• No results found

Maatregelen grazig gebied

6.2 Maatregelen

6.2.2 Maatregelen grazig gebied

In het grazige deel is het areaal ‘droog grasland’ van cruciaal belang als foerageergebied voor diverse soorten grazende watervogels, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

geformuleerd. Niet in de laatste plaats voor de niet-broedende grauwe ganzen die voor en na hun rui (in het moerasdeel), in het grazige deel verblijven om aan te sterken.

Het areaal ‘droog grasland’ is ook van cruciaal belang voor de populaties van grote grazers (heckrund, konikpaard, edelhert). Deze grote grazers zorgen op hun beurt voor

foerageergebied van bepaalde grazende watervogels (kort eiwitrijk gras), maar ook voor het vegetatievrij houden van oevers in het grazige deel, waar bepaalde steltlopers, eenden en reigerachtigen van profiteren.

Aanleg van vispassages

Om het knelpunt van het ontbreken van connectiviteit tussen wateren binnen en buiten de Oostvaardersplassen - waardoor geen vismigratie kan plaatsvinden - op te lossen, worden vispassages aangelegd. De vispassages worden aangelegd tussen de Oostvaardersplassen en de omgeving en tussen het moerasdeel en het grazige deel van de Oostvaardersplassen. De aanleg van vispassages is bedoeld voor de intrek van meerjarige stekelbaarzen in het voorjaar, waardoor poelen en plassen (ook) in het broedseizoen al voldoende voedsel bevatten voor de lepelaars en zij minder afhankelijk worden van extern gelegen

foerageergebieden. Dat geldt naar verwachting ook voor andere viseters (kleine zilverreiger, roerdomp, zie ook kader 6.4). Een belangrijk neveneffect is dat bepaalde vispassages zó ingericht kunnen worden dat ze voor de roerdomp als foerageerplek gebruikt kunnen worden bij (strenge) vorst.

Er worden twee series vispassages beoogd. Eén vanaf het westelijke compartiment via de Ecozone naar de Lage Vaart en één aan de oostzijde vanaf het verdeelwerk via de

Waterlanden naar de Lage Vaart). De beoogde locaties van de vispassages worden

weergegeven in Tabel 6.1 en Figuur 6.2. De vorm waarin de vistrappen worden gerealiseerd staat nog open; combinatie met nieuwe aflaatwerken is één van de opties.

De vispassages worden gefaseerd aangelegd, te beginnen met de serie in het grazige deel van de Oostvaardersplassen. De ervaringen die hierbij worden opgedaan, kunnen na de

Natura 2000 | Beheerplan | Oostvaardersplassen

herinundatie worden gebruikt bij het maken van de verbinding van de Oostvaardersplassen met de omgeving aan de westzijde.

Natura 2000 | Beheerplan | Oostvaardersplassen

Tabel 6.1. Beoogde locatie vispassages.

Locatie Nadere aanduiding

binnen de OVP Verbindt de peilgebieden (zie kaart)

1. Stuw in Wilgenbos langs de Grote Vaartweg

Buiten de

Oostvaardersplassen, aan de zuidwestzijde.

6 en Wilgenbos 2. Afvoerstuw van het Wilgenbos op de

Lage Vaart Buiten de Oostvaardersplassen, aan

de zuidwestzijde.

Wilgenbos en Lage Vaart

3. Stuw van Moeras naar Ecozone Bij aflaatwerk 1 en 6

4. Stuw van gebied tussen moeras en Ecozone

4 en 6 5. Kottertocht; t.h.v. de grens tussen de

Broeklanden en het Stort 5 en 8

6. Kitstocht ter hoogte van de voormalige Aaktocht (overgang van de Waterlanden naar de

Beemdlanden)

Oost 2 en 3

7. Kitstocht ter hoogte van de beheerweg

Oost 3 en 8

8. kade bij de Waterlanden nabij het verdeelwerk

Oost 1 en 2

Figuur 6.2. Kaart met de peilgebieden van de Oostvaardersplassen en de beoogde locaties van de vispassages.

De Waterlanden als periodieke overstromings- en begrazingvlakte

Het peilbeheer van de Waterlanden wordt geoptimaliseerd waardoor dit gebied (circa 370 ha) ook echt als ’overstromings- en begrazingsvlakte’ gaat functioneren, met periodieke

waterstandverlaging en herinundatie. Doel hiervan is dat het westelijke en oostelijke compartiment van het moerasdeel tezamen met de Waterlanden in het grazige deel, een dusdanige heterogeniteit aan waterschijf opleveren (door neerslag, verdamping en een uiteenlopende hoogteligging), dat foeragerende waadvogels en eenden onder alle omstandigheden in het gebied terecht kunnen (werking als een ‘drieluik’).

Natura 2000 | Beheerplan | Oostvaardersplassen

De Waterlanden zullen tijdens het broedseizoen door lepelaars (nog) vaker als

foerageergebied kunnen worden gebruikt, hetgeen bijdraagt aan het verminderen van afhankelijkheid van extern gelegen foerageergebieden. Dit geldt met name ook in (zeer) natte voorjaren of zomers, wanneer zowel het oostelijk als westelijk compartiment van het moerasdeel te nat zijn (een te grote waterdiepte hebben) om er te kunnen foerageren. In dat geval kunnen de Waterlanden als uitwijkgebied functioneren, omdat juist dan de Waterlanden volop geïnundeerd zullen zijn. Diverse soorten reigerachtigen, steltlopers en eenden profiteren hier overigens ook van.

Het waterbeheer wordt zodanig geoptimaliseerd dat in een natte winter/voorjaar maximaal 10 cm water op het maaiveld staat. In een normaal/droog jaar zakken de waterstanden zo ver uit dat grote grazers en grazende watervogels de (oever- pioniers- en gras-)begroeiing komen begrazen.

Dit laatste is ook van belang om het deelgebied als foerageergebied voor reigerachtigen, lepelaar, steltlopers en eenden open te houden. Overigens komt dit in grote lijnen overeen met de huidige situatie, waarbij de fluctuatie van het waterpeil iets groter wordt.

Verondiepen plassen langs het Oostvaardersbos en het graven van poelen De langgerekte poel langs het Oostvaardersbos (tussen uitzichtpunt ‘Kiekendief’ en het ‘Natuurbelevingscentrum De Oostvaarders’) is gegraven om grote herbivoren uit het

Oostvaardersbos te houden. Zowel de edelherten als de Konikpaarden wisten het bos echter te bereiken en inmiddels is besloten dat het juist goed is als de grote herbivoren dit bos kunnen benutten voor beschutting in de wintermaanden. Nu de barrièrefunctie is vervallen, kan deze poel verondiept worden om op kleine schaal bij te dragen aan het oplossen van het voedselknelpunt van de lepelaars. Andere waadvogels kunnen er van meeprofiteren.

Plaatselijk kunnen diepere plekken worden gehandhaafd, ten behoeve van overwintering door vis. De benodigde grond wordt verkregen door nieuwe ondiepe poelen te graven elders in het grazige deel (Broeklanden).

Creëren van onbegraasde eilandjes in poelen

In de poelen van de vroegere experimenteerzone in de Waterlanden (voorheen de ‘Watertuin’) zijn door de combinatie van gegraven poelen en begrazing met grote grazers spontaan waterriet- of lisdodde-eilanden ontstaan in het midden van die poelen (zie foto 3.1. in hoofdstuk 3) of ‘riet in ringvorm’ wanneer het midden van de poelen te diep is voor rietgroei. Deze eilandjes functioneren als broedgelegenheid voor de dodaars en in het verleden (incidenteel en zeer plaatselijk) voor de grote karekiet.

Uitgaande van het aantalsverloop over ruim twintig jaar ligt de lat hoog voor de dodaars (draagkracht voor gemiddeld 140 broedparen). Hoewel het leeuwendeel van de broedparen in het moerasdeel voorkomt en maatregelen dáár dus meer zullen opleveren dan in het grazige deel, heeft het verleden laten zien dat dodaarzen ook in kleine aantallen in het grazige deel (kunnen) broeden, mits begrazing er niet voor zorgt dat de oevervegetatie geheel verdwijnt. In het kader van ‘alle zeilen bijzetten’ om de ambitieuze

instandhoudingsdoelstelling te halen, worden daarom ook maatregelen genomen in het grazige gebied.

Bij uitvoering van eerder genoemde maatregelen in de Broeklanden (graven poelen) en langs het Oostvaardersbos (verondiepen plas), zullen geïsoleerde ondieptes worden gerealiseerd in een aantal poelen of watergangen. Door afwezigheid van begrazing of afnemende begrazing van de rand naar het midden kunnen die zich tot eilandjes met moerasvegetatie

ontwikkelen. Deze waterriet- of lisdodde-eilandjes kunnen als broedgelegenheid voor de dodaars en porseleinhoen dienen.

Voor de meeste kwalificerende waadvogels en diverse eendensoorten is het juist van belang dat de vegetatie langs de oevers van poelen kort gehouden wordt door grote grazers. Het

Natura 2000 | Beheerplan | Oostvaardersplassen

scheppen van gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van riet- of lisdodde-eilanden (meer in het midden van de poelen) biedt mogelijkheden om vogels die afhankelijk zijn van weinig dan wel rijk begroeide oevers naast elkaar te laten voorkomen. Plaatselijk zullen roerdomp en porseleinhoen meeprofiteren (foerageer- respectievelijk leefgebied). In de voormalige Watertuin en de Driehoek is al gebleken dat perifeer begraasde rieteilanden (met een ring van kort begraasd riet) in poelen met weinig of geen vis kunnen leiden tot een grote rijkdom aan (larven van) libellen en groene kikkers: ook weer potentiële prooien voor

dodaars, zilverreigers en lepelaar.