• No results found

De bezeten piano

In document Samuel Falkland, Schetsen. Deel 5 · dbnl (pagina 138-146)

Wij zaten gezellig en huiselijk bijeen, toen plotsling een der vrouwen van haar stoel sprong en ons allen door haar gegil ontstelde. Een vrij groote spin kroop over den grond.

M'n vriend Toon schoot toe, vertrapte het diertje, en, 't spreekt vanzelf, in minder dan geen tijd praatte het gezelschap over de zònderlinge vrees die velen voor spinnen hebben.

Cor verhaalde van een vriendin die i n 't w a t e r gesprongen was toen iemand haar voor de aardigheid een spin in 't gelaat wierp, en Toon beweerde pléchtig dat z'n grootvader na den slag van Waterloo dóód was gebleven bij 't z i e n van een reuzenspin in z'n tent.

‘Ik houd van spinnen,’ zei ik oprecht: ‘'t lijkt me een onmogelijkheid iets w i e d e r l i c h s in zulke intelligente dieren te vinden.’

‘Nou maar,’ begon David: ‘i k zou je staaltjes kunnen vertellen...’ ‘Vertel op!’ riep er een.

‘De vrouwen zullen er vannacht niet van kunnen slapen’... ‘Vertellen! Vertellen!’...

‘Goed,’ zei David - ‘maar 'k waarschuw je, 't wordt een lang kippevel-gevend verhaal.’

Hij dampte een poos zwijgend, keek ernstig.

‘Drie jaar geleden woonde ik in een kleine plaats, in een ouderwetsch huis. Beneden vóor was de huiskamer, waar onze piano stond - beneden áchter sliepen we. Mijn vrouw en ik houden dol van muziek, dat weten jullie.

We speelden òf quatre-mains òf zij begeleidde mijn viool. En zoo kroop de lange, vervelende winter heen - op 'n kleine plaats is 'n winter niet alles, vooral wanneer je niet gesteld bent op dorpsnotabelen.

Op een dag, terwijl ik speel, zie ik tot mijn verbazing hoe een groote spin in den hoek achter de piano een prachtnet gemaakt heeft.

‘Cateau,’ roep ik: ‘kijk eens wat een kànjer?’

Cateau komt aanloopen, verwondert zich eveneens over zúlk een exemplaar. ‘Vreemd,’ zegt ze: ‘gister heb ik pas laten ragen. 'k Zal 'm morgen helpen verhuizen.’

Je moet weten dat Cateau voor geen geld 'n spin zou gedóód hebben. Als ze er een zag nam ze 'm voorzichtig in de hand en droeg 'm naar buiten.

Ik speelde voort. Cateau luisterde. Op eens roept ze verwonderd:

‘... David - zou je niet zeggen dat-ie luistert?’ ‘Wie?’ vroeg ik.

‘De spin!... Nee, dóórspelen - anders kun je 't niet zien’...

Ik vervolgde mijn ‘Nocturne’, keek glimlachend naar het web. Cateau verbeeldde het zich natuurlijk. Een muzikale spin was een onmogelijkheid. Het dier rustte op de uiterste einden van z'n net, vlàk bij de piano, keek of keek niet - dat kun je niet met zekerheid zeggen -, maar zat in ieder geval volkomen onbewegelijk.

‘David - hij luistert,’ hield Cateau vol. ‘Malligheid!’ lachte ik.

Maar 's avonds, toen de lichten op waren en we samen een ‘Sonate’ van Grieg speelden - als jullie 't precies wilt weten de C M o l F D u r - verzuimde Cateau opeens me te accompagneeren.

‘... David!’... ‘Wat dan?’... ‘Daar komt-ie weer!’

Nóg eens vroeg ik ‘wie?’ - wat ik de volgende dagen niet meer zou doen, omdat ik er tóén aan gewend raakte.

‘De spin!’...

M'n strijkstok bleef verwonderd op m'n viool rusten. Wàs het verbeelding of wàs het werkelijkheid: de spin kroop naar beneê, hing onbeweeglijk aan 'n extra-draad, zoo dicht mogelijk op de piano.

‘Onmogelijk,’ zei ik eenigermate kregel.

‘Nu - ik verwed 'r alles om,’ hernam zij, koppig.

We eindigden de ‘Sonate’ en zetten er een van Beethoven in. En zoowaar als ik hier zit, zoodra we pauseerden, kroop hij naar zijn donker hoekje bij 't behang terug en zoodra we continueerden, zakte hij naar beneê, de pooten gespreid, het lichaam onbeweeglijk.

David dampte even.

‘Ik zou er verder niet op gelet hebben,’ vervolgde hij ernstig: ‘als Cateau niet om te bewijzen dat 't diertje muzikaal was - verbeel je de dwaze inval! - op het denkbeeld was gekomen om de spin òngemoeid te laten. Stel je een zindelijke Hollandsche huisvrouw voor, die àcht maal per week schoonmaakt en uit zuivere f a n c y 'n spin en 'n spinneweb boven de piano duldt.

En hoe langer het dier er bleef, hoe méér òòk ik begon te gelooven dat ze gelijk had. Zoolang de piano

gesloten was, merkte je niets van 't dier, maar zoodra één toets aangeslagen werd, draaide hij òf zij onrustig in 't web en na een paar minuten hing-ie te luisteren. Jullie zult zeggen dat hij andere motieven had - maar ten slotte namen we proeven. Terwijl Cateau speelde en de spin luisterde, ging i k op de muggenjacht. Al wierp 'k de vetste exemplaren in 't net - hij blééf luisteren. Kun je 't sterker? Weet iemand 'n doorslaander bewijs voor de stelling dat k u n s t v e r e d e l t en dat zelfs 'n spin niet enkel voor en om m a t e r i e leeft?

Het stond bij ons dan ook vást dat het dier voor muziek g e v o e l i g was. De meid kreeg instructies dáár niet te ragen en ik herinner me nog zeer levendig een scène die er tusschen mijn vrouw èn de meid voorviel, omdat de boerin, die 't allemaal malligheid vond, op 'n morgen tòch de ragebol door den hoek gehaald had.

We vonden het beiden spijtig. Zeker was de spin gevallen of dood - doch tegen den avond zagen we hem gelukkig weer aan 't werk, spon hij zich naar ons toe terwijl ik 'n populaire mop ‘Bonjour Polichinelle’ van Wachs speelde.

Er viel niet meer aan te twijfelen. Hij wàs muzikaal.

Intusschen, waarde vrienden, gebeurde er in ons huis iets, dat totaal onze aandacht afleidde van den medebewoner boven de piano. Mogelijk hadden mijn vrouw en ik ons een weinig overspannen met te veel en te geforceerd studeeren - althans op een nacht schrikte mijn vrouw wakker, wekte mij.

‘David - hoor je niks?’

‘Nee,’ gromde ik slaapdronken.

Zij woelde een poos - sliep weer in. Maar den volgenden nacht herhaalde zich het geval. Mijn

vrouw g i l d e het plotseling uit, zat op als een doode (ofschoon die niet zitten). ‘Wat is er?’ schreeuwde ik, naar mijn revolver grijpend. Jullie snapt dat in zoo'n afgelegen huis in een kleine plaats een revolver noodzakelijk was.

‘E r i s i e m a n d ,’ fluisterde zij zenuwbevend.

‘Je bent dòl,’ zei ik weinig-parlementair, zelf (dit entre-nous) tamelijk verschrikt. Ik nam het nachtlichtje, stapte voorzichtig naar de deur, opende die, keek in de voorkamer - niets - liep de gang in, onderzocht de deur - niets.

Nijdig stapte ik weer in bed - maar - ja zoo zou ik nog wel vijftig maal máár kunnen herhalen - den volgenden nacht en den daarop volgenden had je dezelfde

geschiedenis. Ik lachte en bromde ('t laatste het meest), tot ik ééns, zèlf met ijskoud haar opsprong.

Er had i e m a n d een toets op de piano aangeslagen - zeker een inbreker die in het donker zich vertast had.

‘Cateau!’ fluisterde ik zoo schor als je maar schor f l u i s t e r e n kunt.

Zij had het reeds gehoord - lag stil te snikken - bàng voor mijn standjes èn voor het gruwelijkgeheimzinnige van onze huiskamer.

‘E r i s i e m a n d ,’ snik-zuchtte ze: ‘ik heb 't je zoo dikwijls gezegd en je wou 't nooit gelooven!’....

Koud-rillend stond ik op, greep de revolver, spande den haan en met de kaars voor mij uit, betrad ik de huiskamer. Niets. Een doodsche stilte. De luiken nog steeds voor de ramen. De deur nog steeds op slot. Alles rustig. Enkel de geopende piano met een gapende ‘Serenata’ van Moszkowski op den lezenaar.

Ik zocht in àlle hoeken, keek ònder de tafel, ònder de sofa, àchter de sofa, àchter de piano, steeds de revolver dreigend voor me uit.

Niets.

Toen begon ik smakelijk te lachen.

‘Natuurlijk is er wat op de piano gevallen,’ zei ik opgelucht: ‘of wel, er zit 'n muis in de piano. Dat gebeurt meer’....

‘Nee,’ hield Cateau allerhardnekkigst vol: ‘e r i s i e m a n d i n d e k a m e r g e w e e s t .’

En omdat zij dat met zulk een nadruk en zoo venijnig-somber herhaalde, kroop ik met frissche rillingen in bed - ze kòn gelijk hebben - je las zooveel van mysterieuse moorden.

Dien nacht sliep ik half - en den volgenden in het geheel niet. D r i e m a a l hoorde ik een toets aanslaan en driemaal sprong ik uit m'n bed, bekeek de piano, keek i n de piano. Niets.

Aan het ontbijt zagen wij beiden bleek, afgetobd. Jawel - ik zóú er een eind aan maken.

Bij den drogist van 't dorp kocht ik een doosje muizentarwe en strooide het in het instrument,

't Hielp niet - dien nacht werd v i e r maal een toets aangeslagen. Ik strooide méér muizentarwe - tot v i j f maal bewoog de D e s .

Toen nam ik een kater - 'n geweldenaar, rood en groot, sloot hem (mèt z'n bak) in de huiskamer op, maar de kater snurkte en herhaaldelijk bewoog een toets. O, vrienden, in de stilte des nachts, wen je met angstzweet te luisteren ligt, klinkt zoo'n E s of G e s als 'n snerpende dreun door je hersens, vlieg je op, luister je als een gefolterde....

Jullie begrijpt, dat bij zóó weinig lichamelijke rust, bij zóóveel zenuw-overspanning de lust tot spelen er ganschelijk uitgaat. Noch mijn vrouw, nóch ik musiceerden meer. We waren b a n g voor de piano geworden. Welke geest huisde er in, welke ziel van

een bij haar instrument gestorven pianojuffrouw? Het werd afgrijselijk - nacht aan nacht p i e n , nacht aan nacht, p o n - en weer stilte.

Op, vermagerd, heelemaal van streek, liet ik een fabrikant uit de stad komen. Die schroefde de piano open, onder- en doorzocht haar. Geen plekje ontging hem.

Ik sloot h e m m e t d e n k a t e r in m'n huiskamer op, wachtte het resultaat af. Niets. Absoluut niets - en dien nacht werd tot a c h t maal een toets aangeraakt.

Liet ik de piano gesloten, dan hadden we rust, maar je vat dat ik daarmee niet tevreden was.

Het geheimzinnige trekt aan - de werkelijkheid stoot af - zoo gaat 't in 't leven. Ik kocht voor véél geld 'n fox-terrier. Die vocht eerst met den kater maar toen ze aan mekaar gewend waren, sloot ik ze beide in de verlaten, eenzame,

gruwel-huiskamer.

Welk een reeks proefnemingen! Welk een ontzetting! 's Nachts, zoodra het donker was - klònk het - eerst voorzichtig - dan na een poos luider.

De fox kefte - heerlijk beest! - als een bezetene, van woede bevend, sprong ik uit het bed, smeet woest de deur open, lichtte de kamer bij - vruchteloos - geen menschelijk of ònmenschelijk wezen.

Ten einde raad, bang voor ons bezocht en gepijnigd huis, besloten wij - we zagen er in die dagen als géésten uit, vermagerd, bleek, met omwalde oogen! - een àndere woning te zoeken.

De marteling was niet langer te dragen. De dorpsmenschen vermeden ons, niemand wou ons bezoeken en de meid - die alles meemaakte en praatjes rondstrooide - zei ons den dienst op.

Het gelukte mij een ver-afgelegen huisje te huren

- en dienzelfden nacht.... ja, dienzelfden nacht ontdekte ik - het spook.

Overmoedig had ik de deur van de huiskamer opengelaten, was juist bezig mij te ontkleeden, toen ik iets op de piano hoorde - het zacht geluid van een flauw geraakte toets. Den adem inhoudend, nam ik voorzichtig de lamp, wàchtte.

En toen plots - een B e s weerklonk, stortte ik op de piano toe en wat ik zag deed mij zóó verbaasd achteruitstuiven, dat ik bijna de lamp liet vallen.’

‘Wàt zag je dan?’ vroegen Toon en Cor en de anderen in koor.

‘Ik zag,’ zei David plechtig en geen spier van zijn gelaat bewoog: ‘ik zàààg - maar jullie zult me niet gelooven’....

‘Jawel, jawel, dat zullen we wel!’....

‘.... Ik zag ònze spin - z'n eene poot rustte op het muziekblad, wees 'n noot aan van Ivanovici's R o s e s d e l'O r i e n t , z'n andere d r u k t e d e t o e t s neer’....

Wij keken mekaar gebluft aan, doch David p e i n z e n d en onaangenaam-serieus, herhaalde: ‘Ze z i j n muzikaal.’

In document Samuel Falkland, Schetsen. Deel 5 · dbnl (pagina 138-146)