• No results found

Het leven na de Emancipatie

Het jaar 1863 was een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de Nederlandse Antillen en Aruba. Emancipatie gaf de ex-slaven de mogelijkheid om richting te geven aan hun eigen leven.

Voor velen op de eilanden was de periode na 1863 echter een tijd van enorme armoede.

Zowel de elite, maar vooral leden van de lagere klasse hadden het zwaar te verduren.

De mogelijkheden om zich binnen deze samenlevingen omhoog te werken, waren heel erg beperkt. De kolonie Curaçao werd na de Emancipatie geconfronteerd met jaarlijkse begrotingstekorten. De verkoop van domeingrond op Bonaire na 1868 en de

ontdekking en ontginning van fosfaat op Klein Curaçao en St. Barbara brachten hierin tot 1890 wat verlichting. Na de verkoop van bijna alle domeingrond op Bonaire kwam het eiland in feite in handen van twee grote families. De productie en export van zout en van dividivi-peulen en houtskool waren op dat eiland de belangrijkste activiteiten.

Het vlechten van hoeden was sinds de negentiende eeuw een belangrijke tak van huisnijverheid (Van der Veen 1984:77). Strohoeden vormden in die tijd een belangrijk

26 Deze orde der Religieuzen Penitenten Recollectinen van de Reguliere Derde Orde van den H. Franciscus van Assisië was opgericht op 14 november 1826 te Breda en had als doel, de verpleging van zieken, ouden van dagen en hulpbehoevenden.

uitvoerproduct. In veel huisgezinnen was het een belangrijke bron van inkomen. Vanaf zesjarige leeftijd hielpen kinderen mee met het vlechtwerk. Meisjes die op zeer jonge leeftijd de schoolbanken hadden verlaten, leverden een bijdrage aan het

gezinsinkomen door hoeden te vlechten. Er werd op school ook vlechtonderwijs gegeven. Van der Veen die voor haar doctoraal geschiedenis onderzoek heeft gedaan naar hoedenvlechterij op Curaçao en Bonaire, interviewde hiervoor verschillende personen, waaronder ook een vrouw die 25 jaar lang hoofdvlechter was geweest op een bepaalde school. Deze vermeldde dat zij in 1925 Nafl.20 per maand verdiende. Dit bedrag werd langzaam opgetrokken tot Nafl.30 per maand. Naast het lesgeven maakte zij thuis ook hoeden, die zij voor Nafl.5 per dozijn aan de Syriërs verkocht. Dit bracht meer op dan wat zij aan lesgeven verdiende (Van der Veen 1984: 95).

De sociale toestand op de eilanden bleef rond de eeuwwisseling heel erg slecht. De Nederlandse socialist Van Kol die de eilanden begin 20ste eeuw bezocht, beschreef de armoedige situatie waarin een deel van de bevolking zich bevond. Op Curaçao heerste overal op het eiland werkloosheid en bittere armoede (Dekker, 1982). Op alle eilanden werden kinderen in die tijd al heel vroeg betrokken bij het arbeidsproces. In de arme gezinnen zorgden kinderen soms reeds op 12-jarige leeftijd voor een deel van het gezinsinkomen. Binnenshuis bestonden er strenge eisen aan de werkende kinderen met betrekking tot het afdragen van loon aan hun ouders. Het volgende citaat, van een informant geboren op Banda Bou in 1904 en opgenomen in 1984, laat zien dat armoede in veel aspecten van het sociale leven doorwerkte. Op alle eilanden zijn verhalen met dezelfde strekking opgetekend tijdens het oral history project van het Archeologisch Antropologisch Instituut Nederlandse Antillen (AAINA) .

"Toen ik twaalf jaar was, ging ik van school. Als ik verder naar school wilde gaan, moest ik naar de stad. Maar wie kon dat betalen? Ik begon te werken. Ik droeg water van Knip naar Siberië, een emmer met water. Zodra ik aankwam, dronken de arbeiders het water op. Daar moest ik weer. Zo ging dat de hele dag door. Dat was mijn werk. Ik verdiende daar vijftig cent per week mee. Maar ik moet je wel iets vertellen, mijn moeder was heel erg blij met de vijftig centen die ik verdiende. Ik nam het geld zelf niet aan. Mijn moeder deed dat. Het is niet zoals bij de jeugd van tegenwoordig."27 Het volgende verhaal laat zien hoe samenwerking en solidariteit belangrijke overlevingsstrategieën waren.

"Mijn vader werkte in de kunuku, want er was niks anders te doen. Wij hadden geen brood nodig, omdat wij zoete aardappels aten. Je voelde dat je gegeten had. Wij gingen met zijn allen naar de kunuku, en, wanneer er iets op te rapen was, hielpen wij hem met het oprapen hiervan. Wij hielpen hem ook met planten. Je nam de chap, en groef er de kuil mee. Wanneer je klaar was, gooide je het zaad van de patia, panpoen of meloen, en bonen erin. Je deed alles erin, en sleepte daarna de kuil met je voeten dicht. Je plantte tot op zekere afstand en ging dan uitrusten. Als je op de juiste manier had geplant en als God zijn zegen gaf en het een goed oogstjaar werd, kon je zoveel uit je tuin halen tot je erbij neer viel. Later heb ik zelf met mijn chap gegraven. Vrouwen gebruikten de chap en plantten. Ik zocht dan in de ochtend mijn mesje op, en ging dan de kunuku in. Een patia verdween. Wij waren tevreden. Een vrouw zong, wij lachten er allemaal om en vergaten zo ons verdriet. Hele goede buren waren wij. Wij plukten grote maïs, panpoen, en spraken met elkaar. Wij leefden heerlijk met elkaar, net als broers en zusters. Wij informeerden naar elkaar. Daarna deed je je vracht op je hoofd en ging naar huis toe. Als mijn bonen rijp waren, en de jouwe niet, gaf ik wat aan jou. Als je wat had, gaf je het aan mij. Nu is het niet meer zo, ze verbergen dingen voor anderen. In die tijd deden zij dat wel." 28 Op de Bovenwinden ging het economisch niet beter. Daar ging de economie na 1863 ook sterk achteruit. Op de Bovenwinden deed men aan landouw. Op Saba werden aardappelen verbouwd, die soms verkocht werden op Sint Maarten. De mannen gingen heel vaak elders werk zoeken. Velen waren zeelieden of werkten op Bermuda. Zij stuurden geld op of trachtten te sparen om op het eiland een eigen huis te bouwen. De vrouwen van het eiland hielden zich voorheen bezig met het maken van twee

verschillende soorten strohoeden, waarvan de beste enige overeenkomst heeft met Panamahoeden en $2 waard is (KV 1903). Saba stond ook bekend om het Sabaanse kantwerk, het zgn 'Spanish work', waar veel vrouwen zich als een vorm van huisvlijt mee bezighielden. Met de opbrengst hiervan vulden zij het schrale budget aan (Hoetink 1969).

Twee informanten, één uit Sint Eustatius en de andere uit Saba vertellen hoe zij het leven in die tijd ervaarden. Ook zij geven aan hoe solidariteit als overlevingsstrategie werd gebruikt:

"My mother worked on the land. She worked doing ground and so. Planting yams, potatoes, name it.

All sort of things she planted. She had a piece of land. My mother’s land. My mother’s husband, not my father bought it. In those days the people worked for nothing. But the people were more kind.

They were more sincere with each other. If someone see you living a bad life, they talked to you. After the couple of old people died out, this world is gone." 29

28 Project orale geschiedenis, 1990

29 Clementine Williams, sint Eustatius, 1988

"Life on the island of Saba was not as nice as it is today. Turning back the pages of memories I am carried back to earlier times, I recall the hardships. We still enjoyed life and accepted the hardships as a part of life. We didn't have modern conveniences, we never complained. We cooked on kerosene stoves, wood, coal and the food tasted as nice as on a gas stove. When I look back to the far reaching past - we called it the good old days - we had plenty to eat. Meat, fish, milk and eggs were always available. We climbed the hills, twisting and turning on the roads to Fort Bay, Ladder Bay. We fare much better now. Life on Saba changed since 50 years ago. There are more opportunities in the line of education and jobs for both boys and girls. But all the difficulties, we survived on the old rock Saba." (Sylvia Hassell,12 november 1904)