa veel geringer in omvang wordt, er licht en warmte toetreedt tot de bodem en strooisel- en humusophoping op de bodem vermeden dan wel opgeheven wordt. Op die manier ontstaat er in een brede strook kalkgrasland. Doordat er deels een lössdek op ligt zal niet de hele strook, zoals die op de potentiekaart is aangegeven, zich omvormen tot deze habitattype. Er zullen wel schraallanden ontstaan, wat het aangrenzende habitattype ook versterkt. Een en ander wordt van advies voorzien door het adviesteam hellingschraallanden van het OBN (O.160-7).

6. Op de Keerderberg zal tevens kleinschalig geplagd worden (M.160-7) waardoor een mozaïek van vegetaties zal ontstaan en soorten uit de zaadbank een kans krijgen tot ontwikkeling te komen. Eventueel wordt er hooi uitgestrooid (M.160- 8) om de zaadbank te versterken.

7. Aansluitend aan de westzijde van de Wolfskop wordt de mogelijkheid verkend en uitgevoerd om een doorlopende schrale zone te realiseren met een bestaand schraal grasland. Dit gebeurt door met maatwerk enig tussenliggend (niet kwalificerend) bos te verwijderen (M.160-6). Er dient, naast de schrale zone, wel ook een boszone met oude eiken over te blijven als verbinding van oost naar west. Dit is onder meer van belang voor het vliegend hert.

Maatregelen bos(rand)beheer

Beuken-eikenbossen met hulst, eiken-haagbeukenbossen en ruigten en zomen (droge bosranden):

8. In het eerste jaar van de eerste beheerplanperiode wordt een vlakdekkende vegetatiekartering op vernieuwde grondslag uitgevoerd (O.160-2). De vernieuwde grondslag houdt ten minste in dat indicatoren voor storingen (voedselrijkdom) en hoge waarde (zeldzame soorten, soortenrijkdom)

gekarteerd worden door een bureau met voldoende deskundigheid voor de hier voorkomende bostypen. Uit de kartering volgt onder meer ook waar het

habitattype ruigten en zomen (droge bosranden) ligt. Bij de inventarisatie wordt mede gebruik gemaakt van de recente kartering van Harle (Harle, 2014). 9. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en verbreiding van het

probleem van het afstromen van regenwater naar het bos in de bovenste delen van het Savelsbos (run-off; O.160-2). In het Savelsbos treedt verruiging op in de randzone van het bos. Over het algemeen treedt verruiging op bij habitats die gevoelig zijn voor voedingsstoffen. Voor het Savelsbos en omgeving geldt dat deze zowel afkomstig kunnen zijn uit de atmosfeer (NOx en SOx) als uit afstromend regenwater van de omringende akkers (N, P en Cu). In het bos zijn op een aantal plaatsen wel slibbanen zichtbaar. Er is echter geen algeheel inzicht in het voorkomen van ruigten, de verschillende ruigtesoorten en de locaties waar afstromend water en slib het bos instroomt. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in de eerste helft van de beheerplanperiode en richt zich op de samenhang van: (1) verruiging in de bovenste delen van het bos, (2) hydrologie ter plekke en de relatie met grondgebruik en helling, en het voorkomen van verruigingsindicatoren, waaronder braamsoorten. Het onderzoek wordt

onafhankelijk uitgevoerd en naast inhoudelijk deskundigen worden

belanghebbende partijen (LLTB, SBB en WRO) erbij betrokken. Het onderzoek is uitgebreid beschreven in bijlage 3.

10. Op een aantal nader te bepalen plekken (afhankelijk van de vegetatiekartering) wordt de bosrand teruggezet (M.160-9) om een zoomvegetatie van het

habitattype ruigten en zomen tot ontwikkeling te laten komen. Deze plaatsen liggen zowel langs de bestaande schraallanden als langs de buitenrand van het Savelsbos. Er wordt met de bepaling van de kap rekening gehouden met het voorkomen van bijzondere soorten, zoals o.a. aangegeven door Harle (2014). Vervolgbeheer van extensief maaien en afvoeren (M.160-10) is noodzakelijk om de ruigten en zomen in stand te houden. In het werk worden takken, maaisel en dergelijke afgevoerd en wordt het niet achtergelaten op de kapplek.

11. Er wordt in de eerste beheerplanperiode onderzocht hoe de kwaliteits- ontwikkeling van het eiken-haagbeukenbos is (O.160-5). De relatie met veranderingen in het beheer (nu: niets doen, vroeger: hakhoutbeheer) wordt daarin aan de orde gesteld. Het hakhoutbeheer met overstaanders wordt, met begeleiding vanuit het OBN, in het Savelsbos weer ingevoerd in de eerste beheerplanperiode (M.160-12). Aan de zuidzijde van het Savelsbos, bij de trap, wordt door middel van hakhoutbeheer een vegetatie met meer struweel

nagestreefd (M.160-13). Gekapt materiaal en maaisel wordt afgevoerd. 12. Het beuken-eikenbos met hulst (H9120) wordt beheerd door middel van “niets

doen” (M.160-11).

Maatregelen voor de habitatsoorten

Spaanse vlag

13. Gerichte inventarisatie van de huidige situatie en populatiedichtheid. Mede in relatie tot omringende gebieden (M160-14, O.160-3).

Vliegend hert

14. Oude stronken van gekapte eiken dienen in de grond achter te blijven zodat ze kunnen dienen als broedplek voor de larven van het vliegend hert. In verband met het voorkomen van vliegende herten wordt ten minste een deel van het te kappen hout in het voorjaar gerooid, dit in afwijking van de Gedragscode bos- en natuurbeheer (M160-15).

15. Er wordt een verkennend onderzoek gedaan naar geschikte plaatsen en de mogelijkheden met betrekking tot het ingraven van oud eikenhout in de

bosranden, om zo broedplekken voor de larven van het vliegend hert te creëren. Hiermee wordt beoogd om het verspreidingsgebied, waar mogelijk, uit te

breiden. En daarmee ook de populatieomvang te laten toenemen (M160-16). 16. Gerichte inventarisatie van de huidige situatie en populatiedichtheid. Mede in

relatie tot omringende gebieden (M160-17, O.160-3).

Meervleermuis, ingekorven vleermuis en vale vleermuis

17. Gerichte inventarisatie van de huidige situatie en populatiedichtheid en aansluitend jaarlijkse monitoring van overwinterende vleermuizen in de in hoofdstuk 3 genoemde ondergrondse mergelgroeven, inclusief de Keerderberg (M160-18, O.160-3).

18. De in aanmerking komende relevante groeven worden voor monitoring open gesteld, hetgeen inhoudt dat ze worden gekeurd en dat er een adequate vergunning in het kader van de Mijnwet wordt geregeld (M.160-19).

19. Omdat de huidige inventarisatiemethodiek (visuele inspectie) in enkele groeven niet voldoet (een vergunning vanwege de Mijnwet kan niet worden afgegeven) wordt er onderzocht op welke wijze deze groeven toch gemonitord kunnen worden om de staat van instandhouding en de trend van de drie relevante vleermuissoorten vast te stellen (O.160-8)

Overzicht van de maatregelen en fasering

In Tabel 6.3 worden de maatregelen samengevat en wordt geprioriteerd in de maatregelen zodat duidelijk is wat in welke beheerplanperiode gedaan moet worden. In kaartbijlage 9 zijn de maatregelen in beeld gebracht.

Tabel 6.3. Overzicht maatregelen en fasering.

In document Natura 2000 Beheerplan 160. Savelsbos (pagina 111-114)