• No results found

Lunchroom-Juffrouw

In document Samuel Falkland, Schetsen. Deel 5 · dbnl (pagina 146-152)

Ik ben een buffetjuffrouw, een buffetjuffrouw van de L u n c h r o o m .

Vandaag gevoel ik mij méer dan gewoonlijk terneergeslagen, down, ongelukkig. Toch heb ik van af mijne jeugd gelatenheid geleerd, eene gelatenheid zoo groot, dat ik mij bijkans in àlle levenswederwaardigheden met gepaste berusting wist te schikken.

Thans dreigt mij eene bovenmenschelijke bezoeking, een verfijnde wanhoop, een marteling die wel is waar meerdere lunchroom-buffetjuffrouwen met mij deelen, doch die mij als nieuwelinge vinniger geeselt, striemt.

In het algemeen beklaag ik mijne lotgenooten in winkels, magazijnen, ateliers, kantoren.

Ze dragen elk een kruis.

De een moet den ganschen dag dames en juffrouwen poeslievig bedienen, waren aanprijzen, toetjes inpakken, adressen noteeren, ellemaat en schaar hanteeren, alles beleèfd voorkomend, beschaafd zonder één moment kwaad humeur.

De ander mag japonnen passen, stalen knippen, knoopjes aanzetten, trap op en af hollen, doozen openmaken, buigend de deur sluiten.

De een heeft dit, de ander dat. Indien ge het mij niet euvel duidt, wilde ik verklaren dat wij, winkeljuffrouwen, een zuur en belabberd bestaantje hebben om onze moeders, broers, zusjes of ons zelven te onderhouden.

Maar dàt hoeft jullie geen traan in je oog te persen. Vrindelijker gezegd: het raakt jullie maar half, want jullie zult er allerminst verbetering in brengen.

Enau bout du compte zou ik àls winkeljuffrouw nog m'n mond houden en bescheiden m'n weg vervolgen.

Evenwel ik ben méér dan winkeljuffrouw - ik ben méér dan buffetjuffrouw - ik ben een juffrouw uit de L u n c h r o o m .

't Laatste geeft mij een heilig recht te klagen, hàrdop te klagen, onbescheiden te klagen, steen en been te klagen, te klagen nièt over mijn patroon, die een zeer humaan man is en ons zoowel van stoelen als 's winters van een petroleum-kachel voorziet - als ik over mijn patroon iets te zeggen had zou ik zwijgend ontslag nemen en mijns weegs gaan! -, nee, goeie vrinden: ik klaag over, beklaag, be-weeklaag de infernale omstandigheden, de menschelijke kakementen, de trek- en sluitspieren, mijn rampzaligen horizon van....

Ja: vàn....

Den eersten morgen toen ik in betrekking trad, gevoelde ik mij plezierig en gezellig. Er viel wat te kijken.

De Kalverstraat is een opgewekte, hupsche straat. Den ganschen dag zie je er dames en heeren, venters en koetsen.

Je zou er voor je genoegen achter een toonbank staan. Daarenboven hebbenwij den specialen kijk op

een étalage van schoenen en laarzen aan de overzijde van de steeg en op een frisch bordje.

Volgens Art. 47 Der Politie Wet Deze Muur Niet Te Ont Reinigen.

Er zijn lieden die minder zien tijdens hun arbeid. Mijn werkkring beviel mij.

Doch tegen den avond, na een uur of acht blijmoedig broodjes, gebakjes, dranken geserveerd te hebben, overviel mij plotseling, geheel onverwacht een benauwende obsessie.

Er was een heer binnengekomen - een lange blonde, met een langen blonden baard, lange blonde snor, lange blonde wimpers.

Ik dacht: welk een zeldzaam blond heer en wat eet hij gulzig.

Hij àt gulzig, nam onbeschaamde happen - hetgeen ik oplette niettegenstaande het onbehoorlijk genoemd mag worden, wanneer een ondergeschikte de etende klanten haars patroons kritiseert - hij at véél ('k meen vier of vijf broodjes), at háástig, sloot zijn mond half, morste kruimels in den langen blonden baard - en - obsessie wàs er.

Voor het eerst van mijn jeugdig bestaan z a g i k i e m a n d e t e n .

Gij zult het vreemd vinden, onmogelijk, absurd: ik chargeer niet - ik die zelf zóó veel malen ontbeten, gegeten had, zooveel bloedverwanten had

zién ontbijten en eten - ikzag voor het eerst het eten van een medeschepsel. En voorwaar, gij allen die dit leest of hoort, meent niet dat gij het tot heden wèl gezien hebt - zóo gezien, met zulk een gespannen aandacht, dat gij er een getrouwe beschrijving van zoudt kunnen geven.

Juist de dingen die ge elken dag, van nabij, ziet of hoort, let ge niet op, hebt ge nóóit opgelet.

Ge weet niet wát eten, wát praten, wát kijken is - en e e n m e n s c h z i e n e t e n : dàt weet ge het allerminst.

Ik verzeker u dat het léélijk is - meer dan leelijk, het is afschuwelijk, monsterachtig, ergerlijk - het is een infernale bezigheid.

Op het rampzalig moment dat ik den langen blonden zag happen en kauwen, bemerkte ik plots een zóó groot aantal c u r i e u s e d é t a i l s in zijn gelaat, dat ik verwonderd bleef staren.

Dàt was mijn fout. Dàt veroorzaakte het gevoel dat mij nu élk oogenblik hanteert. Ik zag zijn gelaat duivelsche trekken aannemen. Zijn lippen mummelden,

bobbelden en plooiden - zijn kin bewoog mollig of spichtig in den trillenden baard. De snor drilde, de koonen builden en strekten, de slapen geleken te knàrsen in het vel.

Het was héél anders dan ik het hier zeg.

De beste auteur van de heele wereld zou geen zuivere impressie van een etenden menschenkop kunnen geven, nòch een schilder, nòch een photograaf.

Hoogstens zou je er iets van snappen en dan nog maar een ‘iets’ - omdat een fatsoenlijk ontbijt minstens een kwartier duurt - wanneer de reuzenbiograaf je vijf minuten lang een rustig-kauwenden manskop deed zien.

Verlang je de proef, gebruik dan je eerstvolgend diner voor een spiegel en kijk je zelf voortdurend aan.

Je zult er van schrikken. Je zult er wee bij worden.

Want jullie zijt allemaal - en ik spreek als deskundige met enorme mate van ervaring - zóodra je één hap in je mond hebt, onverschillig of je netjes of onnetjes eet, van een zoo geaccentueerde leelijkheid met je kauwende kaken, je frommelende lippen, je dansende koonen, je trekkende slapen en ooren, dat je een caricatuur van je zelf maakt en een caricatuur die een ander bijna het water injaagt.

Gelukkig is er bij de L u n c h r o o m geen water.

Ik herhaal: gelukkig. Want o, goeie vrinden, nu ik eenmaal de ontdekking gedaan heb en daaglijks achter de toonbank de malende gebitten, grijpende tanden, knauwende kiezen, pakkende lippen, knarsende slapen zie, nu kost het mij moeite om mij niet wanhopig te storten in de schoenenvitrine aan de overzij van de steeg.

Jullie weet niet wát het is. Jullie zult 't nooit weten.

Overdag niets dan gebitten, kakementen, geproef, gebijt, gekauw, gebeweeg van alle gelaatsspieren, gelaatsharen.

Overdag taartjes die je in mondgrotten ziet vergruizelen, broodjes die je ziet wegdonkeren achter gezonde, sarrende tanden, vingers die proppen en duwen, handen die van 't bord naar den mond en van den mond naar het bord gaan, oogen die eten, lippen die eten, handen die eten, lichamen die eten, huizen die eten, straten die eten.

Overdag niets dan je toonbank en daarachter de gelaten, de bewegende gelaten, de bewegende monden.

Overdag zakdoeken die de snorren

ven, handen die de kruimels van overhemden tippen.

Overdag roomsoezen, taartjes, gebakjes, broodjes.... èn tanden, tànden, tànden.... Overdag sigaren die weer aangestoken worden als de tànden niet meer kunnen. Dan de nacht.

De donkere nacht.

Ik zie in het duister niets dan kauwende, etende, happende, slikkende, bijtende dames en heeren.

Ik zie in mijn droom kakementen, trillende baarden, dansende koonen, open monden, kruimels en brokstukken op borden.

Ik heb bij tijden de nachtmerrie, zie tanden, slagtanden, kiezen, kiezen zoo groot als grafzerken, tanden zoo snijdendlang als gepunte heipalen.

En als ik wakker schrik meen ik het gekauw te hóóren, het eindeloos, weerbarstig malend gekauw.

O mijne marteling is groot. Ik heb dit nooit geweten.

Men zegt dat men aan alles went, zèlfs aan het ergste. Doch ik vrees voor mijzelf

Ik ril als ik èrgens een broodje zie... Ik beef als ik een mond...

O p r o b e e r e n jullie 't eens!

Open brief, betreffende het nut en de voegzaamheid van vivisectie,

In document Samuel Falkland, Schetsen. Deel 5 · dbnl (pagina 146-152)