• No results found

Landschappelijke locatiekeuzefactoren

In document De Veluwe als jachtlandschap (pagina 64-67)

verschillende jachtactiviteiten, is het nu tijd om dieper in te gaan op het geografisch aspect van de jacht. Het

3.3 Locatiekeuze: landschappelijke en maat- maat-schappelijke achtergronden van de ligging

3.3.1 Landschappelijke locatiekeuzefactoren

Relatie met de geomorfologische op-bouw van de Veluwe

Gelderland bestaat grofweg uit 3 hoofdregio’s: het zandlandschap, het moeras-en veenlandschap en het rivierkleilandschap. De Veluwe bestaat grotendeels uit zandlandschap, met enkele stukken moeras-en veenlandschap. Het zandlandschap is op te delen in stuwwallandschappen en dekzandlandschappen.225 Bij het bestuderen van de huidige geomorfologische kaart (figuur 35) van de Veluwe zijn er verschillende landschapstypen dominant. De felgekleurde roze/rode vlakken zijn hoge stuwwallen met stuwwalplateaus en liggen gesitueerd op de Oost-Veluwe, Veluwezoom, Zuidwest-Veluwe en West-Veluwe. Tussen de Veluwezoom, de zuidwestelijke stuwwal en de oostelijke stuwwal ligt een grote smeltwaterwaaier, ook wel sandr genoemd. De bruin-groengele delen horen bij het dekzandlandschap waar zich dekzandgordels bevinden en dekzandvlaktes. Tot slot zijn de fel gele vlakken stuifzandlandschap bestaande uit landduinen en stuifzandvlaktes.226

Figuur 35: Geomorfologische kaart van de Veluwe. De adellijke en Koninklijke jachtgebieden liggen op of aan de rand van de stuwwallen.

Het moeras-en veenlandschap van de Veluwe is grotendeels te vinden ten oosten van de West-Veluwse stuwwal. De West-Veluwse gronden worden bewaterd door kwel of door regen.227 Vele beekdalen voeren het water af en aan, waarbij afwatering voornamelijk plaats vindt in de Rijn of de IJssel, terwijl in andere gevallen het water wordt vastgehouden op de veen-en moerasgronden (zoals bij landgoed Warnsborn het geval is).228

Nu de ligging van de verschillende landschapstypen op de Veluwe zichtbaar is, kan er gekeken worden naar de ligging van de jachtgebieden ten opzichte van de geomorfologische kaart. Het valt direct op dat de jachthuizen gesitueerd zijn op of direct langs de stuwwallen, met uitzondering van het jachthuis Meerveld van Willem III, landgoed Staverden en een groot deel van de wiltforstergoederen. Meerveld en Staverden liggen beiden in het natte gebied van de Veluwe, terwijl de wiltforstergoederen zich op veel verschillende landschapstypen bevinden. Bij de locatiekeuze naar wiltforstergoederen lijkt in dit geval de geomorfologie geen prominente rol te hebben gespeeld. Bij jachthuizen en jachtgebieden in de 17e eeuw lijkt dit echter wel degelijk het geval.

Relatie met de bodemopbouw van de Veluwe

De Veluwe bestaat uit grote oppervlakten van voedselarme smeltwaterzanden, dekzanden en stuifzanden. Echter, een deel van de stuwwallen zijn voedselrijk. Omdat veel van de jachtgebieden zich op de stuwwallen bevinden, is een beter inzicht in de bodem van deze stuwwallen nodig. De rijke bodems op de stuwwallen worden ‘bruine zanden’ genoemd, en zijn ontstaan uit preglaciale rivierafzettingen van de Maas en de Rijn.229 De bodem is opgebouwd uit moderpodzol, een humushoudende bovengrond waar veel mineralen in zitten.230 Op andere stuwwallen is materiaal aanwezig wat veel voedselarmer is dan de bruine zanden. Hier zijn humuspodzolgronden aanwezig en worden ‘witte zanden’ genoemd. De lager gelegen gebieden op de Veluwe van smeltwaterzanden, dekzanden en stuifzanden bestaan uit leem-en mineraalarme gronden en ook uit humuspodzolen.231 We moeten echter niet vergeten dat in de loop van de tijd bodems kunnen veranderen. Door bodemkundige processen, maar ook door intensief of extensief gebruik van de grond kan er verandering optreden

in de mineraalsamenstelling van de bodem. In de 17e eeuw zal de bodemsamenstelling dan ook anders geweest zijn dan nu. Het bosareaal was kleiner dan tegenwoordig als gevolg van de intensivering van de landbouw. Hierdoor werden er meer plaggen op het heiden gehaald, waardoor deze heiden verschraalden.232 In sommige gevallen degradeerden ze tot stuifzanden.

Wat al is gebleken uit de geomorfologische kaart, is dat de jachtgebieden zich concentreren op de stuwwallen. Bij nadere bestudering van de ligging van jachtgebieden ten opzichte van de bruine en de witte zanden, liggen ook de jachtgebieden op de mineraal rijkere gronden van de Veluwe. Neefjes & Spek (2014) merken op dat deze gronden in de pre-en protohistorie populair woongebied waren. Gedurende de Middeleeuwen verplaatsten deze woonconcentraties zich naar de lager gelegen gebieden van de Veluwe zoals de Gelderse Vallei en de kust van de Zuiderzee. De bruine zandgronden raakten verlaten en sommigen zijn langzaam als malebos ontstaan. Opvallend is dat naast deze malebossen, ook de jachtgebieden zich concentreren op deze bruine gronden. De jachtgronden liggen dus op de relatief voedselrijke gronden van de Veluwe (figuur 36).

Figuur 36: Bodemkaart van de Veluwe. De jachtgebieden liggen op de voedselrijkere bruine zanden.

De Veluwe als jachtlandschap

66

Relatie met de historische bosverspreiding op de Veluwe

De landschappelijke kenmerken van de Veluwe hangen samen met een geschiedenis van bosgebruik, waarbij intervallen hebben plaatsgevonden tussen relatief veel bos, en relatief weinig bos.233 Ondanks de regels die door maalgenootschappen waren opgesteld, bestond de Veluwe aan het einde van de 17e eeuw grotendeels uit uitgestrekte heidevelden.234 Dit blijkt ook uit de tendens om nieuwe ontginningen te starten in het begin van de 18e eeuw.235 In figuur 37 zijn de maalschappen zichtbaar en hebben naar alle waarschijnlijkheid ook bos gehuisvest. Naast malebossen waren er domeinbossen zoals de Moft en de Oosterbeekse Heggen. Het is niet met zekerheid te zeggen welke maalschappen in de 17e eeuw nog bos hadden, maar met enkele kaarten kunnen we wel een beeld vormen van de verschillende in die tijd aanwezige landschappen. Op de kaart van Sgrootens zijn grote stuifzandgebieden zichtbaar (figuur 37). De oostkant van de Veluwezoom lijkt ook uit bos te bestaan volgens deze kaart, maar ook de kaart uit 1680 van Frederik de Wit bevestigd dit.236 Wel lijkt het bosareaal op de Veluwezoom rond 1650 geslonken. Bij een vergelijking van twee kaarten van Nicolaes van Geelkercken, waarvan de een uit 1639 en de ander uit 1654 stamt, wordt duidelijk dat de bossen van Middachten en Dieren kleiner geworden zijn.237 Het is heel goed mogelijk dat de aanleg van de wildbaan bij Dieren hier een rol heeft gespeeld, omdat daar het nodige hout voor gebruikt werd. Verder blijkt uit deze kaarten dat de bossen bij Hoog-Soeren en Putten het talrijkst aan houtopstanden zijn.

In figuur 37 zijn de jachtgebieden en bosrijke gebieden rond 1650 zichtbaar. Hypothetisch zou verwacht kunnen worden dat jachtgebieden zich voornamelijk gecentreerd zullen hebben rondom bosrijke gebieden. Bij nadere bestudering van de kaart blijkt echter wat anders. De adellijke jachthuizen liggen gesitueerd aan de randen van bosrijke gebieden, terwijl de koninklijke jachthuizen soms te midden van bosrijke gebieden liggen. Dit kan verklaard worden door het feit dat adellijke buitenplaatsen en landgoederen meerdere functies hadden dan alleen de jacht, waardoor ze ook afhankelijk waren van bijvoorbeeld landbouwgrond. Bos blijkt echter niet alleen een indicator te zijn voor de verspreiding van jachthuizen. Alle jachtgebieden kenmerken zich door een verscheidenheid aan landschapstypen, waarvan bos er één is. De aanwezigheid van bos is essentieel als schuilplaats voor het wild, maar ook de heidevelden en stuifzanden werden gebruikt voor de parforcejacht. De beschrijving van de jachttochten van Willem III in Hoofdstuk 1 bevestigen dit beeld. Om even terug te gaan naar figuur 35, laat zeker de Veluwezoom met haar stuifzanden en bossen op een steenworp afstand van elkaar zien dat er een mix van landschapstypen aanwezig is rondom de jachthuizen en jachtgebieden. De Midden-Veluwe laat een ander beeld zien. Hier liggen de jachtgebieden wel degelijk geconcentreerd rondom en in de bossen en dit geldt vooral voor de koninklijke jachthuizen. Hypothetisch zouden we kunnen stellen dat dit misschien één van de redenen kan zijn geweest waarom Willem III zijn jachtequipage naar het Loo verhuisde: rondom Hof te Dieren was het bos lang niet zo grootschalig meer aanwezig als bij Hoog-Soeren het geval was. Een verschuiving naar meer bosrijker gebied lijkt een logische keus. Hiermee samenhangend liggen in of nabij maalschappen jachthuizen gesitueerd. De kans bestaat dat ook in deze bossen gejaagd werd.238

Figuur 37:

Kaart van C. SGrootens uit 1570 met daarop de jachtgebieden en maalschappen rond 1650.

Ligging ten opzichte van bewoningsgebieden en nederzettingen

Voor een succesvolle jacht lijkt het noodzakelijk dat er zo min mogelijk interventie plaatsvindt met bewoners en andere mensen: ze schrikken immers het wild af. Daarom lijkt het voor de hand liggend dat jachtgebieden zich concentreren op plekken waar zo weinig mogelijk mensen wonen. Het is al genoemd dat tijdens de Middeleeuwen mensen zich van de hoge stuwwallen verplaatsten naar de lager gelegen gebieden rondom de Veluwe.239 In de 17e eeuw werd er door de rijke elite geïnvesteerd in de ontginning van woeste gronden. Zo ook op de Veluwe. Dit gebeurde echter in veel beperktere mate in vergelijking met de lager gelegen gronden rondom de Veluwe. De stuwwal die grotendeels bestond uit schrale heidevelden was niet heel vruchtbaar, terwijl de lager gelegen delen dit wel waren.240 Op de Veluwe woonden daarom in die tijd gemiddeld ook maar 10 personen per km2.241 Op de kaart van sGrootens is al zichtbaar dat de grotere bewoningsgebieden rondom de steden in geen enkel geval boven op de hoge stuwwallen liggen; ze liggen als een ring eromheen, met als grootste bewoningsgebieden Arnhem, Wageningen, Nijkerk, Harderwijk, Elburg, Hattem en Heerde (figuur 37). Om deze ring lagen tal van dorpen en gehuchten. Nederzettingen op of nabij de stuwwallen waren veel schaarser. Dit laat zich verklaren door verschillende gevaren die gepaard gingen bij het vestigen op deze gronden. Door de intensieve begrazing van de gronden was de bodem uitgeput, waardoor heide en stuifzanden het gebied onbewoonbaar maakte. Daarnaast speelde de beschikbaarheid van water een grote rol.242 We kunnen dus eigenlijk zeggen dat de stuwwallen redelijk buiten de bewoonbare wereld vielen, en dus ook geschikt waren als jachtgebied. Wel zien we dat buitenplaatsen en landgoederen op de Veluwezoom zich in het buitengebied bevonden, maar toch dicht bij de stad gesitueerd lagen. De huizen op de midden-Veluwe lagen veel meer afgelegen.

Hieruit blijkt ook dat de aanwezigheid van nederzettingen en het vestigingspatroon van bijvoorbeeld landgoederen en buitenplaatsen met elkaar verbonden waren. Ook landgoederen en buitenplaatsen liggen namelijk aan de buitenrand van het Veluwemassief. De Veluwe lag geïsoleerd, had weinig inkomsten te bieden uit landbouw, en was dunbevolkt waardoor het van oudsher voor machtsvorming een weinig interessant gebied was.243 Echter, de aanwezigheid van veel grondwater maakte de randen van het Veluwemassief wel geschikt voor de aanleg van kastelen, landgoederen en buitenplaatsen. Met behulp van sprengenbeken werd de wateraanvoer geregeld. Het belang van water is terug te zien in de geïdentificeerde concentratiepunten van de jacht. Alle plaatsen liggen aan de rand van de Veluwe waar beken zorgen voor wateraanvoer. De gehele Veluwezoom dient hier als voorbeeld, maar ook Het Loo en Huis Staverden liggen aan een beek. Daarom was naast de aanwezigheid van bos, ook de aanwezigheid van water noodzakelijk voor een geschikt jachtgebied.244

In document De Veluwe als jachtlandschap (pagina 64-67)