• No results found

Korte historische introductie

historisch kader

3 Vraagstelling, reikwijdte en vertrekpunt

3.3 Korte historische introductie

De eilanden Aruba, Bonaire, St. Maarten (gedeeltelijk), Sint Eustatius en Saba behoorden vanaf 1845 tot de onderhorigheden van Curaçao, en werden bestuurd door een gezaghebber, benoemd door de Koning van Nederland. Alle zes eilanden kennen een koloniale geschiedenis waarin slavernij een rol heeft gespeeld als een dominant economisch productiesysteem.

Geen van de eilanden hebben een plantage-economie -d.w.z. een economie waarin een handelsproduct grootschalig verbouwd werd voor export naar Europa - gekend.

Met name de droogte maakte grootschalige plantagebouw onmogelijk. Hierdoor kenden de eilanden ook geen grote slavenmacht, zoals dit wel bekend was in de rest van het Caribische gebied (zie tabel). Slechts in het westen van het eiland Curaçao waren de plantages in omvang enigszins vergelijkbaar met de rest van de Cariben (Römer, 1979).

Het aantal slaven per eiland 1699-1863

Aruba Bonaire Curaçao Saba Sint

Eustatius Sint Maarten

1699 0 97 2,400 131 385 300

1735 0 200 3,500 176 1,300 1,110

1795 30 323 12,864 564 4,950 3,148

1816 336 290 6,765 460 1,800 2,551

1857 502 819 6,985 666 1,085 1,746

1863 480 758 6,751 710 1,138 1,878

Bron: Dalhuisen 1997: 55.

Curaçao en Sint Eustatius waren vooral in de zeventiende en achttiende eeuw centra van smokkel- en slavenhandel. Een groot deel van de op de eilanden aanwezige slavenmacht was bestemd voor doorvoer naar de omliggende kolonies in de Cariben en de kuststreken van Zuid-Amerika. In totaal zijn ongeveer 112.000 slaven op Curaçao verhandeld.

Bonaire was van 1637 tot 1792 een plantage van de West Indische Compagnie ten behoeve van de kolonie Curaçao. In 1816 werd het een gouvernementsplantage, waarbij alle grond aan de staat behoorde. Ze behield deze status tot 1868.

Op het eiland werkten vrije Indianen en slaven grotendeels in de zoutpannen.

Daarnaast was het eiland een soort strafkolonie voor vrije zwarten uit Curaçao.

Wat betreft de sociale structuur van het eiland, valt op te merken dat er hier geen sterke klasse van blanke planters bestond.

Aruba werd door de West Indische Compagnie geëxploiteerd, waarbij de aanwezige Indianen werden ingezet als arbeiders, met name in de veeteelt. Aruba valt binnen de Nederlandse Caribische eilanden op door het geringe aantal slaven. In de achttiende eeuw ontstond een vermenging tussen de Indianen en de blanke groep (Alofs 2003:9) De weinige slaven waren in dienst van protestantse en Joodse handelaren, die zich daar vanuit Curaçao hadden gevestigd. Ook de autochtone, Indiaanse bevolking bezat enige slaven (Alofs 2003:11).

Op Sint Maarten veranderde zowel het Nederlandse als het Franse deel tot 1816 herhaaldelijk van vlag. De bevolking fluctueerde in die tijd al heel sterk. Soms trokken hele groepen mensen weg en op andere momenten kwamen er grote groepen migranten bij. Al naar gelang de bevolkingsgroep die op dat moment in meerderheid aanwezig was, wekte het eiland de indruk Hollands, Frans of Engels te zijn.

Na verloop van tijd bevonden zich onder de slaven in de Nederlandse Cariben nakome-lingen van de blanke groep. Dit waren de kinderen van de zwarte slavinnen en blanke meesters, die met de naam kleurlingen werden aangeduid. Op Aruba ontstond eveneens een vermenging, maar hier tussen de blanken en de Indiaanse groep (Lulofs 2003:9). De kinderen die uit zo’n soort relatie waren geboren, behoorden in de Antillen en Aruba reeds in de 18de en 19de eeuw tot de groep van vrije mensen. Door deze erkenning kregen sommige kleurlingen een verhoogde sociale status. De economische ondersteuning die zij kregen vergemakkelijkte de opwaartse mobiliteit van deze groep.

Op 8 augustus 1862 werd door het Nederlandse parlement een wet aangenomen, waarin werd bepaald dat op 1 juli 1863 de slavernij zou worden afgeschaft. Op Sint Maarten hebben de slaven veel eerder hun vrijheid. Al in 1848 was slavernij aan de Franse kant afgeschaft en dit leverde problemen op voor de slaveneigenaren aan de Nederlandse kant. Slaven weigerden te werken en velen vluchtten naar de Franse kant.

Zij kregen na een korte impasse in 1848 de facto hun vrijheid, die in 1863 formeel werd bekrachtigd.

In 1863 kregen 11.654 slaven vrijheid, ongeveer een derde deel van de totale bevolking van de toenmalige kolonie. In de literatuur wordt dit moment aangeduid met de term 'de Emancipatie'. Voor velen op de eilanden was de periode na 1863 echter een tijd van enorme armoede. Zowel de elite, maar vooral leden van de lagere klasse hadden het zwaar te verduren. De mogelijkheden om zich binnen deze samenlevingen omhoog te werken, waren heel erg beperkt. De kolonie Curaçao werd na de Emancipatie

geconfronteerd met jaarlijkse begrotingstekorten. De sociale toestand op de eilanden bleef rond de eeuwwisseling heel erg slecht.

Op Curaçao heerste overal op het eiland werkloosheid en bittere armoede (Dekker, 1982). Op alle eilanden werden kinderen in die tijd al heel vroeg betrokken bij het arbeidsproces. In de arme gezinnen zorgden kinderen soms reeds op 12-jarige leeftijd voor een deel van het gezinsinkomen. Op de Bovenwinden ging het economisch niet beter. Landbouw en huisnijverheid, zoals vlecht- en kantwerk, zorgde voor wat inkomsten, maar het bleef ontoereikend.

Na de Emancipatie werden mobiliteit en emigratie door velen op de Nederlands Caribische eilanden gebruikt als middel tot verbetering van hun bestaande sociale positie. Grote aantallen arbeiders vertrokken vanuit Curaçao, Aruba en Bonaire naar Venezuela, Colombia en Suriname en Costa Rica en later in het begin van de vorige (twintigste) eeuw naar de Dominicaanse Republiek en Cuba om daar werk te verrichten. Onder de emigranten bevonden zich ook vrouwen, zij het in mindere mate. Op de Bovenwinden volgde na de Emancipatie een uittocht van planters en ook veel van de voormalige slaven gingen elders op zoek naar werk. Emigratie vond plaats naar Sint Kitts, Sombrero, Redonda, Connetable, Frans Guyana en de Verenigde Staten. Later ging men seizoenarbeid verrichten op de Dominicaanse Republiek (Sypken Smit, 1995:140).

Voor Curaçao en later ook Aruba, is de vestiging van de olie-industrieën, in het begin van de twintigste eeuw, een belangrijke katalysator van verandering geweest. Curaçao veranderde van een commercieel/ambtelijke en agrarische maatschappij in een industriële. Tegelijkertijd kwam een grote migratiestroom op gang van mensen uit Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba naar Curaçao en ook naar Aruba;

eilanden die destijds een economische opbloei meemaakten vanwege de olie-raffinaderijen. Omdat het merendeel van de mannen migreerde, ontstond er op Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba een vrouwenoverschot.

In de jaren vijftig beleefden Curaçao en Aruba grote economische bloei.

Automatisering om concurrentie het hoofd te kunnen bieden, leidde echter in de jaren zestig tot massale ontslagen. Opnieuw vertrokken veel arbeiders naar het buitenland.

In de jaren tachtig en negentig was de sluiting en verkoop van de raffinaderij opnieuw aanleiding tot migratie, waarbij Nederland voor velen het land van de gedroomde gouden toekomst werd. Het toerisme heeft zich in de afgelopen decennia vooral op Sint Maarten en Aruba ontwikkeld tot de voornaamste pijler van de economie.