• No results found

LXXXIV-XCII. Van de Walen aant

1. Van toen O.L. Heer de Walen maakte

Als Onze Lieve Heer al de landslieden had gemaakt, zegde hij:

- 'k Weet niet of ik den leem van deze laatste soort niet bij den overschot zou laten en naar 't stort voeren. Men zal niet veel plezier beleven aan dat raske van de Walen, dat ik er nog mee maken moet.

Eindelijk, na zich bedacht te hebben, besloot hij: - Welnu, vooruit dan, de Walen nu.

Hij nam wat klei, kneedde en kneedde, gaf er vorm en lijn aan en blies er dan ziel en adem in.

- Sin te Pieter, jongen, gaat hem nu maar op de haag te drogen leggen.

Als de pas gemaakte Waal daar ongeveer een halve uur te drogen had gelegen, zegde Onze Lieve Heer, weer tot Sinte Pieter:

- Pieter, jongen, gaat den Waal eens omkeeren. En Sinte Pieter weg. Op een wip was hij daar terug.

- Meester, wat is dat een koleerig ding. Ik had hem nog maar even vast of hij is me daar in een koleere geschoten en vloeken dat hij deed, vloeken, vloeken om al de duivels van de hel bijeen te vloeken.

2. Waarom er geen Walen in den Hemel zijn

Eens bemerkte Sinte Pieter dat er nog geen Walen in den hemel waren.

- 't Is wel vreemd, zegde hij tot Sint Xaverius, die door heel België had gereisd, dat wij hier alle soorten van landsmannen hebben tot Negers, Hottentotten en Roodhuiden toe, maar geen Walen.

- Wat mag daarvan de reden zijn?

- Wees daarvoor maar niet bedroefd. Ge weet niet wat geluk het is. Ik ken dat volkje. Ik heb ze in de wereld al genoeg aan gang gezien: ruziemakers, vechtersbazen anders zijn het niet. En dan, overal en altijd moeten zij baas zijn en de eerste viool spelen. En als dat niet pakt, beginnen ze te vloeken en te sakkeren dat hooren en zien er van vergaat.

3. Van een Waal die per Ongeluk in den Hemel geraakte

Per ongeluk was er eens een Waal in den hemel geraakt. Hoe dat zulks gekomen was kon niemand zeggen, maar hij zat er tot groot kretsel van Sinte Pieter, die hem graag naar den Oost had gewenscht. 't Was alle dagen ruzie overhoop. Hij was bij alles met zijn snater bij en er was nooit iets goed dat hij niet zelf geregeld had.

- Kon ik hem er maar uit krijgen, zuchtte Sinte Pieter.

En toen was er daar een Vlaming, die bij de soldaten had gediend, en die gaf Sinte Pieter goeden raad.

- Maak morgen soep gereed, Sinte Pieter, zegde hij, en zet de soeppot aan de deur van den hemel. En als hij daai staat, roep dan maar: ‘La soupe, la soupe.’ Ge zult dien Waal zien loopen.

't Gebeurde alzoo. 's Anderen daags had Sinte Pieter een groote marmiet soep gereed doen maken. Om twaalf uren stipt werd ze buiten aan de deur van den hemel gezet en toen begon Pieter te roepen:

- La soupe! La soupe!

En de Waal vloog naar buiten om er maar eerst aan te zitten. Maar hij is buiten gebleven ook. Sinte Pieter begeerde hem niet meer.

Zulk volkje kan ik altijd krijgen, zegde hij.

4. Wat Sint Joris van 't Waalsch dacht

't Was winterdag en vurig koud. Sinte Pieter had zooveel werk gehad met de hemelpoort open en toe te doen dat hij een valling had opgedaan en verplicht was de kamer te houden.

Hij moest zich doen vervangen en ging te dien einde Sint Joris vinden.

- 't Is mij gelijk, zegde Sint Joris, een oud-krijger, als ik ben, is niet bang van een valling, maar er is iets anders dat mij minder aanstaat. Ik heb zoowat overal gezeten in de wereld en heb dan ook alle talen geleerd en gesproken. Een taal heb ik echter nooit kunnen aanleeren, het waalsch. 't Is een echte brabbeltaal en ik ben er nooit wijs uit geworden.

- 't Waalsch, zei Sinte Pieter, maak u daar niet bang voor. Walen zult gij hier nooit ontvangen. Zoolang ik hier dienst doe, weet ik wel niet er ooit een ontvangen te hebben.

5. Van drie groote Walen die Vlaamsch wilden leeren

Drie groote Walen kwamen eens naar Vlaanderenland af gezakt, uitsluitend en alleen om Vlaamsch te leeren. Zij gingen en gingen en waren ten slotte aan een Vlaamsch dorp gekomen, waar zij een tijdlang zouden verblijven om hunne eerste lessen te nemen.

Wanneer zij voorbij een herberg kwamen hoorden zij in 't voorbijgaan door de menschen zeggen:

- Drie groote Walen.

- Drie groote Walen, zegde de eerste Waal. 't Is Vlaamsch meende hij en hij herhaalde de woorden nu en dan om ze goed te blijven onthouden.

Een weinig verder op de weide was een boerenmeid de koe aan 't melken; zij sloeg de koe op den bil om haar te doen draaien.

- Omme koe, zegde zij.

- Omme koe, zegde de tweede Waal, dat is Vlaamsch, en hij herhaalde die woorden, om ze maar goed te onthouden.

En zij gingen nog wat verder en bleven er staan bij een schrijnwerker, die juist voor zijn deur een plank aan 't schaven was; hij hief ze met twee handen op en loerde dan met een half gesloten oog, om te zien of alles gaaf en plein was.

- 't Is recht, zegde hij dan.

En de derde Waal herhaalde steeds:

- 't Is recht! 't Is recht. Hij ook kon al Vlaamsch.

En daarop gingen de drie groote Walen slapen naar een herberg, waar dienzelfden nacht een vreeselijke moord werd gepleegd. Een andere reiziger werd er vermoord op zijn kamer gevonden en al zijn geld was gestolen.

De burgemeester en de sjarapetter kwamen de zaak onderzoeken, en zij dachten onmiddellijk dat de drie groote Walen de misdaad hadden bedreven.

Wie heeft die misdaad begaan? vroeg hen de Burgemeester.

- Drie groote Walen, zegde de eerste Waal, blij eens te laten zien dat hij Vlaamsch kon.

- Ha, ge bekent, zegde de burgemeester. En waarom hebt ge dat schelmstuk begaan? - Omme koe, zegde de tweede Waal, even fier als de eerste eens Vlaamsch te kunnen spreken.

- Weet ge wel dat ge daarvoor ter dood zult veroordeeld worden. - 't Is recht! besloot de derde Waal, nog fierder dan de twee andere. En ze werden daarop geboeid naar 't gevang geleid.

Sindsdien zijn de Walen bang Vlaamsch te leeren.

6. De Waal op het Dorp

Er woonde eens een Waal op een Vlaamsch dorp en die vond niets goed van al wat er leefde en roerde en omging. Het ergste van al was dat hij iedereen voor domkop uitschold. Eens toch vond hij zijn baas aan den maalder, die hem met zijn ezel een paar zakken meel bracht.

De Waal stond aan zijn deur, toen de maalder er met zijn wagen stilhield, en zei: - Wat komen die twee ezels hier doen?

- Zij brengen meel voor den derden, maar grootsten ezel, antwoordde de maalder.

7. Van een Walensmidje

Jean Marteau was een walensmidje uit het Doorniksche, dicht bij de Vlaamsche grens. Eens moest hij een bestelling gaan afleveren op een Vlaamsch dorp. Met den voerman, ook een Waal, reed hij er heen. Toen zij aan de Groote Markt kwamen, stelde de walensmid voor eens even af te stappen om een pint te pakken. De voerman was het seffens eens.

Zij dronken een pint en rookten een pijp en dan zegde het smidje: - Voerman, we trekken nu verder: tijd van komen en tijd van gaan. - Dat is zoo, zegde de voerman.

Beiden trokken op, al pratende en al lachende, kar en paard en bestelling waren zij er bij vergeten. Zij waren al lang op hun dorp terug toen zij er aan dachten.

- En mijn bestelling? zegde het walensmidje? - En mijn kar en mijn paard? zegde de voerman! Daar moest ge nu ook Walekoppen voor hebben.

8. Hoe een Waal te Wacken kwam

Een Waal moest naar Wacken. Hij en kon geen Vlaamsch, tenzij hier en daar een krom en scheef woord, maar bijkans niet genoeg om eenen boterham te schooien als hij honger kreeg. Met zijn Waalsche memorie had hij allichte vergeten waar hij naartoe moest. En kwaad gelijk een Waal kan kwaad zijn ging hij al grollen voort langs een weg waar hij geen mensch en vond die hem kon wijs maken wat hij zelf niet en wiste. Hij kwam eindelijk langs een breeden wal die groene stond van puidenrek en al met een keer hoort hij gedurig in een vreemde tale razelen:

- Wak, wak, wak!

- 't Is alzoo, zei de Waal in zijne tale, ik moet naar Wak. Gij zijt braaf mensk, ' k zal u daarvoor betaal.

En hij ging in zijn giletbeurze en haalde er een blamuize uit en gooide ze in den wal. Maar de raaspuiden, van dat geruchte vervaard, verdubbelden hun Wak Wak!

- Dat zijn te minst civiliseerd mensk, zei de Waal geheel serieus al zijn arms openslaan, ze zeg bedank en ze schreeuw meer luid omdak nie zou vergeet.

En alzoo kwam de Waal te Wacken aan.

9. Waarom de Walen geen ‘tièce carrée’ hebben

Men weet het, het eerste woord dat de Walen tegen de Vlamingen roepen, in de kazerne en op het werk is ‘tièce carrée’. En dat is waar. De Vlamingen hebben vierkanten koppen, koppen heel en gaaf. Maar de Walen die hebben geen fatsoenlijke koppen meer omdat de ‘beestjes’ er de kanten van afgegeten hebben.