• No results found

V o o r h a a r d o c h t e r t j e .

Vergunt me, vrouwen van Holland, dat ik op een òngewonen dag, u wat verhaal van het leven dezer groote stad - en laat mij het voor het ee rst in deze rubriek over iemand hebben, die wij allen eenigszins òf beter kennen.

Zoo héel lang is het niet geleden, dat het specialiteiten-gezelschap van Mulder voorstellingen in den Parkschouwburg gaf.

Ik herinner mij destijds een paar uur naar het doen dier ‘specialiteiten’ gekeken te hebben, en van dien avond is mij het optreden van Emilie Culp sterk bijgebleven.

Het gordijn werd gehaald, Het programma vermeldde M e j u f f r o u w E m i l i e C u l p , H o l l a n d s c h e S o u b r e t t e en zoo wat iedereen wist dat er nu een beschaafde voordracht zou komen van nietperverse, niet-bedekt-gemeene café-concert-liedjes.

Maar er gebeurde iets ongewoons.

In het café-concert is het gebruikelijk, en nóóit wordt daarvan afgeweken, dat de artiste eerst nà het eindigen van het ritournel uit de coulissen treedt,

buigt en haar coupletten inzet. Dien avond bij het ophalen van het scherm al, stond Emilie Culp onbewegelijk tegenover den dirigent.

En gedurende haar geheele voordracht bleef zij houterig op hetzelfde plekje staan. Zij liep niet heen en weer, maakte geenexit na slotcoupletten - het gordijn zakte, het gordijn werd gehaald en telkens had men de vreemde vertooning van dat stilstaand, onbewegelijk lichaam, verdwijnend en verschijnend, alsof de soubrette te onhandig was om zich over het tooneel te bewegen.

In de zaal waren menschen die het er over hadden dat een Hollandsche soubrette toch maar stijf is, anderen waren zelfs gepiqueerd. Als je b e t a a l d e had je recht op gòede artisten en zùlk een soubrette had Muller niet moeten engageeren. Het oudere publiek dat Emilie Culp evenwel dikwijls vlug en lenig had zien optreden, applaudisseerde druk, begrijpend dat er iets aan het handje was en ten slotte palmde ze toch iedereen in door haar levendige, intelligente voordracht.

Ik herinner mij haar laatste coupletten. Ze had driemaal achtereen voorgedragen, gaf op het dringend applaus een slotnummer met het refrein: ‘Z o o ' n d i k k e r t , z o o ' n d i k k e r t - d a a r h e b j e z o o ' n s t e v i g e h o u v a s t a n !’... En bij haar smakelijk articuleeren èn haar armgebaren, die zeer reëel voorstelden hóé dik de dikkert wel moest zijn, begon het publiek zachtjes mee te zingen dat vroolijk, levenslustig refrein en opnieuw was er sterk applaus tot het gordijn voor de twééde maal zakte naar de voeten der onbeweeglijk staande jonge vrouw.

Dienzelfden avond hoorde 'k wàt er ‘aan het handje’ was. Een ziekte waaraan zij sinds eenigen tijd leed, maakte haar het loopen onmogelijk. Toch

móést zij optreden voor haar brood en Muller die wist hóé gezien Emilie Culp bij het publiek was - niet bij het heerenpubliek, daarvoor was zij te fatsoenlijk - had er niet het minst bezwaar tegen haar een engagement te geven.

Als het signaal-schelletje klonk nam een der confraters haar op, droeg haar naar de plek waar zij zou voordragen.

Was het afgeloopen dan werd zij weer naar haar kleedkamer gedragen.

Zoo ‘bemerkte’ het publiek er weinig van, het goede, beste, brave, eerlijke publiek dat ook Michel Solser heeft laten zieltogen op de planken, Michel dien 'k nog bij zijn laatst optreden in de kleedkamer sprak, Michel, uitgemergeld, met armen als van een skelet.

Maar z'n magerte was fàmèus-grappig.

Z'n kleeren slobberden zóó komiek om het lichaam, alsof ze in den wind te drogen hingen.

Vandaag waren wij in het Israëlietisch gasthuis om een bevriend geneesheer af te halen. Toevalligerwijze hoorden wij dat Emilie Culp al gedurende een jaar, een rùim jaar was opgenomen. Wel zéér kort na haar optreden in den Parkschouwburg moet zij bedlegerig geraakt zijn.

Wij zijn Emilie Culp gaan zien. Een aantal trappen - een aantal ziekenzalen - en dan héél boven - twee groote deuren - een kamerschut.

De zaal is groot, zindelijk. Er staan bedden in rustige rijen, veel bedden met allemaal vrouwen, vèel vrouwen met grijs haar. En die kijken even op. Het is geen bezoekdag. Boven het witte dek hoofden en paars-katoenen jakjes. Groote vrede. Heel innig-rustige vrede. Geen stratenlawaai. Zolderramen en een groote

binnenplaats. Rondom de kachel oude

vrouwtjes met neepjesmutsen. Ergens in de diepte der zaal een wieg.

De verpleegster wijst een bed aan het einde der zaal, bij het achterste hoekraam. Wij gaan er heen, aarzelen, kijken naar een ànder bed, nog naar een ander, herkennen niet. Maar ze is het toch en wij groeten, strak, nog niet begrijpend dat dìt Emilie Culp is.

En nu wil ik haar beschrijven voor iedereen, zooals ik haar gezien heb, gezien bij het matte, stille licht van het zolderraam.

Zij ligt met de handen op het dek, magere, wassen handen en stil zijn haar vingers. Het hoofd in den deuk van het kussen is bleek, moe, met scherpe jukken, heel oud, o wel hèel erg oud. Ruim een jaar heeft ze gelegen, gelegen bij dat hoekraam, kijkend naar de binnenplaats, kijkend de ziekenzaal over, kijkend de gesloten oogleden aan.

Van straat klinken geen geluiden. De stad lijkt dood, vèr-weg, vreemd.

Er komen patiënten. Er gaan patiënten. Donderdags en Zondags bezoekers, die vertellen van-water-gebeurd is.

Anders de regelmaat van drankjes, eten, slapen, binnenplaats-kijkjes, ziekenzaal-smartjes, pijnlijke levensherinneringen.

Wij hebben Emilie Culp gezien bij dat hoekraam, de haren los-geslierd langs het hoekig hoofd tot op het paars-katoenen ziekezaalkleed, de oogen vermoeid, dof, gecerneerd.

Wij spraken zoo over eenige dingen, waarover je spreekt als je zit bij een doodmoede patiënt - dat het gasthuis zoo uitstekend voor zijn zieken zorgt - dat het er héél goed liggen is - dat het héél mooi is om ruim een jaar kosteloos te worden behandeld - en dat wànneer je er uitkomt je vanzelf tracht iets te schenken aan een gesticht waaraan je zòoveel te

danken heb: - je wèer gezond worden - je wèèr gezond worden - in de kracht van je jonge leven. Het spreekt van zelf dat wij bij dit traineerend, zacht-fluistrend gesprek, dachten aan de Emilie Culp van vroeger, die wij zooveel jaren hadden zien optreden, Emilie Culp die haar succes te danken had aan haar vriendlijke voordracht, nooit het wulpschmondaine van chanteuses imiteerde.

Maar niet om te reageeren op de sentimentaliteit van lezend publiek heb ik dit geschreven. Ik weet wel dat de behaaglijke huishoudkamers verzot zijn op contrasten - lief-sentimenteele zaken zeer beminnelijk vinden en korte beschrijvingen als deze zoo spoedig vergeten als zij ze lezen.

Er gaat zoo'n boel om in de groote stad.

Toch heb ik dit verzoek: ge hebt toegejuicht, gelachen, zèlfs toen zij onbewegelijk en àl-ziek in den Parkschouwburg optrad - doet nu een vriendlijke daad, behaaglijk gezeten vrouwen, die haar hebt hooren voordragen overal, het heele land door -en z-endt naar dit hoekraam, dit e-enzaam, rustig hoekraam wat frissche, e-envoudige bloemen. Ze worden over voetlicht toegestoken om ter wille van ijdelheid te verdorren. Waarom nú niet? Zijn zij niet liefste en hartlijkste groeten bij een zoo lang en gruwelijk ziekbed?