• No results found

lesontwerp taakgericht leren (ontwerponderzoek)

De eindtaak voor de leerlingen bij het vak Frans en het vak Engels is het schrijven van een informele brief. Voor Frans moeten de leerlingen een brief schrijven naar hun vrienden. In deze brief moeten de leerlingen iets vertellen over zichzelf en over hun familie, tevens moeten de leerlingen hun vrienden voor een feest uitnodigen.

Voor het vak Engels moeten de leerlingen een brief schrijven aan een vriend(in) en vertellen over hun klas en hoe ze naar school komen, waarbij ze aansluitend moeten vertellen over hun favoriete vervoermiddel.

Ik heb ervoor gekozen om de leerlingen voor de twee vakken verschillende onderwerpen te geven met betrekking tot de eindtaak. De reden hiervoor is verkleinen van het risico op interferentie (verwarring tussen de twee talen en het door elkaar halen van de twee doeltalen). Hoewel de aandacht vooral ligt op betekenis verwacht ik dat als de taken identiek zijn, de leerlingen de twee talen door elkaar gaan halen. Dit betekent dat de taken niet meer duidelijk zijn en door elkaar heen lopen, wat niet ten goede komt van de motivatie (Dörnyei & Csizér, 1998).

Dit is een serie van zes lessen waarbij de volle zeventig minuten van de les benut worden. De leerlingen hebben twee lessen Frans en Engels per week. Dit betekent dat de lessenserie drie weken zal lopen als beide lesuren besteed worden aan de taak, zodra er één lesuur per week besteed wordt aan de taak, dan duurt de lessenserie zes weken.

Task- sequences voor Frans

In de vorige paragraaf heb ik een voorbeeld gegeven van een task-sequence (Willis & Willis, 2008). Er zijn twee verschillende klassen met allebei een ander niveau. Er wordt in de task sequence een onderscheid gemaakt in de twee niveaus.

Concreet betekent dit voor Frans de volgende sequence:

Havo/vwo

De eindtaak van de leerlingen die in de havo/vwo klas zitten is het schrijven van een brief. In deze brief komen de volgende punten aan bod: 1. De leerling stelt zichzelf voor en vertelt hoe oud hij of zij is en wanneer hij of zij jarig is. 2. De leerling vertelt waar hij of zij woont. 3. De leerling vertelt op welke school hij of zij zit, in welke klas, welke vakken hij of zij heeft en welke hij of zij daarvan leuk vindt. 4. De leerling vertelt over zijn of haar hobby of zijn of

haar sport. 5. De leerling beschrijft zijn of haar familie aan de hand van een familiefoto. 6. De leerling nodigt de persoon waar hij of zij naar schrijft uit voor een feestdag. De eerste vier onderwerpen van de brief zijn in de loop van het jaar al behandeld, de laatste twee echter niet. Dit zijn dus nieuwe onderwerpen voor de leerlingen. Dit houdt in dat de sequence uit twee delen bestaat.

Deel 1

1. Priming. De priming fase bestaat in dit geval uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is het naar boven halen van de bestaande kennis over de eerste vier onderwerpen van de brief. Het tweede onderdeel is het activeren van de bestaande kennis over de nieuwe onderwerpen.

Fase 1

- Hoe men zichzelf voorstelt.

. De docent laat de leerlingen opschrijven wat ze allemaal weten van de eerste vier onderwerpen. De leerlingen doen dit individueel en mogen niet overleggen. Ze schrijven dus op wat ze weten over de volgende onderwerpen:

- Hoe oud de leerling is. - Wanneer de leerling jarig is. - Waar de leerling woont.

- Over de school waar de leerling op zit.

- Over de klas en de vakken die de leerling heeft. - Over de hobby’s of de sport waar de leerling aan doet.

Het gaat er hier niet om of de leerlingen dit in grammaticaal correct Frans kunnen uitleggen en de leerlingen mogen dit in het Nederlands doen. Het gaat er om dat ze moeten nadenken over wat ze al geleerd hebben en of ze dit weer terug kunnen halen. Als de leerlingen hiermee klaar zijn, laat de docent de leerlingen in tweetallen met elkaar overleggen. De docent inventariseert wat de leerlingen hebben opgeschreven door middel van een klassikaal gesprek. In het kort wordt van ieder onderwerp opgeschreven wat het ook alweer is en waar in het boek Carte Orange 1 H/V (Bakker-van de Panne et al., 2005) of op de website www.carteorange.nl de informatie gevonden kan worden.

Fase 2. In deze fase moeten de leerlingen de bestaande kennis over de nieuwe stof activeren. De docent maakt op het bord een wordweb. De leerlingen nemen dit over en vullen dit in met allerlei soorten feestdagen. De feestdagen worden in het Nederlands opgeschreven. De docent laat de leerlingen één voor één een feestdag op het bord schrijven tot er een compleet web met feestdagen op het bord staat. De leerlingen vullen

hun eigen web, waar nodig, aan. Het door de leerlingen zelf op het bord laten schrijven kan motiverend werken. Het geeft de leerlingen de mogelijkheid om even te bewegen tijdens de les en maakt ze tegelijk eigenaar van het woord op het bord (Dörnyei, 2001a).

2. Preparation

De docent maakt op het bord twee rijtjes. Vervolgens gaan de leerlingen één voor één naar het bord en schrijven één feestdag op het bord. In het eerste rijtje komen de feestdagen die alleen in Nederland gevierd worden, in rijtje twee komen de feestdagen die in beide landen gevierd worden.

. De leerlingen gaan nu op zoek naar de Franse vertaling van de verschillende feestdagen. Zij zullen hierbij tegen het probleem aan lopen dat niet iedere feestdag die in Nederland gevierd wordt ook in andere landen wordt gevierd, zoals bijvoorbeeld Koninginnedag. Door middel van het op zoek gaan naar de vertalingen zullen zij zien welke feestdagen er ook in Frankrijk gevierd worden.

3. Target task. Dit onderdeel is bedoeld om de leerlingen zich in de taal te laten

verdiepen. Op bladzijde 72 van het tekstboek Carte Orange 1 H/V staan plaatjes van twaalf Franse feestdagen afgebeeld. De leerlingen moeten nu zonder te overleggen raden wat de feestdagen inhouden. Ze mogen niet in het boek bladeren. Ze moeten afgaan op de data, de woorden die onder de afbeeldingen staan en de afbeeldingen zelf. De leerlingen schrijven op wat elke feestdag volgens hen is. Vervolgens

controleert de docent de antwoorden klassikaal. De docent vraagt naar de antwoorden van de leerlingen. Onder sommige afbeeldingen staan ook woorden die te maken hebben met de feestdagen, bijvoorbeeld onder het plaatje van 25 décembre staat Noël, maar ook le sapin, le réveillon en le Père Noël. De tweede opdracht is voor de

leerlingen om te ontdekken wat deze woorden betekenen. Behalve de klassikale target task, krijgen de leerlingen ook nog een aantal andere verdiepingsopdrachten.

Wederom zullen er een aantal opdrachten verplicht zijn, maar er zullen ook weer keuzeopdrachten zijn. De volgende opdrachten zijn verplicht: Uit het werkboek van Carte Orange 1 H/V oefening 2 van hoofdstuk 7 op bladzijde 144. Op de website

www.carteorange.nl maken de leerlingen de reportage-opdracht van hoofdstuk zeven (zie de link;

http://hv.carteorange.nl/prd/flash_app/flash.php?location=%2Fy1%2Fh1&source=hv

). Via de website maken ze tevens de schrijfopdracht die bij het hoofdstuk hoort. De leerlingen nemen na het maken van oefening 7, apprendre 1 door. Apprendres zijn de

in stukjes in het boek die bestaan uit de belangrijkste woorden, of zinnen die de leerlingen kunnen leren. Zij kunnen kiezen of zij dit in het boek doen of via de website.

Er zijn ook een aantal keuzeoefeningen die de leerlingen moeten maken. Ze kunnen kiezen uit de volgende oefeningen: 1. Oefening 3 van hoofdstuk 7 op bladzijde 145 van het werkboek. 2. Oefening 5 van hoofdstuk 7 op bladzijde 146 van het werkboek. 3. Oefening 8 van hoofdstuk 7 op bladzijde 147. 4. Op de website kiezen ze de

Mot’o’Matique en doen daar de Frans Nederlands vertaaloefening van apprendre 1. Ook hier kiezen de leerlingen twee oefeningen uit.

Deel 2

1. Priming. De docent gaat met de leerlingen een gesprek aan over hun familie en vraagt of ze kunnen vertellen hoe hun directe familieleden er uit zien. Aan de hand van een familiefoto van de docent zelf zal de docent voordoen hoe je de mensen op de foto beschrijft. Aan het begin van hoofdstuk zes uit het tekstboek op bladzijde 62 staat een familiefoto. De docent geeft aan de leerlingen de opdracht om in tweetallen de foto te beschrijven, te vertellen wie er links staat, rechts etc. Vervolgens krijgen de leerlingen de opdracht om in hun tafelgroepje te gaan zitten. Zo zitten ze met vier personen. Één van de leden draait zich om zodat de leerling met de rug naar de andere toe zit. Nu beschrijft een andere leerling de overige twee. De persoon die de groep niet kan zien moet opschrijven hoe de personen eruit zien en wie wie is. De persoon die omschrijft doet dit in het Frans. De schrijver schrijft de antwoorden in het Nederlands op, om zo te laten zien dat deze de beschrijving begrijpt.

2. Preparation. De leerlingen hebben zelf een familiefoto van huis meegenomen. Iedere leerling schrijft nu een beschrijving van de foto. Dit doen de leerlingen in het

Nederlands. Vervolgens moeten ze met behulp van het boek op zoek naar hoe men in het Frans de familie beschrijft.

3. Target task. Het is de bedoeling dat de leerlingen zich nu in de taal verdiepen. Dit kan op verschillende manieren. In periode 5 hebben de leerlingen bij Frans hoofdstuk 6 van Carte Orange behandeld. De docent heeft een aantal opdrachten uit het werkboek met de leerlingen gedaan. Carte Orange heeft echter naast het tekstboek en het

aantal verdiepingsopdrachten. In hoofdstuk 6 klikken de leerlingen op de Dico & Texto. Dit zijn verdiepingsopdrachten over onder andere het bezittelijk

voornaamwoord. De leerlingen kunnen ervoor kiezen om ook de Mise en Pratique te doen. Als ze besluiten om die niet te doen, dan moeten ze oefenen met de apprendres. Het bieden van een keuze werkt motiverend, leerlingen kunnen zo zelf kijken welke opdracht voor hen het meest nuttig is (Dörnyei, 2001). Als verplicht onderdeel voor de voorbereiding is het maken van de Docu Presse. Dit is een bestand waarmee de

leerlingen kunnen oefenen met iets over jezelf in het Frans vertellen.

4. Planning

5.

. De leerlingen gaan nu bewust bedenken hoe ze de brief moeten schrijven. In de eerste priming fase hebben de leerlingen al opschreven wat ze wisten over de eerdere onderwerpen. Nu moeten ze dit samenvoegen met wat ze geleerd hebben over de nieuwe onderwerpen. Ze moeten nu het boek bekijken en daar de chunks in op zoeken. Chunks zijn een aantal korte voorbeeldzinnen of woorden die in een lesboek kunnen voorkomen. Het zijn voorbeeld zinnen die leerlingen gebruiken als basis voor het doen van een bepaalde opdracht. Het constructief samenvoegen van de chunks levert de leerlingen een bijna kant en klare brief op.

Final Target Task. De eindtaak van de leerlingen houdt in dat de leerlingen de brief daadwerkelijk gaan schrijven. Met behulp van de informatie die ze vergaard hebben, gaan de leerlingen aan de slag. De leerlingen schrijven eerst een kladversie waarbij ze zich af moeten vragen hoe ze de zinnen nu moeten formuleren (Willis & Willis, 2008).

Tl/havo

De leerlingen die in de tl/havo klas zitten krijgen een andere eindtaak. Ook zij moeten een brief schrijven, maar deze is niet zo uitgebreid als de brief van de havo/vwo leerlingen. De brief voor de leerlingen uit de tl/havo klas bestaat uit drie onderdelen.

1. De leerling stelt zichzelf voor in de brief. 2. De leerling beschrijft waar hij of zij woont, op welke school hij of zij zit en welke vakken hij of zij heeft. 3. De leerling vertelt wie zijn of haar directe familieleden zijn, hoe oud deze zijn en hoe deze heten (voor de havo leerlingen geldt dat zij hun familiefoto moeten beschrijven).

Vanwege de andere onderwerpen in de brief krijgen de leerlingen van c1h2 (de tl/h klas) een andere task sequence.

1. Priming. Dit gedeelte bestaat uit twee fases. De eerste fase is het activeren van de behandelde stof en de kennis hierover. De tweede fase is het activeren van de eventuele bestaande kennis van de nieuwe stof.

De eerste twee onderdelen van de brief zijn al behandeld. Dit betekent dat de leerlingen nu moeten opschrijven wat ze nog weten, vervolgens overleggen de leerlingen nu met elkaar en vergelijken elkaars werk, waarna de docent met de leerlingen inventariseert wat ze allemaal hebben opgeschreven. Nu moeten de leerlingen op zoek in het boek waar ze de benodigde informatie kunnen vinden.

Fase 1

Fase 2

De docent laat de leerlingen aan elkaar over hun familie vertellen. Vervolgens gaat de docent met hen in gesprek over hun familieleden. De docent maakt op het bord een wordweb en laat de leerlingen één voor één een familielid op het bord schrijven (dit gebeurt in het Nederlands en dit zijn niet de namen van de familieleden, maar broer, zus etc.).

2. Preparation. De havo leerlingen gaan naar pagina 62 van het tekstboek en beschrijven de mensen die op de foto staan. De tl leerlingen schrijven de namen en de leeftijden van hun directe familieleden op. De tl leerlingen moeten nu gaan zoeken naar de vertalingen van wat ze op geschreven hebben.

3. Target task. Het is de bedoeling dat de leerlingen zich nu in de taal verdiepen. Dit kan op verschillende manieren. Net als bij de havo/vwo klas hebben de tl/havo leerlingen in periode 5 van de onderbouw bij Frans hoofdstuk 6 van Carte Orange behandeld. Ook hier heeft de docent een aantal opdrachten uit het werkboek met de leerlingen gedaan. Ook het tl/havoboek van Carte Orange heeft een interactieve website. Via deze website krijgen de leerlingen een aantal verdiepingsopdrachten. In hoofdstuk 6 klikken de leerlingen op de Dico & Texto. Dit zijn verdiepingsopdrachten over onder andere het bezittelijk voornaamwoord. De leerlingen kunnen ervoor kiezen om ook de Mise en Pratique (dit zijn extra hulpopdrachten over het thema van het desbetreffende hoofdstuk) te doen. Als ze besluiten om die niet te doen, dan moeten ze oefenen met de apprendres. Als verplicht onderdeel voor de voorbereiding is het maken van de

Docu Presse. Dit is een bestand waarmee de leerlingen kunnen oefenen met iets over zichzelf vertellen in het Frans.

4. Planning. De leerlingen gaan op zoek naar de informatie die ze nodig hebben om de brief te kunnen schrijven. Dit zijn de zogenaamde chunks uit het boek. De docent inventariseert welke chunks de leerlingen hebben opgeschreven en geeft aan wanneer de leerlingen chunks te kort komen en dus verder moeten zoeken. Één van de

leerdoelen die bij deze lessenserie beschreven is, is het kennen van het bezittelijk voornaamwoord in het Frans. De leerlingen moeten dus ook weten wat het bezittelijk voornaamwoord is.

5. Final Target Task. De eindtaak van de leerlingen is ook hier weer het schrijven van een brief. Met behulp van de informatie de ze vergaard hebben, gaan de leerlingen aan de slag. De leerlingen schrijven eerst een kladversie waarbij ze zich af moeten vragen hoe ze de zinnen nu moeten formuleren (Willis & Willis, 2008).

Task sequence voor Engels

In de vorige paragraaf beschreef ik een task sequence voor het vak Frans. Engels heeft een soortgelijke task sequence, waarbij de sequence, zoals beschreven in Doing Task Based Teaching door Willis en Willis (2008), wordt gebruikt.

1. Priming

-

. De eindtaak bestaat uit het schrijven van een brief naar een penvriend(in). In de brief moeten de leerlingen twee dingen vertellen. Ze moeten iets vertellen over hun klasgenoten, maar voornamelijk over hoe deze eruit zien. Ze moeten minimaal drie mensen beschrijven. Ook moeten ze het hebben over hun favoriete vervoermiddel. Ze moeten vertellen hoe het eruit ziet en waarom dit hun favoriete vervoermiddel is. Omdat het twee onderwerpen betreft zal de hele task sequence uit twee fases bestaan.

Fase 1 Het is de bedoeling om ook hier de bestaande kennis van de leerlingen

te activeren. De docent laat de leerlingen een afbeelding zien met daarop verschillende vervoermiddelen. De leerlingen schrijven op welke ze allemaal zien. Dit mag in het Nederlands. Vervolgens moeten de leerlingen de namen van de vervoermiddelen vertalen naar het Engels, ze mogen hierbij gebruik maken van het internet of een woordenboek.

- Fase 2 Dit is de tweede fase, hierbij verandert het onderwerp. De leerlingen

moeten nu elkaar beschrijven. Ze moeten eerst proberen om zichzelf in het Engels te beschrijven. Ze schrijven dus op hoe ze eruit zien. Vervolgens gaan de leerlingen aan de hand van de syllabus (bladzijde 3) na of hetgeen ze hebben geschreven klopt.

2. Preparation

-

. Het is nu de bedoeling dat de leerlingen de kennis inslijpen. Ook hier zijn er weer twee fases.

Fase 1 De leerlingen werken in tweetallen. Ze krijgen van de docent een envelop.

In deze envelop zitten 12 plaatjes van vervoermiddelen. Het is nu de bedoeling dat één leerling zes vervoermiddelen uitkiest en deze beschrijft aan de ander (zonder te zeggen welk vervoermiddel het is). De ander schrijft op welk vervoermiddel het volgens hem of haar is. Dit gebeurt allemaal in het Engels. Het is bij de

preparationfase nog niet belangrijk of de juiste grammatica wordt gebruikt. In dit gedeelte van de sequence gaat het er namelijk om of de boodschap overkomt. Als de leerlingen hiermee klaar zijn, roept de docent ze bij elkaar. De docent heeft de beschikking over een kijkvoelplaat. Op deze plaat staan een aantal

vervoermiddelen afgebeeld. De leerlingen moeten nu voelen wat voor vervoermiddel ze voelen. Dit gaat individueel en uiteraard geblinddoekt. De leerling moet vervolgens in het Engels zeggen welk vervoermiddel hij/zij voelt.

- Fase 2 Het beschrijven van mensen. De leerlingen moeten op bladzijde 9 van de syllabus de afbeelding tekenen die de klasgenoot omschrijft. 1

3. Target task. 1 http://elpweb.com/materials/wp- content/uploads/2007/03/L1%20L&S%20supp%20mats%20unit%201%20Physical%20appearance.pdf

- Fase 1

-

De leerlingen moeten de opdrachten op bladzijde 16 en 17 van de

syllabus maken. Daarna moeten de leerlingen individueel een presentatie geven over hun favoriete vervoermiddel. Aan de hand van de lijst op bladzijde 10 van de syllabus kiezen de leerlingen een vervoermiddel uit. Vervolgens gaan ze op zoek naar hoe je iets over het vervoermiddel vertelt, dus hoe het eruit ziet, hoe je je er op voortbeweegt en waarom het hun favoriete

vervoermiddel is. De leerlingen mogen in hun tafelgroepje overleggen om de presentatie te maken. De leerlingen houden de presentatie voor de hele klas. De presentaties duren ongeveer drie minuten per leerling. Dit is vooral om tijd te besparen, tenslotte kan de docent zo in ieder geval iedere leerling zien. Ook hier hoeft niet alles helemaal correct te zijn. De docent geeft wel feedback aan het eind.

Fase 2 De leerlingen moeten een aantal oefeningen doen uit de syllabus. De