• No results found

Ligging: jachtterreinen op de Veluwe in de periode 1880-1930

In document De Veluwe als jachtlandschap (pagina 90-95)

naar voren komt

4.2 Ligging: jachtterreinen op de Veluwe in de periode 1880-1930

4.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de vraag: waar liggen de jachtterreinen op de Veluwe tussen 1880 en 1930? Om de ligging van jachtterreinen in de late 19e en vroege 20e eeuw te begrijpen moeten we eerst een beeld schetsen van de situatie in Nederland in deze periode. In de jaren 1880 raakte Nederland in een landbouwcrisis door de grote beschikbaarheid van goedkoop graan uit de Verenigde Staten. Ook speelde de beschikbaarheid van kunstmest hierbij een rol. Als reactie op de crisis vonden er verschillende maatschappelijke en economische ontwikkelingen plaats. De landbouwconjunctuur verbeterde, evenals de scholing, de uitbreiding van wegen, spoorwegen en kanalen. Vanaf dit moment begonnen er grootschalige en snelle ontginningen van de heide en bossen op de Veluwe. Dit uitte zich op diverse manieren. Ten eerste gingen grootgrondbezitters, vaak personen die in de regio al aanzienlijke gebieden bezaten, grote stukken heidegrond opkopen. Ook opende het deuren voor gemeenten en kleine groepen boeren die andere bestemmingen wilde geven aan de grond. Tot slot werden er cultuurmaatschappijen opgericht die het makkelijker maakte voor kleine boeren om deel te nemen aan deze ontginningen door risicospreiding en goedkopere aanschaf van de benodigde producten.337 Een voorbeeld van een dergelijke cultuurmaatschappij is de Nederlandse Heidemaatschappij, opgericht in 1886. De vereniging had als doel het adviseren bij en het stimuleren van ontginningen van woeste gronden, het aanleggen en in stand houden van bossen en het aanleggen en onderhouden van bevloeiings- en grondverbeteringswerken. Ondanks het adviserende doel ging de organisatie zich snel met de uitvoering bezig houden.338 De oprichting van dergelijke verenigingen droeg bij aan de, door de overheid beoogde, investering in technologische ontwikkelingen betreffende de landbouw. Op deze manier kwam er een moderniseringsproces in de agrarische sector op gang.

Kort is hiervoor al aangekaart dat verschillende terreinen op de Veluwe zijn afgebakend aan het eind van de 20e eeuw. Dit hing samen met de grootschalige heideontginningen waarbij grootgrondbezitters kans zagen om meerdere terreinen aan te kopen. Deze terreinen werden voornamelijk omheind als het de functie als jachtgebied kreeg. Dit was een territoriale afbakening waarin mensen werden tegengehouden om daar bepaalde activiteiten zoals de jacht te ondernemen. Waar dit voorheen gebeurde met palen, werden nu grootschalige gebieden afgezet met prikkeldraad of andere ijzeren omheiningen. In vergelijking met de periode ervoor werden er nu dus gebieden afgezet op een fysieke manier: mens en dier konden niet zonder toestemming in het gebied komen, of eruit. Naast deze trend van gebieden afrasteren bleven er gebieden op de Veluwe bestaan die niet omheind waren: deze kunnen we een vrije wildbaan noemen. Zo ontstonden er twee soorten jachtgebieden op de Veluwe: gesloten wildbanen en de vrije wildbaan. Gesloten wildbanen kunnen gedefinieerd worden als een omrasterd gebied waaruit wilde dieren niet kunnen ontsnappen. De vrije wildbaan is in theorie het gebied waar de wilde dieren leven, in zekere mate niet worden ingesloten en zich vrij kunnen bewegen. In de praktijk werkt dit echter anders: andere gebieden die omrasterd worden bemoeilijken de vrije verspreiding van wildpopulaties, waardoor de dieren ook niet geheel vrij zijn om te gaan en staan waar ze willen.

Figuur 60: Dit landhuis uit 1923 lijkt op het kasteel gebouwd in 1985 op het particuliere landgoed Deelerwoud. Figuur 61: Het Sint-Hubertus jachthuis op voormalig landgoed de Hoge Veluwe.

4.2.2 Gesloten wildbanen

De eerste ijzeren omrastering werd gezet om het gebied van het Loo in 1895. Dit gebeurde bij de Soerense en Wiesselse domeinbossen. Later werden de overige domeingronden ingerasterd, waarna Varenna en het Deelerwoud volgden in 1895-1897.339 Het noordelijke deel van de Hoge Veluwe volgde in 1908-1909, het centrale deel rond 1930 en enkele jaren later het zuidelijk deel. Zodoende waren daarna het Planken Wambuis, de Imbosch en de bossen van Rozendaal ongeveer de laatste plaatsen waar roodwild nog vrij voorkwam.340 De gesloten wildbanen zijn weergegeven in figuur 63. Hier staan de gesloten wildbanen afgebeeld die omstreeks 1910 aanwezig waren op de Veluwe. Voor het gemak en om verwarring te voorkomen, zijn de namen voor Landgoed het Loo op de huidige, na de in 1959 ingevoerde onderverdeling gebaseerd.

Deelerwoud

In 1841 kreeg H.J.C.J. baron van Heeckeren van Enghuizen, eigenaar van Sonsbeek in Arnhem, 1400 hectare zandverstuivingen en heidenvelden in bezit. Hij begon met het ontginnen en aanplanten van bossen om de jacht te kunnen uitoefenen. In 1884 kwam het Deelerwoud in handen van W.M.A. baron van Heeckeren van Enghuizen. In 1911 verkocht hij het hele landgoed aan mevrouw Eloise Brantsen-Whiting die het in 1919 doorverkocht aan de familie Repelaer. De eerste koper van Varenna was de officier van justitie Jhr. Mr. A.A

Delcourt van Krimpen. Bij zijn overlijden in 1884 werd het landgoed verdeeld onder zijn drie zoons, die in 1890 een wildbaan aanlegden. In 1898 werd de helft van het landgoed verkocht aan de eigenaar van het Deelerwoud, W.M.A baron van Heeckeren van Enghuizen.341 Het toponiem ‘Varenna’ komt van het Picardische woord ‘warande’ wat beschermd jachtterrein betekent. Dit komt bij het Oudfrans voor als ‘varenne’, wat jachtterrein betekent. ‘Varenna’ komt weer van het Latijn, waarin het ‘een met palen afgezet gebied’ is.342

Landgoed de Hoge Veluwe

Anton Kröller ging na de HBS werken bij de firma Müller & Co wat een scheepvaartbedrijf was. Tijdens zijn stage op dit bedrijf ontmoette hij zijn toekomstige vrouw, Helene Müller. Samen waren zij de beherende vennoten van de firma Wm.H. Müller en Co die deel was van de Wm.H. Müller en Co’s Algemeene Exploitatie Maatschappij. De Exploitatiemaatschappij kocht en beheerde onroerende goederen.343 Het begon bij de aankoop van de verwaarloosde Havezate Harscamp. Het was een landgoed gelegen onder Harskamp iets ten noorden van Otterlo. Het bestond uit 400 hectare grond, een in 1900 gebouwd herenhuis, en diverse boerderijen en arbeiderswoningen.344 De havezate Harscamp stamt al uit 1379 en was toen een leen van Huize Keppel. De adellijke familie van Delen woonde er toen en was welvarend; mede door de connecties met Harderwijk.345 Vanuit de Harscamp verkende het echtpaar de Veluwe en besloten snel om meer land op te kopen. Met de aankoop van landgoed Hoenderloo begon het land een parkachtig aanzien te krijgen. Het terrein werd volledig omheind en het echtpaar liet onderzoek doen naar de verdere ontginning van de heide-en zandgronden, en dan vooral om de leefomstandigheden voor het wild te verbeteren en het gebied geschikt te maken voor de jacht. 346 Rondom dit landgoed werden aaneensluitend Hoog Baarlo in 1912 aangekocht, landgoed de Pampel (1913), Oud Reemst en Deelen (1916) en landgoed De Kemperberg (1921).347

De Kröller-Müllers waren dus niet de eersten die hier gingen ontginnen, zij hebben als het ware veel losstaande landgoederen samen gevoegd tot één geheel met de naam ‘landgoed Hoenderloo’. Pas later zou het landgoed de Hooge Veluwe gaan heten.348 De plaatsen waar deze landgoederen

De Veluwe als jachtlandschap

Figuur 62: Paleis het Loo omstreeks 1838.

92

ook van elkaar gescheiden werden. Er werden verschillende gastenverblijven gebouwd en zo ook het St. Hubertus jachthuis. In 1915 kreeg Hendrik Berlage de opdracht om een jachthuis te bouwen wat moest fungeren als een representatief buitenverblijf, geschikt om zakenrelaties en andere gasten te ontvangen. Ook het idee om een museum in te richten en het open te stellen voor publiek had een sociale grondslag: Helene wilde dat er meer mensen van haar kunstcollectie konden genieten. Anton Kröller was bevriend met prins Hendrik.349

Het Loo

Na de dood van Koning-Stadhouder Willem III kwam het Loo als jachtgebied op een laag pitje te staan. Pas met de komst van van Koning Willem III werd het jachtgebied weer in ere hersteld. Hij beschouwde het Loo als

zijn persoonlijke landgoed, waarin hij zich kon wijden aan de jacht, het buitenleven, de modernisering van de land-en bosbouw en aan de kunsten.350 Hij begon al met het aanplanten van bossen, maar dit kreeg nog grotere vormen bij zijn opvolger Wilhelmina en haar man Hendrik. Tussen 1901 en 1914 kocht het paar ruim 6500 hectare heide en bos op de Veluwe aan. Tezamen met de al bestaande domeingronden rond Hoog Soeren en het Paleispark creëerden ze een aaneengesloten landgoed van 10.000 hectare.351 Dit landgoed bestond ten dele uit opgaand bos, maar dit was voornamelijk boombos bestaande uit kromme eiken en beuken. Ook was een groot deel van het gebied begroeid met

heide, die hij liet omploegen om met grove dennen te beplanten. De tot bos ontgonnen heide liet hij naar Duits model aanleggen: een kaarsrecht wegennetwerk dat geheel paste in de rationele beheers-stijl van een bos-en jachtbedrijf.352 Zo heeft hij een belangrijk aandeel gehad in het productief maken van de grond.353

4.2.3 Vrije wildbanen

Naast het ontstaan van omgrensde wildbanen veranderde het landschap aan het eind van de 19e eeuw ook in andere opzichten. Zo werden op diverse plekken militaire oefenterreinen aangelegd waarbij alleen de schietbanen omrasterd waren met prikkeldraad. Deze bestreken aanzienlijke gebieden van het Veluwse landschap, maar waren niet voor de jacht ingericht. Ook ontstonden er naast landgoederen buitenplaatsen, fungerend als tweede huis op het platteland. Als door de eigenaren daarvan gejaagd werd, deden ze dat op hun eigen terrein of verpachtten ze het jachtrecht aan grotere grondbezitters. Ook zijn er in deze periode overal op de Veluwe villawijken ontstaan in bosgebieden zoals villawijk de Parken bij Apeldoorn en de Villawijk in Nunspeet. In de gebieden die niet omrasterd waren, ook wel de vrije wildbaan genoemd, werd niet meer veel gejaagd. Bijvoorbeeld in het jachtregistratieboek van kasteel Rosendael wordt de jacht op herten gestaakt tussen 1883 en 1910.354

Zodoende waren daarna het Planken Wambuis, de Imbosch en de bossen van Rozendaal ongeveer de laatste plaatsen waar roodwild nog vrij voorkwam.355 De populatie aan herten op de gehele Veluwe wordt tussen 1880 en 1890 geschat op ongeveer 500 a 600 stuks, maar het is niet duidelijk of hier de gesloten wildbanen bij meegeteld worden.356 Zo ja, dan is de populatie nog relatief klein op de vrije wildbaan, en kan ook verklaren waarom Rosendael over een lange periode de jacht op het hert staakte. Dit is ook verklaarbaar wanneer je bedenkt dat de vrije wildbaan veel nieuwe functies erbij kreeg: waar het voorheen bestemd was voor de jacht en het weiden van schapen op de hei, werd het aan het eind van de 19e eeuw gebruikt voor bosbouw, landbouw, militair oefenterrein en jacht. Grote wildpopulaties zullen ook tijdens de opkomst van de bosbouw en landbouw niet gewenst zijn geweest: herten gaan de regeneratie van bossen tegen door vraat, en eten ook de landbouwgewassen op. Afrastering was dan ook in sommige gevallen de enige oplossing om schade aan de nieuwe ontginningen tegen te gaan. Militaire oefenterreinen waren in eerste instantie ook een indicator voor geschoten wild, wat blijkt uit de hoeveelheid schermutselingen van stropende militairen met jachtopzieners.357

Zo stond ook in de zogeheten vrije wildbanen het wild niet vrij om overal naartoe te trekken. De Veluwe raakte in zekere mate versnipperd, omdat er veel hekken, prikkeldraad of andere afrasteringen in de gebieden werden neergezet. In theorie zouden de overige gebieden zonder afrastering de vrije wildbaan genoemd kunnen worden. Door verdere afrastering van het landschap waren ook deze dieren genoodzaakt om in bepaalde delen van de Veluwe te verblijven. Dit waren voornamelijk de bossen bij het Planken Wambuis, de Imbosch en de bossen van Rosendael.358 De reden voor het relatief kleine areaal waar gejaagd werd in de vrije wildbaan kan gezocht worden in het grondeigendom. Om te kunnen jagen, moest men voldoende grond bezitten, of het jachttrecht in handen hebben voor het gebied. In de 19e eeuw ontstonden er veel landgoederen en buitenplaatsen, je zou ze ontginningslandgoederen kunnen noemen, men ging investeren in de ontginningen van de heide om er bossen te planten. Hieronder volgt een korte omschrijving van enkele voorbeelden van oudere goederen en ontginningsgoederen die gebruik maakten van de vrije wildbaan.

Rosendael

Het Planken Wambuis en de Imbosch waren tussen 1880 en 1930 in bezit van de familie van Pallandt en daarom eigendom van Rosendael.359 De Planken Wambuis is ten dele ontgonnen in de 19e eeuw, waardoor er ongeveer 472 ha aan dennenbossen en 220 ha aan loofbossen lagen.360

Staverden

In 1905 werd het landgoed Staverden gekocht door Ir. F.B. s’Jacob. Dat er gejaagd werd blijkt uit het archief van landgoed Staverden, waaruit blijkt dat er wild werd verkocht van eigen jacht. Tussen 1905 en 1913 werd het beheer van het landgoed vermoedelijk overgedragen aan de Nederlandse Heidemaatschappij.361

Groot Spriel

Het landgoed bij Putten werd in 1913 eigendom van Johan Willem van Doorninck. Hij was een paardenliefhebber en ging graag op jacht.362 Ook liet hij een sterrenbos aanleggen op zijn landgoed.363

Huis te Leuvenum

Het 600 ha grote landgoed werd in 1919 gekocht door Jonkheer Doctor Cornelis Johannes Sandberg. Hij liet de heide ontginnen om plaats te maken voor bos, wat het uiteindelijke landgoed heeft gevormd.364 Voordat hij het huis kocht verbleef de familie vaak in de zomer in het jachthuis in Leuvenum.365

Aan het begin van de 19e eeuw kwamen er meer bosgronden vrij door veilingen van de domeingronden.366 Hierbij gingen de jachtrechten over op nieuwe grondeigenaren. Daarnaast ontstonden steeds meer landgoederen aan het eind van de 19e eeuw op gebieden die vrijkwamen bij de verdeling van gemeenschappelijke gronden vanwege de markewet.367 Als één gerechtigde verdeling aanvroeg moest er al tot verdeling worden overgegaan. Dit maakte het voor vermogende heren mogelijk om veel gronden aan te kopen. Als tussenstap werd er bijvoorbeeld in het Gortelsche bos een Vennootschap opgericht om de marke in stand te houden.368 Zij konden het jachtrecht verpachten, waardoor ook deze gebieden onder de vrije wildbaan vielen. De grootgrondbezitters gingen veel heidegronden ontginnen en omzetten in bosbouwgrond. Zo kregen grootgrondbezitters de kans om te gaan jagen op hun eigen gronden, of kwamen er opbrengsten uit het verpachten van het jachtrecht aan derden. Zo ontstonden er dus veel grote en kleine landgoederen en buitenplaatsen rondom de heideontginningslandschappen van de Veluwe.369

4.2.4 Synthese

Duidelijk is geworden dat de jacht tussen 1880 en 1930 zich is gaan concentreren in twee verschillende gebieden: gesloten en vrije wildbanen. De gesloten wildbanen lagen op de Midden Veluwe, verder weg van de bewoningskernen en waren omheind. De vrije wildbaan lag als het

De Veluwe als jachtlandschap

Figuur 63: Kaart van de gesloten wildbanen op de Veluwe. Het areaal hierbuiten en uit het bebouwde gebied kan de vrije wildbaan genoemd worden.

4.3 Locatiekeuze: landschappelijke en

In document De Veluwe als jachtlandschap (pagina 90-95)