• No results found

LXXV-LXXXIII. Van die van Oolen en Hilleghem aant

1. De Pot van Oolen

Daar was te Oolen een herberg waar men goed bier verkocht. Ook liet keizer Karel, wanneer hij jaarlijks ter jacht kwam, nooit na er een pot te pakken. Hij hield te paard voor de deur stil, bestelde en de vrouw kwam buiten met het schuimende gerstenat. Zij hield echter den pot bij het oor vast, zoodat Keizer Karel moeite had hem aan te nemen.

- Vrouwken, tegen aanstaande jaar moet ge een pot koopen met twee ooren, dat zal gemakkelijker zijn.

- Ja meneer, zei de vrouw.

't Volgend jaar hield Keizer Karel weer aan de herberg stil. De vrouw kwam nu met een pot met twee ooren af, maar zij hield de twee ooren in handen, zoodat Keizer Karel weeral moeite had hem aan te nemen.

- Zoo gaat het nog niet goed, vrouwken. Ge zult er tegen aanstaande jaar een moeten koopen met drie ooren. Dan zal 't wel beter gaan.

Het derde jaar, als Keizer Karel weer aan de herberg stilhield, kwam de vrouw met een pot af met drie ooren. Zij hield hem weer met twee ooren vast en wel zoodanig dat de derde oor naar haar borst was gekeerd.

- Ja, vrouwken, zei Keizer Karel, 't zou al even moeilijk gaan als verleden jaar, indien ik niet wist dat er een derde oor was.

Onder den pot door greep hij de derde oor vast. - Zie, zoo is alles maar een weet, sprak hij.

En de herberg waar dit zooveel honderd jaar geleden gebeurd is bestaat nog altijd te Oolen. En de pot wordt er nog altijd bewaard. Gaat er maar eens heen en ge zult uit den pot van Keizer Karel mogen drinken, lijk ik er eens uit gedronken heb.

2. Keizer Karel te Oolen

Keizer Karel kwam veel te Oolen, dat is gekend. Hij kwam er gestadig in de ‘Zwaantjes’, waar twee nette meisjes woonden. En eens kwam de pastoor met den burgemeester bijeen om te beraadslagen of 't niet noodig was feest te houden wanneer de Keizer nog eens komen zou.

- We zullen rijstpap maken, dat kunnen we goed, daar zijn de boeren van Oolen voor gekend. En we dragen dien rijstpap te gaar naar de ‘Zwaantjes’ en dan is 't feest.

Zoo gezegd, zoo gedaan.

- Den volgenden Zondag was Keizer Karel weer in ‘de Zwaantjes’. Onmiddellijk werd het rondgezegd; de pastoor en de burgemeester en twintig der stijf-ingezeten boeren moesten rijstpap maken. De boeren moesten met hun borden rijstpap achteraan komen, achter den koster en den burgemeester en maar doen wat zij deze zagen doen.

Om twaalf uur kwamen ze allemaal af, ieder met twee tellooren. Eerst ging de pastoor, dan de burgemeester, dan de twintig boeren. Als hij juist ‘de Zwaantjes’ binnentrad, gleed de pastoor uit en viel met den rijstpap op den gond. De burgemeester struikelde en hij viel met zijn kop in de gestorte rijstpap.

De boeren, die zulks zagen, goten hun rijstpap op den grond en gingen er in staan op hun kop. Zij dachten dat het zoo moest gaan!

En Keizer Karel lachte gelijk hij van zijn leven nog niet gelachen had.

3. Hoe die van Oolen hun Kerk verplaatsten

Eens meenden de boeren van Oolen dat hun kerk te veel achteruitstond. Onmiddellijk kwamen ze bijeen, hielden vergadering en, na een lange bespreking, besloten zij hun kerk eenige meters vooruit te trekken.

's Anderen daags 's morgens begonnen zij er aan. Van alle kanten kwamen zij naar het dorp af gezakt, beladen met touwen en koorden. Zij speelden hun kielen en jassen uit, wonden de koorden een paar maal rond de kerk en, op een teeken van den burgemeester, begonnen zij allemaal te trekken dat hun beenderen ‘kraaktegen’ van het danig geweld dat ze deden. Maar de kerk bleef zoo pal staan als een rots.

- Ge zult er geen geweld genoeg bijgezet hebben, zegde de burgemeester en hij schoot zijnen paaschjas uit en legde hem enkele meters vóór het kerkportaal op den kasseiweg. Dan spuwde hij in zijn handen en trok mee.

En ze trokken nu allemaal zoo hard dat de touwen braken en al de Oolensche boeren met hun burgemeester er bij over de kasseien rolden gelijk ‘bollewijntjes’.

- Zoo zal het toch niet gaan, zegde de burgemeester dan weer. Trekken zal niet helpen, we moeten duwen.

De boeren waren het weeral eens. Ze liepen naar de achterzijde van de kerk, plaatsten zich als schoren tegen den kerkmuur en op bevel van den burgemeester begonnen ze te duwen met schouders, armen en voeten, als om al de domme kracht uit hun lompe lijven te duwen.

De kerk bleef maar altijd staan waar ze stond, maar dat zagen die lummels niet, want schielijk riep de burgemeester:

- Halt, mannen, ik ga eens zien langs den anderen kant of ze nog niet vooruitgekomen is.

Ondertusschen was er een bedelaar langs de kerk gegaan. Hij zag den jas van den burgemeester daar liggen raapte hem op en nam hem mee. En toen de burgemeester nu aan 't portaal zien kwam en zijn jas niet meer vond, sprong hij wel een meter hoog van plezier en hij riep zoo hard hij maar roepen kon:

- Mannen! 't is gelukt, zulle! De kerk is verschoven! Mijn jas ligt er al onder.

4. De gestolen Ezel van den Boer van Hilleghem

Jan Broeckx van Hilleghem kwam met zijn ezel van de stad. Onderweg stapte hij af om in ‘'t Huis ten halven’ een pint te pakken. Hij bleef er langer hangen dan

gewoonlijk, want hij vermaakte zich buitenmate.

Op eens echter kwam de baas vol alteratie binnengeloopen: - Jan, riep hij, z' hebben uwen ezel gestolen!

- Gelukkig dat ik er niet meer opzat. 'k Ware meegestolen geweest! antwoordde Jan Broeckx.

5. De Vraag van den Maalder van Hilleghem

Er waren te Hilleghem twee broeders, die op elkaar geleken als twee druppelen water. Een van beiden werd ziek en stierf. Enkele dagen na de begrafenis kwam de maalder den nog levenden broer tegen en vroeg hem:

- Zeg mij ne keer, wie is er nu eigenlijk dood van uw beiden, gij of uw broer?

6. 't Meisje in den Put te Hilleghem

Een meisje viel te Hilleghem in een diepen bornput.

Haar vader had het gezien. Hij kwam onmiddellijk toegesneld en riep:

- Marie, blijf stillekens liggen, beweeg maar geen zier. Ik loop met de gauwte naar 't dorp een leer halen!

7. De slimme Koster van Oolen

De koster van Oolen moest in de kerk een beeld verplaatsen en daartoe had hij een ladder noodig. Maar met die ladder binnen geraken was een andere zaak!

Hoe de koster ook probeerde en probeerde 't ging maar altijd niet. 't Kwam omdat hij de ladder overdwars droeg, zoodat hij altijd met haar twee uiteinden tegen den kerkmuur sloeg.

Moe en tenden asem gaf de koster het eindelijk op. Hij lei de ladder neer en ging een paar meters verder in 't gras zitten. En toen hij daar zat, zag hij naar omhoog. En daarboven vloog een musch, die nest droeg, met een lang stroohalm een der galmgaten van den toren in. De musch hield het stroohalm overlangs, zooals het hoorde.

- Verdorie, 'k heb het gevonden! riep de koster. Overlangs moet ik de ladder dragen, dan zal 't wel gaan!

8. Chocolade te Oolen

Er kwamen soldaten op een boerderij te Oolen en zij eischten chocolade van den boer. De boer en de boerin wisten niet wat het was en de boer zei:

- 'k Zal eens naar 't dorp gaan. Daar zal men wel weten wat dat is, chocolade. Hij liep, hij liep, zoo zeer hij kon, recht naar het dorp. Onderwegen ontmoette hij een officier en die vroeg hem:

- Waarheen zoo zeer, beste man?

- Wel, mijnheer de officier, zei hij, daar zijn soldaten bij mij gelogeerd en die moeten chocolade hebben. En nu loop ik naar 't dorp om te weten wat dat is.

- Wat, chocolade? zei de officier, kom eens met mij terug, ik zal ze eens chocolade geven.

Op de hoeve aangekomen, gaf de officier een rammeling van belang aan zijn mannen.

- Zie, dat is nu chocolade, zei hij.

Enkele dagen later werd de vrouw van den boer ziek. De geneesheer zei dat ze chocolade moest nemen en dat het dan wel beteren zou. Niet zoodra was de geneesheer de deur uit of de boer van Oolen gaf chocolade aan zijn vrouw, chocolade gelijk de soldaten er van den officier hadden gekregen!

9. De Schouw van Oolen

Op een winterdag zaten de boeren van Oolen te zamen rond den haard. 't Duurde niet lang of zij begonnen het te warm te krijgen. 't Werd er zelfs zoo heet dat hun kleederen verschroeiden en hun blokken begonnen te branden.

- Wat nu gedaan? zeiden ze.

En na lang wikken en wegen besloten zij den haard een halven meter naar achter te verplaatsen.

's Anderen daags reeds begonnen de dommerikken er mee! Zij braken den haard af en bouwden hem een halven meter achteruit.