• No results found

3.3 Evaluatie

3.3.3 Conclusie deelvragen

Ik heb acht deelvragen geformuleerd. Door middel van literatuuronderzoek en het uitzetten van enquêtes, heb ik antwoorden geprobeerd te vinden en om te ontdekken hoe het leergebied zichtbaar gemaakt kon worden. Een aantal deelvragen zijn beantwoord in het theoretisch

onderzochte deel. Dit zijn de vragen Wat is een leergebied, Wanneer is er sprake van taalverwarring en Wat is het risico van taalverwarring?

Wat is een leergebied?

Uit de theorie bleek dat er twee mogelijke scenario’s zijn voor het vormen van een leergebied. Het eerste scenario was er een waarin de vakken zoveel mogelijk samenwerken. In het tweede scenario waren de vakken volledig geïntegreerd. Vanwege de aard van de drie moderne vreemde talen kon snel geconstateerd worden dat de drie talen niet volledig geïntegreerd kunnen zijn, er moest dus gekeken worden naar een mogelijke samenwerking. Het APS heeft daarvoor een checklist gemaakt waaraan het leergebied diende te voldoen. Uit mijn onderzoek bleek dat het leergebied MVT nog niet aan alle punten voldoet voor het vormen van een leergebied. De docenten gaven in grote mate aan dat zij meer wilden samenwerken. Op papier gaf een grote groep van docenten aan dat zij best zagen dat de moderne vreemde talen

éénzelfde visie moest kunnen nastreven. Wat die visie zou moeten zijn, verschilde tussen de docenten. Wat er bij de meeste docenten uitsprong was het werken met thema’s en het richten op de vaardigheden.

Wanneer is er sprake van taalverwarring en wat is het risico van taalverwarring? Er is sprake van taalverwarring wanneer er verschillende aspecten van de moedertaal

interfereren met de te leren taal. Ook kan het zijn dat de zogenaamde T2 zich met de T3 of T4 interfereert. De leerlingen van de C afdeling gaven in grote mate aan dat zij geen hinder hadden van de moedertaal bij het leren van de tweede taal. Zij gaven ook aan dat zij de verschillende talen niet snel door elkaar haalden. Uit de theorie blijkt dat zij dit wel degelijk zouden moeten doen, de leerlingen vonden echter van niet. Het risico van taalverwarring is dat een leerder de grammaticale regels, of de spelling van bepaalde woorden toepast op de te leren taal. Docenten zien dit vaak gebeuren bij het schrijven van brieven. Leerlingen passen de Nederlandse grammaticaregels toe op zinsvolgorde in de, bijvoorbeeld, Duitse, Franse of Engelse brief. Het risico van taalverwarring is dat de leerlingen problemen kunnen hebben met het onderscheiden van de verschillende taalregels. De leerlingen hebben het idee dat ze op de juiste manier bezig zijn met de taal. Ze passen tenslotte toch de regel toe, maar ontdekken dat ze het toch niet goed doen. Een belangrijk leerproces, maar met een demotiverende kant.

De deelvragen. Wat is de visie van de docenten op het leergebied, Wanneer is er sprake van samenwerken op zowel vakdidactisch- als organisatorisch gebied, Wat is er volgens de docenten nodig om het leergebied te kunnen neerzetten, Wat weten de leerlingen van het

leergebied en Op welke verschillende methodes kunnen de drie talen het leergebied aanbieden? Deze deelvragen heb ik beantwoord door middel van de theorie en de vragenlijsten die zowel de leerlingen als de docenten hebben ingevuld.

Wat is de visie van de docenten op het leergebied?

Ondanks dat een meerderheid van de docenten vond dat het werken in het leergebied een vooruitgang was, was er geen brede ondersteuning waarneembaar, in de resultaten van de vragenlijsten. Uitgesplitst per afdeling en taal bleek dat er nogal wat verschillen waren in de zienswijze van de docenten. De A afdeling stond bijna niet achter het leergebied, terwijl Villa Parkhurst en de D afdeling het juist het meest steunden. Wat betreft de talen bleek dat de docenten Engels het minst achter het leergebied stonden en de docenten Duits het meest. Er waren verschillende visies over de uitvoering van het leergebied en er waren verschillende meningen over wat een leergebied nu was. Van de 24 docenten die de vragenlijst hadden ingevuld, zijn er 15 geweest die een antwoord konden geven dat aansloot op het eerste scenario dat beschreven is door het APS. Dit is dus een meerderheid, hoewel geen ruime. Vervolgens was de visie van de doelstellingen op het leergebied nogal uiteenlopend. Dit verschilde zelfs binnen één afdeling. Ik kan hieruit concluderen dat er geen brede ondersteuning was voor het werken in een dergelijk leergebied en dat het voor een grote meerderheid niet duidelijk was wat nu het doel was van het werken in het leergebied. Iedere docent had er zo zijn eigen visie op. Het zijn juist die verschillende visies die het uitdagend maken om in een leergebied te werken, maar tegelijk is het dan moeilijk om goed met elkaar samen te werken. Immers is het prettig voor het waarborgen van de continuïteit, indien de meeste neuzen dezelfde kant op staan.

Wanneer is er sprake van samenwerken op zowel vakdidactisch- als organisatorisch gebied? Samenwerken op vakdidactisch gebied houdt in dat er met éénzelfde methodiek gewerkt wordt, bijvoorbeeld door het toepassen van taakgerichtleren bij alle talen. Op OSG Helen Parkhurst werd gewerkt met de zogenaamde leer(stof)lijnen. Op deze leer(stof)lijnen zou zichtbaar moeten zijn hoe de taalvakken hun taal aanboden, dit zou dan op iedere leer(stof)lijn hetzelfde moeten zijn. Organisatorisch zouden de lokalen van de verschillende talen bij elkaar moeten zitten. Ook zou op het rooster zichtbaar moeten zijn dat de verschillende talen bij elkaar in het leergebied zitten. Het aanbieden van verschillende thema’s of strategieën tijdens de daltonuren op OSG Helen Parkhurst is zowel een vakdidactische- als een organisatorische

manier van samenwerken. Een gezamenlijke visie op taalonderwijs is een vakdidactische manier van samenwerken. Tussen de docenten van OSG Helen Parkhurst was deze visie enigszins uiteenlopend. Ondanks dat er voor gekozen is om toch een bepaalde visie te gebruiken, namelijk taakgerichtleren, is er niet één lijn in hoe de taal aangeboden dient te worden. Per afdeling en per taal verschilde de visie zelfs, laat staan dat alle drie de talen en de afdingen één visie kunnen nastreven.

Wat is er volgens de docenten nodig om het leergebied te kunnen neerzetten?

Een betere samenwerking tussen de talen en de afdelingen was een belangrijk aspect dat naar voren kwam. Ook is het belangrijk dat er een gezamenlijke visie is. Wat deze visie was verschilde dus nogal. Ook de fysieke aspecten zijn belangrijk. De lokalen moeten bij elkaar in de buurt zijn. Het maken van een talenplein was een genoemde optie die uit de

enquêteresultaten naar voren kwam. Een talenplein waarin de drie talen naar voren komen en waar de leerlingen niet alleen aan Engels, maar ook aan Duits of Frans kunnen werken.

Wat weten de leerlingen van het leergebied?

Over het algemeen wisten de leerlingen wat een leergebied was. Vooral de leerlingen in de onderbouw gaven aan te weten wat een leergebied was. De leerlingen in de eerste tot en met de derde klas gaven in grote mate aan dat zij wisten dat de drie talen bij elkaar in een

leergebied zaten. De leerlingen in de bovenbouw hadden hier echter meer moeite mee. De meeste leerlingen gaven aan dat de drie talen op dezelfde manier gegeven konden worden. In de onderbouw waren de leerlingen hier nog het meest van overtuigd, in de bovenbouw was deze groep wederom kleiner. Deze leerlingen zagen wel dat je bij de talen dezelfde

vaardigheden nodig had.

Wat betreft de fysieke aanwezigheid. De leerlingen in de onderbouw konden wel zien dat de lokalen van Frans, Duits en Engels bij elkaar in een leergebied zaten, terwijl de leerlingen in de bovenbouw dit niet konden zien. Ik heb niet gevraagd of de leerlingen de doelstellingen van het leergebied konden benoemen. Bij nader inzien was het voor het onderzoek wellicht nuttig geweest om dit te doen. Het is dus aan het eind van dit onderzoek nog niet duidelijk hoeveel de leerlingen weten van het leergebied.

Op welke verschillende methodes kunnen de drie talen het leergebied aanbieden?

Deze laatste vraag is bijna hetzelfde als de hoofdvraag, maar geeft nog niet precies aan hoe het leergebied zichtbaar gemaakt kan worden. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de fysiek aanwezigheid van het leergebied en de didactische aanwezigheid.

De docenten hadden hier verschillende visies op. Er kan gedacht worden aan projectmatig werken, waarin er een bepaald thema door de verschillende talen besproken wordt. Het houden van een taaldorp is een veel gehoorde manier. Hier rijst dan wel de vraag of in het taaldorp de drie talen tegelijk aangeboden dienen te worden, of dat de drie talen afzonderlijk een taaldorp dienen te houden? Een taaldorp is een project waarbij één of meerdere

taalvakken een dorp simuleren. De leerlingen moeten vervolgens rondwandelen in het dorp en daar handelingen in de doeltaal verrichten. Er moeten taalgerelateerde werkplekken gecreëerd worden waar de leerlingen aan de drie talen kunnen werken. Ook moest er volgens de

docenten een overlap zijn op de leer(stof)lijn. Er moet aan de leerlingen duidelijk gemaakt worden wat die overlap is. De fysieke ruimte was voor veel docenten een belangrijk punt. Het moet voor de leerlingen duidelijk zijn dat ze het leergebied “betreden”. Het gebruiken van éénzelfde didactiek was niet heel populair. Toch waren er docenten die aangaven dat er wel degelijk éénzelfde didactiek toegepast kon worden. Taakgerichtleren is een veel gehoord antwoord; het werken met een portfolio zou een optie kunnen zijn evenals het gelijktijdig aanbieden van bepaalde onderwerpen. De laatste roept bij mij twijfel op omdat er dan een verhoogd risico van taalverwarring op kan treden. Concluderend kan gesteld worden dat er uiteenlopende manieren zijn waarop het leergebied aangeboden kan worden. Het is zaak om te zien of er één manier is die gebruikt kan worden en of dit dan door alle taaldocenten (of in ieder geval een ruime meerderheid) ondersteund wordt.