• No results found

Ons Heer was een keer op wandel met Sinte Pieter en ze kwamen aan een akker. Een vrouw was bezig met den overschot van den oogst in te zamelen.

- Vrouwe, zei Sinte Pieter alzoo, is de oogst goed gelukt?

- Ja, mijnheer, zei de vrouwe en 't zal ons goed van pas komen voor onzen Flip, onzen eenigen zoon. We zijn van zin hem in de school te leggen en hem voor advokaat te laten studeeren, want met werken is er toch niets te verdienen.

- Daar is iets van, zei Sinte Pieter en ze wandelden voort.

Al met eens kwam er een groot ongeweerte. 't Waaide geweldig, 't donderde en 't hagelde en Sinte Pieter, die nog eens omkeek, zag dat heel die schoone oogst vernield was.

- Wel Heere, zei hij, wat hebt ge nu gedaan? De oogst van die brave vrouwe ginder zal geheel te niet zijn.

- Mijn hemelsche Vader, antwoordde Ons Heer, is rechtvaardig. Hij heeft in alles zijn inzichten.

En ze gingen verder en ze moesten over een groot water. Maar de veerman was daar niet en ze bleven lange, lange wachten. Eindelijk kwam hij toch en Sinte Pieter vroeg of hij hen niet zou overzetten.

- We zijn arme menschen, zei hij alzoo, maar we zullen voor u een gebed doen. En de veerman zette hen over voor niets. Maar ons Heer, die zijn allaam bij had, boorde een gaatje van onder in 't schip. Zij sprongen er uit op den

kant en de schipper roeide terug. Maar daar kwam veel water in zijn bootje, en zijn bootje verzonk en de man ook.

Sinte Pieter, die alles gezien had, werd kwaad.

- Maar Heere, toch, zei hij, die mensch was zoo goed dat hij ons voor niets overzette en gij doorboort nu zijn schuit en doet hem verdrinken!

- Bedaar, Pieter, zei Ons Heer, alzoo, mijn hemelsche Vader is rechtvaardig: hij heeft in alles zijn inzichten.

Als ze lang gegaan hadden, kwamen ze in een bosch. Het duisterde reeds en ze wisten niet hoe ze den nacht zouden doorbrengen. Dan zagen ze tusschen de boomen een hutje staan. Ze trokken daar binnen en ze vonden een heiligen kluizenaar, die in zijn gebed verslonden was. De kluizenaar stond op, gaf aan zijn gasten eten en drinken, maakte voor hen een bed gereed van mos en bladeren, die hij in 't bosch had bijeengescharreld, wenschte hen den goeden nacht en ging ter ruste. Ons Heer en Sinte Pieter sliepen goed. 's Anderen daags stond de kluizenaar eerst op om het eten gereed te maken, wekte dan zijn gasten en diende de tafel op.

- Vriend, zei Sinte Pieter onder 't eten, alzoo, wat hebt gij daar toch een schoon potje op den hang staan!

- Ja ik, zei de kluizenaar, en 'k houd er aan als aan een stuk van mijn leven, want het is het eenigste dat ik uit mijn familie heb meegebracht en daarbij 't is oud en kostelijk porselein.

De kluizenaar wenschte hun de goede reis en, terwijl zij hun pakken aan 't maken waren, ging hij 't bosch in om te bidden. Ons Heer nam ook het schoon potje van den kluizenaar mee.

Een eind verder kloeg Sinte Pieter van den dorst

en Ons Heer gaf hem te drinken uit den kluizenaar zijn potje. Sinte Pieter werd bleek van ontroering.

- Maar Heer, zei hij, hoe kunt gij toch alzoo bestaan? Die kluizenaar heeft ons eten en slapen gegeven en gij neemt dan nog het eenigste weg, waar hij prijs aan hecht.

- Wees daar niet in gestoord, Pieter, zei Ons Heer. Mijn hemelsche Vader is rechtveerdig. Hij heeft in alles zijn inzichten.

Als ze terug op den kalseiweg kwamen, vonden ze daar een zatlap liggen, die huilde en tierde en vloekte.

- Wat scheelt er u, man, zei Sinte Pieter.

- 'k Zal 't u vertellen, mijnheeren, zei de man. 't Gaat niet goed met mijn huishouden. Ik kan mijn brood niet meer verdienen voor mijn bende kinderen: er zijn er te veel en mijn vrouw heeft haar kwaad gemaakt, en ik ben gaan drinken van verdriet. Daar is geen uitkomst aan mijn ellende.

- Wel 't doet, vriend, zei Ons Heer, en hij gaf hem 't schoone potje van den kluizenaar, verkoop dees potje: ge zult er een schoon geld van maken, werk neerstig voor uw brood, leef in vrede met uw vrouw en alles zal beteren.

En terwijl ze voortgingen, zei Sinte Pieter:

- Heere, is dat nu niet mis? Aan al die ons goed deden deedt gij kwaad en aan dezen dronkaard, die vol zonde is, doet gij goed.

- Luister, Pieter, zei Ons Heer. Mijn hemelsche Vader is rechtveerdig en Hij heeft in alles zijn inzichten. Hij heeft dien oogst van die vrouw vernield omdat haar jongen anders een slechterik ging worden. Nu zal 't een boer worden en ze zullen samen werken en simpel en braaf zijn.

- Die veerman had altijd slecht geleefd. Nu echter was hij juist ter biechte geweest en is dus goed gestorven.

- Die kluizenaar was te veel aan zijn potje gehecht. Dat zou hem nog ten gronde geholpen hebben. Nu zal hij wat meer voor God leven en wat minder voor zijn potje.

- En de zatlap zal voortaan werken en in vrede leven.

Toen verstond Sinte Pieter en hij loech omdat Ons Heer tegen hem gelijk had.