• No results found

LX. Janneken en Mieken en de tooverheks Peetje Loo aant

Janneken en Mieken waren hout gaan rapen in het bosch. En in 't midden van dat bosch woonde er een tooverheks, Peetje Loo, die de macht bezat alle menschen, die in hare nabijheid kwamen, te betooveren. De mannen kon zij tijdelijk sprakeloos maken en als aan den grond genageld vastzetten; de vrouwen veranderde zij in allerhande vogels. Zij sloot deze op in kooitjes en alle dagen kwam zij zelf ze voederen met wit en zwart zaad.

Maar nu gebeurde het, dat Janneken en Mieken verloren liepen en daar opeens stonden in de nabijheid van het slot van de heks. Toen zij dat zagen verschoten zij zeer en wilden op den loop gaan, terug het bosch in, om uit het bereik te geraken van Peetje Loo.

Eilaas, het was te laat. Peetje Loo had de twee kinderen gezien en zij had ze reeds betooverd. Janneken stond daar bewegingloos aan den grond genageld en zijn mond kon geen geluid meer geven. En toen zag Janneken vóór zijn oogen dat Mieken in een vogel werd veranderd. En de tooverheks kwam dichter, stak den vogel in een muitje en droeg hem naar huis. Janneken stond daar onmachtig bij als een sukkelaar. Hij had evenwel goed belet dat de vogel in 't midden op zijn borst een wit plekje had en dat de heks hem in een blauw kooitje had opgesloten.

Tegen den avond kwam de heks terug en onttooverde Janneken, die onmiddellijk voor haar op de knieën viel en haar bad en smeekte zoo goed te willen

zijn hem zijn Mieken terug te geven. Maar niets hielp. De heks zegde hem, dat hij al blij mocht zijn dat zij hem uit haar domein wegjoeg zonder meer. Indien hij nog moest weerkeeren zou zij hem in een wilgenstronk veranderen, gelijk er daar zoovele stonden langs de beek. En Janneken keek op en hij zag inderdaad dat al die

wilgenstronken daar, eens menschen waren geweest. Janneken liep zeere vandaan en zwoer wraak te nemen.

Dag aan dag bleef hij dan ook in den omtrek van het slot ronddwalen zonder, natuurlijk, er al te dicht bij te komen. En eens, op een avond, vond hij er een ouden man, die klagend langs den weg liep. Toen Janneken hem hulp wilde bieden, deed hij teeken geen hulp meer te begeeren.

- Eens was ik jong als gij, sprak de oude man, en ik ging met mijn zuster ken wandelen in het bosch. Ik kwam al te dicht bij het slot van de heks en zij nagelde mij vast aan den grond en veranderde mijn zusterken in een vogel. Wanneer ik nu enkele uren daar gestaan had, zonder taal of teeken te kunnen geven, kwam de heks mij onttooveren. Ik zwoer toen, mij te wreken. Ik heb daarop de wereld rondgereisd, wel tienmaal achtereen, om toch maar een man te vinden, die de heks zou kunnen bemeesteren. Eindelijk vond ik dien man in het zwarte land van Afrika; 't was de grootste toovenaar van de wereld. Hij woonde wel honderd voet onder de aarde, waar de levende wezens geen lichaam meer hebben, maar enkel nog geesten zijn. Hij heeft mij gezegd dat ik een slangenei in een arendsnest moest doen uitbroeden. Met het vel van de slang, die er uit zou geboren worden en die gevoed zou worden met arendsjongen, moest ik hier weerkeeren. Met dit vel in handen zou ik het slot naderen. De kracht van de tooverheks is er

Hij haalde haar in en sloeg haar dan met het slangenvel op den kop.

niet tegen opgewassen; indien ik haar met dit vel kon aanraken zou zij geheel en al in mijn macht zijn. Maar ik ga sterven. Indien gij nu ook een slachtoffer van die heks zijt, schenk ik u dit vel. Gij zult er u mee wreken en er 't leven aan uw naastbestaanden en ook aan de mijne mee weergeven.

Daarop sloot de oude man de oogen voor eeuwig dicht. Janneken nam het slangenvel en ging naar het slot.

Gelijk hij er binnentrad, had Peetje Loo hem gezien. Zij probeerde onmiddellijk haar toovermiddel, maar toen 't niet lukte, voelde zij dadelijk dat haar tooverkracht voor een sterkere kracht moest onderdoen. En zij vluchtte naar de kamer van haar kasteel, waar al de vogelkooitjes stonden.

Zij nam er een kooitje weg, een blauw, hetzelfde dat Janneken in haar handen had gezien, toen zij er Mieken in wegstak. Het vogeltje met het wit plekje op de borst herkende hij meteen: 't was Mieken. De heks wilde met het kooitje wegloopen, maar Janneken zette haar achterna. Hij haalde haar in en sloeg haar dan met het slangenvel op den kop. En zie, de heks lag daar machteloos voor zijn voeten, en ineens werden al die vogeltjes in de kooitjes weer levende meisjes.

Janneken vond zijn Mieken terug en zij keerden te zamen naar huis. En dat hun ouders blij waren hun kinderen levend weer te zien, hoef ik niet te zeggen.