• No results found

LX. Een ander

In document Een gheestelijck lust hofken · dbnl (pagina 129-134)

Op de wijse: In Ostenrijck daer staet een Huys.

DAt ick de sond' langh heb gedaen,

Dat mach my nu wel rouwe:

Ick heb de wereldt soo langhe gedient Sy was mijn vriendt,

Ick vontse noyt getrouwe. Ick heb, etc. Nu wil ick de werelt gaen versmaen, En my van sonden wachten;

Sy volght my na, Waer dat ick ga, Waer dat ick sta,

By dagen, en by nachten. Sy volght, etc.

De werelt, de vyandt, en het vleysch Die quellen my alsoo seere:

Sy brengen soo menigen zwaren geveyns In mijn gepeyns;

Dus helpt my rijcke Godt en Heere. Sy brengen, etc. Helpt my dat ick verwinnen mach O Iesus lieve Heere!

Al zijn mijn sinnekens my dus dwaes O Heer eylaes?

Ick hoop sy sullen eens verkeeren. Al zijn mijn, etc. Een Kruys van vijftien voeten langh. Heeft hy voor ons gedragen?

Men vint geen trouwe aen eenen man Meer dan aen hem;

Dus sal ick 't niemant klagen. Men vint, etc. De tacxkens zijn wijt uit-gespreyt, De rooskens zijn ontlooken;

Mijn lief reyckt uyt de ermen bloot Aen 't Kruys seer root:

In hem staet al mijn hoopen, Mijn lief, etc.

Wie aen hem hoopt, wie aen hem hoopt, Sijn hoop blijft niet verlooren:

Sy isser alleen die liefste mijn; Hy wilt oock zijn:

Hy is mijn uytverkoren. Hy isser, etc.

Calvarien is soo schoon en vroom Daer wil ick my gaen vermeyen; En rusten my onder den Kruycen boom: Hy is soo schoon;

Daer wil ick mijn lief verbeyen. En rusten, etc.

LXI [Seght wat helpt al't gewelt]

Op de wijse: Cur mundis militat.

SEght wat helpt al't gewelt?

Met allen goedt en gelt? Alles verdwijnt gezwint

Gelijck roock in de windt. Alles, etc. Wat helpt den hoogen Troon, Den Scepter, den Kroon; Scepter en Regiment

Heeft alles haest een endt. Scepter, etc.

Wat helpt sijn huysen fijn Schoon als die Eng'len zijn? Schoonheyt vergaet in't graf:

Die Roosen vallen af. Schoonheyt, etc. Wat helpt u goedt geel hayr;

V Christal oogen klaer; Lippen Coralen root?

Alles vergaet ten doodt. Lippen, etc. Wat is dat gulden stuck

Van goudt, steen en gesmuck: Goudt is nu roode aerdt,

Die aert is niet veel waert. Goudt is, etc Wat is dat root gewant

Dat Purper wert geplant? Van Slecken uyt dat Meyr

Komt alle Purper heyr. Van Slecken, etc. Wat is der zijden pracht;

Wie heeft den pracht gewracht? Het hebben worm' gemacht

Den gantscher zijden dracht. Het, etc. Wat zijn dan sulcke dingh

Die ghy acht niet geringh;

Aerdt, worm dreck, slecken bloedt, Is dat ons cieren doet. Aerdt, worm, etc.

Is dat niet phantasy; En groote sotterny; Al is het geckerny,

En louter phantasy. Al is, etc,

LXII. [Ick mach wel klagen Heer]

Op de wijse: Het was eenen Jongen Heldt.

ICk mach wel klagen Heer;

En schreyen langhs hoe meer;

Dat ick u al mijn dagen, Vertoornt heb alsoo seer: In 's werelts lof en eer,

Had ick al mijn behagen. Vertoornt, etc. Den Mammon triumphant,

Met weelden abundant, Heeft my, o Heer, bedrogen: Het vleesch aen d'ander kant, De werelt inconstant,

Sy hebben al gelogen. Het vleesch, etc. Door haren boosen raedt,

Wordt ick seer opstinaet, En in mijn quaedt gepresen, Tot alle overdaedt

En alle sonden quaedt,

Woud' ick altijdt een wesen. Tot alle, etc. Ick heb de wereldt wijdt,

Gedient soo langen tijdt; Noyt was mijn hert te vreden Maer vol haedt ende nijdt Met eenen zwaren strijdt

Vervult met bitterheden. Maer vol, etc. Ick wil my keeren af

Want 't is al stof en kaf, Om mijn ziel te verliesen. Het is al Verckens draf, Vol stancx, gelijck het graf:

De deucht die wil ick kiesen. Het is al, etc. Ick bid u Heere mijn,

Wilt mijns genadigh zyn Door u vijf roode wonden: Keert af dat Helsch fenijn,

Zijt doch mijn Medecijn:

Ick ben een vat vol sonden. Keert af, etc. O Vader, eeuwigh Godt!

O Godt van Zabaoth,

Wilt my, o Heer! doch leeren, Want ick ben slecht en bot; Gy zijt dat beste lot.

Tot u wil ick my keeren. Want ick etc. Ick roep u Vader aen

Als eenen Publicaen; Wilt, my o Heer! ontfermen: Van't quaet wil ick af staen, Als David heeft gedaen;

Aenhoort mijn bitter kermen. Van't, etc. Al zijn mijn sonden groot,

En wegen zwaer als loot, Wilt my, o Heer ontladen: Wilt door u bitter' doodt Mijn helpen uyt den noodt,

Want groot sijn u genaden. Wilt, etc. Ick bid u Iesu soet,

Al door u dierbaer bloet, Wilt my u gracy geven: Helpt my van 't Hemels goet,

't Welck is dat eeuwigh leven. Helpt, etc. Oorlof mijn Broeders al,

Al komt ghy tot den val, Keert u tot Godt hier boven: Want hy u maken sal Een kindt van sijn getal;

Om hem altijdts te loven. Want hy, etc.

LXIII. Door eenen Persoon, die eenen Geestelijcken Orden begeert

In document Een gheestelijck lust hofken · dbnl (pagina 129-134)