• No results found

LI. Van de Liefde Godts

In document Een gheestelijck lust hofken · dbnl (pagina 109-114)

Op de wijse: Lief eerbaer, Aenhoort, &c.

O Iesu goet,

Mijn Bruydegom, mijn pand', V liefde soet

Mijn hebt geheel door brandt, Ick ben van uwe liefde kranck,

Troost my dan Heer, en beydt niet lanck, Het vuyr brandt seer,

Godts liefde noch veel meer. Mijn hert dat haeckt Op by u, Heer te zijn, Want die u smaeckt, De werelt is hem pijn:

Ick wou dat ick ontbonden waer,

En mocht aensien u aenschijn klaer. Het vuyr, etc. Het vuyr brandt seer, Godts liefde noch veel meer, Nochtans o Heer,

Wou ick mijn lichaem teer, Veel liever branden in het vier, Als sonder u te wesen hier.

Het vuyr, etc. Treckt my na dy,

Ghy die mijn ziel bemindt, En maeckt my bly, Ick ben u Bruydt, u kindt,

Geeft my de deucht die my gebreekt, Mijn hert en liefde meer ontsteeckt.

Het vuyr, etc. Maeckt my, Godt, nu Van alle dingen bloot, Op dat ick u

Mach dienen totter doodt, V wille laet mijn wille zijn, Stort u genaedt in't herte mijn.

Het vuyr, etc. Steeckt in mijn hert, Een liefde alsoo groot, Dat druck, noch smert Noch honger, noch de doodt,

Noch vuyr, noch zweert, noch tegenspoet My van u liefde scheyden moet.

Het vuyr, etc. Ick denck, en sucht Wel duysentmael om Godt, 'kRoep met gerucht,

Waer blijft mijn lief, mijn lot?

Komt Heer, komt Heer vertroost u Bruyt, Of mijn ziel dat gaet 't lichaem uyt.

Het vuyr, etc Geldt, gunst en goedt, En oock mijn Vaderlandt, Vleesch, ende bloedt, Mijn wille, mijn verstant Verlaet ick om u liefd', O Heer! Want ick mijn ziele tot u keer: Het vier brandt seer,

Godts liefde noch veel meer.

LII. Tot de Geestelijcke Maeghden, Op-weckinghe tot de liefde Godts.

Op de wijse: Het voer een Schipken over den Rhijn.

MYn hert is op een lief geset,

Die reynder is als Lelien net, Ich heb hem uytgelesen: In hem is geen rimpel of smet, Hoe mocht hy puerder wesen.

Hy is oock uytgenomen schoon, Der Heyl'gen glori', vreught en kroon; Hy mach wel zijn gepresen,

Want hy verciert des Hemels Troon, Hoe mocht hy schoonder wesen?

Hy is een almachtighen heldt, Hemel en aerde heeft hy gestelt, Niemant soo groot als desen Hy heeft alles in sijn gewelt, Hoe mocht hy meerder wesen.

Hy is oock overvloedigh rijck, Sijn macht die streckt in alle wijck, Vyt hem is't al geresen:

Men vint hier niemand sijns gelijck, Hoe mocht hy rijcker wesen.

Hy is oock ongemeten goet, Hy spijst ons met sijn lichaem soet, Door hem zijn wy genesen,

Hy heeft verlost ons door sijn bloedt. Hoe mocht hy beter wesen.

Hy is te schouwen suyverlijck, Om by te wesen vriendelijck, Niemandt soo soet als desen: Hy is gheheel ghenoegelijck, Hoe mocht hy soeter wesen.

O Iesu alderliefste lief!

Ick schenck u mijn hert tot een Brief, V liefd' wilt daer in schrijven Op dat ick leef na u gerief, Goet en getrou te blijven.

Wilt dit hooren gy Maeghden fijn Laet Iesus uwen Bruygom zijn En dient hem al u leven, Hy sal u schencken soeten wijn In sijn Bruyloft verheven.

LIII. Van den Geestelijcken Ridder. De liefde Godts tot de Maeghden,

Op de wijse: Van Susanna.

HEt reder een Ridder uyt jagen, Vyt jagen, en vant een maegden kroon, Hy dacht hoe hy haer mocht behagen,

Hy gaf haer een krans van eere schoon. Hy dacht, etc.

Hy sprack aenhoort gy Maegden reyne, Reyne, Iesu heeft u gesint,

Diens wil hy oock voorwaer alleyne Van u suyverlijck wesen bemindt.

Dies wil, etc.

Gedenckt hoe ghy verwint met strijden, Met strijden: die kranckheyt van die natuer Dat gy moght namaels u verblijden, Met de Ionck-vrouwelijcke kroone puer.

Dat ghy, etc.

In zeden wilt zijn hooghmoedigh, Hooghmoedigh, verheft u nimmermeer Hoe wel gij zijt van Iaren vloedigh, Van lichaem en leden schoone en teer.

Hoe wel, etc.

Want wat zijn toch die klaer oogen, Klaer oogen, in u gesicht geprent: En al dat gratieus vertoogen Van u gheel lichaem excellent.

En al etc.

Och! anders niet dan stof der eerden, Der eerden, dus trouwt daer op niet, V lichaem dus-trouwt daer op niet, 't Welck haest verdroogen sal als een riet.

V lichaem, etc. Spiegelt u toch eens aen een Roose, Een Roose, als sy open staet

Sy vloeyt voorwaer een kleyne poose Want haer schoonheyt al te haest vergaet.

Sy bloeyt, etc.

Soo sal in u oock haest verdwijnen,

Verdwijnen, 't aensicht door den doot: Dat ghy u hebt my veele pijnen

Willen behouden klaer en root. Dat, etc. Maer soo ghy u ziel maeckt van binnen, Van binnen, door deucht, kuysch en schoon Dan sal u den Heer Christus minnen, En cieren met die Hemelsche kroon.

Dan sal, etc.

Laet dan des werelts vreuchde varen, Al varen, sy brenght droefheyt en pijn, Wilt dencken op der Maeghden scharen, Die in die Hemelsche glory zijn. Wilt, etc.

Een nieu Liedt voor den Heer verheven, Verheven, singen die Maeghden daer: En haer wort oock alleen gegeven, Te volgen altijdt dat Lammeken klaer.

En haer, etc.

Wilt gy met haer dit nieu Liedt singen? Liedt singen, d'ydelheyt versmaedt, En wilt oock u lichaem bedwingen Van ontucht, en alle sonden quaedt.

En wilt, etc.

Adieu ghy Maeghden al te samen, Te samen brenght den tijdt soo uyt: Maeckt u met deuchden soo bequaeme,

Om Iesu te zijn een lieve Bruyt. Maeckt, etc.

In document Een gheestelijck lust hofken · dbnl (pagina 109-114)