• No results found

De monumenten Alhambra en het Escorial vallen beide onder het door Pierre Nora beschreven begrip lieux de mémoire.227 Deze cultuurhistorische term verwijst naar het

nostalgische verlangen van de mens om de tijd te bezweren en het verloren verleden te doen herleven met behulp van ‘plaatsen van herinnering’.228 Afhankelijk van de keuze voor een plaats

of monument kan een bepaald deel van de geschiedenis worden opgeroepen. De monumenten van Couperus en Rutten zijn zodoende niet toevallig gekozen, maar het Alhambra en het Escorial zijn zorgvuldig gekozen stukjes van de Spaanse geschiedenis, die de auteurs in staat stellen een

223 Coenen, The image of Spain in Dutch travel writing, p. 156. 224 Ibidem, p. 96.

225 Ibidem, p. 175.

226 Carr, Modernism and travel, p. 75.

227 Leerssen, Identity/Alterity/hybridity, p. 336.

49

verhaal te vertellen. Niet voor niets noemt Couperus het contrast tussen deze twee monumenten:

“want het effect van contrast tusschen Alhambra en Escorial is niet te versmaden. Daar, boven Granada, bij het dichte olmenbosch, die achter roode muren verborgen Moorsche tooverpracht, vol van duizende Moorsche herinneringen aan Historie ; hier, tegen de vaal grauwe rotswanden der Guadarrama-keten, die vaal grauwe vierkante massa, die

kloosterimmensiteit, haar schaars gevensterde muurvakken, haar koepel, hare vier torens streng verheffend, zonder pracht en met alleen eene herinnering: die aan den strengen vorst, die ons niet lief was.”229

Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat meteen de toon wordt gezet waarvoor de monumenten door Couperus worden gebruikt. Aan de ene kant het Alhambra, dat wordt verbonden aan het Moorse verleden en met Duizend-en-een-nacht taalgebruik wordt verhaald. Dit is het Spanje waar Couperus van kan genieten met al zijn exotische pracht. Aan de andere kant het Escorial waar Couperus zich op dat moment bevindt. Uit zijn tekst blijkt dat het gebouw voor hem synoniem staat voor een ander Spanje, namelijk dat van Filips II, de strenge vorst waaraan Nederland zich heeft proberen te ontworstelen. De ‘onmenselijke’ Filips II blijft in de woorden van Couperus de vijand die hij altijd voor Nederland is geweest. Aan hem heeft Nederland in zekere zin zijn nationale identiteit te danken als natie die zich heeft ontworsteld aan het Spaanse juk. Couperus’ taalgebruik geeft zijn boodschap extra lading met bijvoorbeeld de woorden ‘grauwe massa’ of ‘strenge torens’.

De stereotypen die vanaf de 16e eeuw het Spaanse heterobeeld hebben beheerst passen haarfijn

op de beschrijving die Couperus geeft aan Filips II: arrogantie, fanatisme, wreedheid,

intolerantie.230 Dit wordt door Couperus samengevat met de woorden: “Overdrijving in alles, in

hoogmoed zoo wel als in zelf-vernedering voor het goddelijke. Zichzelven op aarde oordeelen als de eenige recht en gelijk hebbende, wiens mening de eenige bestaanbare is.”231

Ook Rutten gebruikt het Escorial om zijn verhaal te vertellen over Filips II: “Je zult niet weggaan uit Madrid zonder het Escorial gezien te hebben – niet om er dit paleis te bewonderen in zijn geweldige architectuur, maar om er, van aanschijn tot aanschijn, Philips II nu eens vlak in de oogen te zien.”

De functie van deze lieu de memoire wordt dus niet onder stoelen of banken gestoken, maar Rutten komt er recht voor uit dat hij alleen voor de symboliek van het gebouw een bezoek

229 Couperus, Spaansch toerisme II, p. 20. 230 Lopez de Abiada, Spaniards, p. 244. 231 Couperus, Spaansch toerisme II, p. 21.

50

brengt aan het Escorial. Filips II past ook bij Rutten in het plaatje van de halsstarrige, vrome en katholieke Spanjaard die niet wilde toegeven dat hij de tijd tegen zich had. Rutten maakt van Filips II bijna een sobere en starre Calvinist, kortzichtig en teruggetrokken in zijn ‘Escuriaal’. De woorden ‘stijf’ en ‘eenvoud’ die door de auteur worden gebruikt staan in dienst van dit beeld van een steile Calvinist die hij ‘vlak in de oogen’ wil zien:

“Dit Kastiliaansch axioma was wel in staat om een temperament als dat van Philips II, - stijf, teruggetrokken, trotsch – tot een gestrenge ascese te brengen. Terug geworpen op zich zelf uit trots, uit wantrouwen, alleen in God zijn vertrouwen stellend, moest hij vervallen in een eenvoud, die zelf weer vertoon werd.”232

Maar Rutten laat ook de menselijke kant van deze 16e eeuwse vorst zien, als vader en als man

die weifelde, terwijl hij heerste over het rijk waar de zon nooit onder ging.

“Hoe deze wereldvorst, deze vader, zoo machtig en groot, getroffen werd in zijn liefste verwachtingen, in zijn vaderliefde, in zijn koningstrots, heeft een gedeelte der

nakomelingen nooit willen meevoelen, - alsof Philips’ hart niet even menselijk geklopt had als dat van Napeleon.”233

Rutten maakt in dit citaat zelfs de vergelijking met Napoleon, eveneens een tiranniek vorst die Nederland heeft overheerst. Volgens Lotte Jensen ontstaat in de periode van de Franse

overheersing in Nederland (1795-1813) het idee dat de Gouden 17e Eeuw de bakermat van de Nederlandse identiteit was:234 “Het is niet toevallig dat deze cultivering van het verleden

samenviel met een periode van verdergaande overheersing van de Fransen. Juist toen nam de behoefte aan het formuleren van een eigen nationale identiteit sprongsgewijs toe.”

Er valt zodoende een parallel te trekken met de tijd van de Spaanse overheersing en de ontwikkeling van het idee van een Nederlandse nationale identiteit in de Franse tijd. Rutten legt dit verband door de twee vorsten met elkaar te vergelijken. Om terug te komen op Filips II, deze vorst staat bij Rutten kortom voor het oude en ijdele Kastilie waar de zwarte legende deels op is gebaseerd. Tijdens het bewind van deze vorst is Spanje op het hoogtepunt van de macht, de Spaanse Gouden eeuw. Hierna treedt een periode van verval in die het heterobeeld van Spanje lange tijd zal beïnvloeden.235 Het Escorial stelt zodoende beide auteurs in staat om het verhaal

te vertellen van het tirannieke en wrede Spanje met Filips II als toonbeeld.

232 Rutten, Spanje, p. 222. 233 Ibidem, p. 224.

234 Jensen, L., ‘De Gouden Eeuw als ijkpunt van de nationale identiteit. Het beeld van de Gouden Eeuw in verzetsliteratuur tussen 1806 en 1813’, in: De Zeventiende Eeuw, nr. 2 (2012), p. 175.

51

Het Alhambra daarentegen staat als lieu de memoire voor een heel ander Spanje en biedt beide auteurs de mogelijkheid om een ander verhaal te vertellen dan het Spanje van Filips II. Alhambra lijkt voor beide auteurs het hoogtepunt van hun reis te moeten worden en hier verwachten zij het ‘echte’ Spanje te zullen vinden. Wat opvalt aan beide reisverslagen is dat Rutten begint te verhalen in romantisch vocabulaire a la Gautier, terwijl Couperus zich vanaf de eerste bladzijde afvraagt of Spanje dan werkelijk het land der teleurstelling blijkt te zijn. Voor Rutten is Alhambra een kinderdroom uit prentenboeken die hij vroeger bij zijn grootmoeder doorbladerde. Hij beschrijft zijn hoge verwachtingen als ‘kroon op zijn leven.’236 Zijn

kinderdroom verwoordt Rutten als volgt:

“Over Sevilla had ‘k vroeger wel ’s ooit gedacht, - maar van Granada had ‘k gedroomd, sinds het prentenboek dat ‘k bij mijn grootmoeder doorbladerde in den schijn der standaardlamp, - het boek met de platen erin van ’t Alhambra….

In verre landen, achter bergen en meren en wouden, - een toovertrein, een droompaleis….

Meer een droom dan een ding, meer muziek dan gesteente, meer verbeelding dan werkelijkheid.”237

Granada en het Alhambra zijn voor Rutten dus nostalgische herinneringen en verbeeldingen uit zijn kindertijd. De naïviteit straalt ervan af in zijn hoofdstuk over zijn aankomst in Granada: “met niets meer dan zoele lenteadem om mijn hoofd, en daarboven de nachtegaal die lokte en floot onder de sterren. Een smeltende geur dreef er om, van myrthen en accaciabloesem.”238 Het

zintuiglijke taalgebruik in dit citaat zet het beeld dat Rutten wil scheppen nog extra kracht bij. Als lezer is het wachten op een confrontatie met de realiteit, die spoedig volgt. Allereerst vraagt Rutten zich af of de modderstroom die hij ziet een van de twee beroemde rivieren is genaamd de Darro en de Genil. Vervolgens verwacht Rutten een wonder door een ‘tooverwoord’ dat hij spreekt, maar ook dit wonder blijft uit. De grootste teleurstelling en confrontatie met de realiteit is uiteindelijk dat Rutten voor het Alhambra blijkt te staan zonder dit te hebben gerealiseerd: “Daar zat ‘k voor ’t Alhambra neer; had ik ’t gevonden, zonder het gezocht te hebben. Daar, daar…. En ’t kwam over me als een teleurstelling. Hoe had ‘k me dat zoo heel anders gedacht” 239

In het laatste hoofdstuk van Rutten wordt Alhambra nog een keer aangehaald en vergeleken met de Kathedraal van Burgos. Zo wordt duidelijk dat Rutten zich uiteindelijk toch meer identificeert met de Christelijke achtergrond van Spanje dan met de Moorse invloeden:

236 Rutten, Spanje, p. 114. 237 Ibidem, p. 111. 238 Ibidem, p. 113. 239 Ibidem, p. 118.

52

“ Deze apotheose der bouwkunst, deze verheerlijking der schoonheid over je heen, is mijn ‘gedroomd Alhambra’. Hoe wordt die Moorenschepping te Granada klein en nietig bij dit wonder der Christenheid. Hoe was daar alles aardsch ; hoe is hier alles

hemelsch.”240

Zoals gezegd begint Couperus zijn hoofdstuk over Granada al met de boodschap van een mogelijke teleurstelling: “Ik word een beetje melancholiek: moet dan werkelijk Spanje het land der teleurstellingen blijken?”241 Als Couperus eindelijk het Alhambra heeft gevonden (hij vraagt

zich voortdurend af waar het Alhambra is) dan overheerst nog steeds de teleurstelling: “Wij hadden die onaanzienlijke, rood steenen muren, dat complex gebouwen, met eenvoudige pannendaken nooit de beroemde Alhambra gedacht.”242

De teleurstelling wordt allereerst veroorzaakt door de overdadige restauraties die de geest hebben weggehaald uit het gebouw. Restaureren is volgens Couperus een moeilijke bezigheid, helemaal als het om gebouwen gaat. Door de aanwezigheid van nieuw marmer lukt het Couperus niet om met de kracht van de verbeelding het verleden op te roepen: “nu is dat alles weg, en onze verbeelding is te zwak om het tusschen dit nieuwe marmer en stuc te dwingen zich te openbaren.“243

Een volgend punt van teleurstelling voor Couperus is het gemis van emotie in de Moorse bouwkunst. Hij plaatst dit tegenover de ‘zielvolle emotie’ die volgens hem wel wordt gevonden in de Gotische bouwkunst. “De Moorsche stijl geeft niet meer dan de voorname pracht, en de gedistingeerde ornamentatie.”244 Even later maakt Couperus duidelijk dat die emotie er wel

geweest moet zijn. Hij geeft aan wel respect te hebben voor de Arabieren die dit alles gebouwd hebben. Couperus vat in het eerste hoofdstuk De Alhambra tot slot krachtig samen wat volgens hem het gemis is in de Moorsche bouwkunst die hij aantreft:

“Ik geloof, dat het, voor mij, dus dit is. Ik mis in deze stijl, ik mis in deze restauratie’s van de Alhambra de gedachte en de emotie der eerste Moorsche bouwmeesters, die, welke zij dan ook was – want aannemen, dat zij nooit ontstond, is niet mogelijk bij een volk, zoo zinvol en zielvol als de Arabieren – te loor ging onder de overdadige ornamentatie. En zoo blijft deze Ornamentiek, als ik den Moorschen stijl zou willen noemen, eene doodsche veelheid van tal van motieven, terwijl de minste Grieksche zuil, geknot, de

240 Rutten, Spanje, p. 278-279.

241 Couperus, Spaansch toerisme I, p. 65. 242 Ibidem, p. 69.

243 Ibidem, p. 76. 244 Ibidem, p. 78.

53

eenvoudigste Gothische boog, gebarsten, ons roeren kunnen met aandoening, met herinnering, met weemoed, met liefde.”245

Wat een Romantische ziel lijkt Couperus hier te hebben met zijn zoektocht naar emotie in de Alhambra. De waardering van ruines als toonbeelden van herinnering aan het verleden duiden op zijn Romantische inslag. Hij vergelijkt de restauraties van de Spaanse archeologen met die van Italiaanse en komt tot de conclusie dat de laatst genoemden het beter hebben gedaan: “Zoo hebben de moderne Italiaansche archeologen het Forum en den Palatijn behouden, voor wie oogen heeft niet alleen in het hoofd, maar ook in het hart en de ziel.”246

Pas in de Leeuwenhof wordt Couperus betoverd en krijgt hij een Romantisch visioen a la Gautier: “Toover heerscht altijd hier, in deze schoonheid en weekheid”.247 Deze betovering doet

recht aan deze lieu de memoire en Couperus trekt de vergelijking met het Forum Romanum en de Akropolis, beide enorm belangrijke lieux de memoire voor de Westerse beschaving. Samen met de ‘Zalen der Twee Zuster en der Abencerragen’ noemt Couperus dit “bijna heilige plekken, waar over de ziel der Historie nog zweeft, als zij doet langs den Nijl, op den Akropolis, het Forum, den Palatijn.”248

De verbeelding die ervoor zorgt dat Couperus wordt betoverd, stelt de schrijver in staat om uiteindelijk twee hele hoofdstukken te wijden aan Alhambra. Verderop worden nog eens vier hoofdstukken besteed aan de bewoners van Alhambra van het 27 hoofdstukken tellende boek. Van de noodlottige Boabdil aan wie later zelfs een complete roman wordt gewijd, tot aan de laatste bewoner Irving, die geen groot schrijver is maar wel aardige boekjes schrijft, aldus Couperus.249 Alhambra dient zodoende als lieu de memoire om een bepaalde verbeelding op te

wekken over het Moorse verleden dat bijna als niet-Spaans wordt gepresenteerd. Het gevoel van teleurstelling wordt uiteindelijk gecompenseerd met deze verbeelding, maar wordt niet

weggenomen na het lezen. De verbeelding lijkt namelijk bij beide auteurs los te staan van de realiteit van het moderne Spanje waarin zij zich begeven. Rutten laat dit zien door zijn voorbeeld van een gids die niet begrijpt dat hij zoveel enthousiasme voelt voor het zomerverblijf van de Moorse koningen: “Mijn Spanjaard, die mij hier uitbundig zag als hij ’t in ’t Alhambra niet had meegemaakt, begreep er niets van, haalde de schouders op en liep verder.”250

Het bezoek van beide auteurs lijkt ook een confrontatie tussen het moderne Spanje waarin zij beiden steeds teleurgesteld worden en het verloren oriëntaalse Spanje, dat diep

245 Couperus, Spaansch toerisme I, p. 79. 246 Ibidem, p. 75.

247 Ibidem, p. 82. 248 Ibidem, p. 82.

249 Couperus, Spaansch toerisme II, p. 17. 250 Rutten, Spanje, p. 151.

54

verzonken ligt in het verleden. De eigenschappen van het moderne Spanje komen duidelijk naar voren bij de beschrijving van de hoofdstad Madrid: “te veel moderniteit, te veel banaliteit, te veel verveling op straat,” aldus Couperus.251 Rutten voegt daaraan de volgende kenmerken van het

moderne Spanje toe: historieloos, ijdel, hol en leeg, “een dorp zonder monumenten en

herinneringen, met niets dan wat nageaapten pronk.”252 Het Escorial wordt eveneens gekoppeld

aan de Spaanse volksaard. Dit door beide auteurs verafschuwde monument wordt bestempeld met de woorden ‘fanatiek’ en ‘wereldvreemd’.

Daarentegen het oriëntaalse Spanje vol met herinneringen uit het verleden wordt juist wel gewaardeerd door Rutten en Couperus. Dit Spanje wordt opvallend genoeg niet als Spaans wordt bestempeld. Door de positieve ervaringen als het ware buiten het Spanje van die tijd te plaatsen, wordt het voor beide auteurs mogelijk om het land af te schrijven en de uitzonderingen als niet-Spaans te ervaren. Uiteindelijk zet het hun teleurstelling kracht bij en maakt het dat de auteurs niet meer zullen wederkeren naar dit vreemdelingonvriendelijke land.

Categorie II: Italië

Het is zeer onwaarschijnlijk gezien de taalbarrière, maar toch lijkt het bijna of de Italiaan Mario Praz de twee reisverslagen van Couperus en Rutten aandachtig heeft gelezen als hij in zijn inleiding van Unromantic Spain het volgende schrijft:

“Toeristen die naar Spanje gaan met een hoofd vol vage vooroordelen die ze aan een van de in de mode zijnde boeken vol romantische kletspraat ontleend hebben, komen strijk en zet teleurgesteld terug. Ze denken een tweede Italië te vinden (het enige land dat zijn bezoekers nooit teleurgesteld heeft en dat ook nooit zal doen), maar ze vinden een heel ander land, waarvan ze het wachtwoord niet kennen.”253

Zowel Couperus als Rutten zijn fervent Italië liefhebbers. Couperus brengt lange tijd door in dit land waar hij zich meer thuis lijkt te voelen dan in Nederland.254 In de biografie van Bastet wordt

geschreven: “De ware Hof van Eden zou voor hem (red. Couperus) altijd Italie blijven.”255 Rutten

woonde zelfs een tijd lang in Rome en werd “ambassadeur voor de schoonheden van deze stad”.256 Het is dan ook niet verwonderlijk dat beide auteurs een tweede Italië denken te vinden

als zij Spanje aandoen. Couperus steekt in zijn eerste hoofdstuk meteen van wal met de vergelijking van Spanje met Italië. Hij voelt zich een vreemdeling in dit vreemde land (Spanje), hetgeen hem verrast na de vele reizen die hij heeft ondernomen: “En vreemdeling als ik ben in

251 Couperus, Spaansch toerisme II, p. 19. 252 Rutten, Spanje, p. 206.

253 Praz, De Mythe van Romantisch Spanje, p. 12. 254 Couperus, Spaansch toerisme I, p. 1.

255 Bastet, Louis Couperus, p. 169.

55

mijn eigen ongewisse toekomst, ben ik ook in dit vreemde land. Zonderlinge gewaarwording: vreemdeling te zijn! Ik ben geen vreemdeling in Italië”257 Even later bij het begin van zijn

waarnemingen van de mensen in Barcelona schrijft Couperus: “Ik ben in Barcelona, tusschen Spanjaarden: ik ben niet meer in Italië, tusschen Italianen…” 258

Dit lijkt een ogenschijnlijk simpele opmerking die niet te verwachten is van een beroemd schrijver als Couperus is. Daarom moet er achter deze opmerking meer worden gezocht. In de loop van het eerste hoofdstuk wordt duidelijk dat Italië keer op keer als spiegel lijkt te dienen voor de gebreken van Spanje: “ Maar wat zijn deze koppen anders dan de Italiaansche!”259 En

even verderop schrijft Couperus: “De Italiaanse blik en glimlach, die blik, die altijd schalk, dikwijls dartel, nu en dan pervers, “zoekt”, de glimlach, die altijd straalt, zijn gedaan: de Catalaan kijkt voor zich en glimlacht niet.”260

Spanje mag dan wel in het Zuiden liggen, net als Italië en ook Griekenland, toch roept Spanje andere beelden op. Hij zet deze beelden kracht bij door het chromatische taalgebruik, waardoor het beeld nog krachtiger wordt. Bij Spanje heeft alles betrekking op zwart en donker terwijl wat Italië betreft juist koninklijke kleuren worden gebruikt. De kleuren springen bijna uit dit citaat:

“Als ge Italië denkt, dan ziet ge het rood en goud gloeien en violet purper en alle die kleuren vertaand in de aandoenlijkheid der verledene prachten; als ge aan Spanje denkt, dan slaat een groote schaduw neer, dan ziet ge het zwart, zwart van schaduw, Gothischer kathedralen, zwart van dweepzucht in Inquizitie, zwart van Ribeira en Velasquez, zwart van ernst en hoogmoed; als ge aan Spanje denkt, ziet ge het Zuidelijke, donkere land.”261

Couperus betreedt Spanje duidelijk met de stereotypen van de Zwarte Legende in zijn

achterhoofd. Zijn sombere gemoedstoestand lijkt te maken te hebben met het slechte weer in Barcelona en de vertraagde aankomst van zijn vriend Orlando vanuit Latijns-Amerika. Pas als hij is gearriveerd begint voor Couperus de Spaansche reis. Beginnend in Tarragona wordt meteen weer de vergelijking met Italië aangehaald: “Wel, Tarragona is niet zoo interessant als een klein Italiaansch stadje zou zijn. Misschien zal blijken, dat geheel Spanje in saam gedrongen interest onmogelijk met het gebenedijde zusterland zal kunnen evenaren.”262

257 Couperus, Spaansch toerisme I, p. 1. 258 Ibidem, p. 3.

259 Ibidem, p. 6. 260 Ibidem. 261 Ibidem, p. 6-7. 262 Ibidem, p. 19.

56

Coenen bevestigt dat de vergelijking die Couperus maakt met Italië dient om de