• No results found

3. Hogescholenonderwijs van de toekomst: profiel van student en onderwijs anno 2027

3.2 Hoe zal ‘leren’ er anno 2027 uitzien?

Uit het vorige punt leren we dat de generatie Z-jongeren praktijkgerichter en contextgebonden willen leren, dat ze nood hebben aan scholing in mediawijsheid en ICT-vaardigheden en dat ze ook willen gewezen worden op de mogelijkheden van deze digitale technologie. Op het vlak van onderwijstechnologie zijn heel wat innovaties lopende. In deze alinea vatten we samen hoe de leeromgeving en –middelen van de toekomst er zullen gaan uitzien.

Leren in een veranderende leeromgeving vraagt nieuwe vormen van leren….

Vandaag stellen we al vast dat een steeds kleiner aandeel van de studenten een modeltraject volgt. Gezien de groeiende diversiteit in de studentenpopulatie is de verwachting dat meer en meer studenten een persoonlijk studietraject zullen volgen. Het (hoger) onderwijs ziet zich in toenemende mate geconfronteerd met een divers doelpubliek: verschillen in voorkennis en achtergrond worden de norm en ook de combinatie van leren en werken komt frequenter voor. Nieuwe doelgroepen, bijvoorbeeld de graduaatsstudenten die bij de inkanteling van HBO5 in de hogescholen zullen terechtkomen, vragen bovendien om zo’n flexibel aanbod en een toegankelijk traject. Dat alles vraagt om meer mogelijkheden voor studenten om de eigen leerroute te bepalen, waarin de student/lerende zelf kan bepalen waar, wanneer en in welk tempo men studeert.

De voorbije jaren is daarom al heel wat (beleids)aandacht gegaan naar blended of hybride leren. Een blended aanpak veronderstelt een integratie van on- en off-campus leeractiviteiten en een leerdoelgerichte inzet van onderwijstechnologie. Zo worden studentgecentreerde leeromgevingen ontwikkeld, waarin studenten actieve, zelfsturende en samenwerkende lerenden zijn. Ook MOOCs of andere vormen van digitaal leren kunnen leiden tot gepersonaliseerd leren: open leeromgevingen zijn voor iedereen toegankelijk en gevolgde trajecten kunnen eventueel zelfs leiden tot credits. Bijkomende hulp of ondersteuning is, eventueel tegen betaling, beschikbaar.

4 Academiejaar 2017-2018

5 Trends in International Mathematics and Science Study

16 Nieuwe technologieën maken het beter organiseren van flexibiliteit voor studenten mogelijk (SURF Trendrapport, 2017). Dankzij inzet van ICT worden interactieve hoorcolleges, collaboratieve leerruimtes, open learning spaces en virtuele klaslokalen mogelijk en kunnen studenten – eventueel vanop afstand – echt participeren aan het lesgebeuren. Het virtuele klaslokaal kan ingezet worden om begeleide intervisie met medestudenten en docent in te lassen tijdens de stage (bijvoorbeeld via systemen als Adobe Connect). Ook andere (instructie)lessen kunnen via het virtuele klaslokaal plaatsvinden. Zo ziet de student de docent die de instructie verzorgt en kan hij de presentatie meevolgen. De deelnemer kan zijn vragen en opmerkingen ook inbrengen, eventueel zonder de medestudenten of de docent te onderbreken. Dit virtuele klaslokaal maakt plaatsonafhankelijk onderwijs mogelijk. Een voorbeeld hiervan zijn de Edulab learning spaces die gegroeid zijn uit het TECOL-project van KULAK, i.s.m. Barco en Televic.

Technologie draagt daarenboven ook bij aan didactische verrijking. In sommige opleidingen is nu bijvoorbeeld reeds virtual reality (VR) ingebed. VR biedt de mogelijkheid om onze volledige zintuiglijke ervaring van de wereld na te bootsen. Het simuleert een werkelijkheid via een pc of smartphone. Een mogelijk voorbeeld hiervan is dat studenten in een virtuele omgeving gebouwen van dichtbij kunnen zien. Ook augmented reality (AR) maakt gestaag zijn intrede in het onderwijs. AR gaat nog een stapje verder omdat digitale informatie aan de waarneming van de omgeving wordt toegevoegd waardoor interactie nog meer mogelijk is. Een andere trend zijn zogenaamde serious games: spelprogramma’s die specifiek voor educatieve doeleinden zijn ontwikkeld.

… waardoor ook de rol van de docent verandert

Nieuwe vormen van leren vragen ook een andere rol van de docent. Naast het aanbrengen van kennis, wijzigt de rol in de richting van het ontwerpen, begeleiden en ondersteunen van het leerproces en coachen van de studenten. Co-teaching of zelfs teamteaching komt overgewaaid uit het kleuter- en lager onderwijs en vindt ook zijn ingang in het hoger onderwijs. Met twee gelijkwaardige partners voor de klas staan en elkaar aanvullen, kan verrijkend zijn voor docent en student. Interdisciplinair samenwerken of werken in professionele leergemeenschappen vraagt meer generieke vaardigheden van de docent en de studenten (cf. de sleutelcompetenties).

Connectie met het werkveld krijgt een prominentere rol in het onderwijsleerproces

Nieuwe media bieden ook mogelijkheden om over de grenzen van de opleidingen en van de onderwijsinstellingen samen te werken, in contact met de brede maatschappij. Het onderwijs zal op korte tijd sneller en beter moeten inspelen op de veranderingen als gevolg van digitalisering in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Er is bijgevolg nood aan meer kortcyclische samenwerking en continue kennisuitwisseling met stakeholders zoals andere onderwijsinstellingen, ondernemingen en (sector)organisaties.

Ook werkplekleren en duaal leren zal meer en meer zijn intrede vinden in het onderwijs. De graduaatsopleidingen zijn verplicht om een derde van de studiepunten in te richten m.b.v. werkplekleren. Ook bij de professionele bacheloropleidingen maakt duaal leren zijn intrede. Vooral het werkveld en de studenten zijn daar vragende partij voor.

Ook docenten die zich voor een periode gaan bijscholen in de praktijk, is een voorbeeld van hoe de connectie met het werkveld nog groter kan worden. Een voorbeeld hiervan zijn de werkveldstages, waarbij docenten de kans krijgen zich gedurende één maand bij te scholen op de werkvloer. Ondertussen kan iemand uit het werkveld de plaats van de docent innemen.

Belangrijk hierbij is dat we informeel leren en eerder verworven competenties van studenten gaan erkennen.

Studenten kunnen bijvoorbeeld een deel van hun curriculum invullen met activiteiten die ze buiten de schoolcontext doen. Dit informele leren wordt dan erkend en gewaardeerd.

Andere vormen van evaluatie dringen zich op

Andere vormen van leren impliceren ook andere vormen van evalueren. Studenten willen leren waar en wanneer en in welk tempo en dit zal ook zijn implicaties hebben op het evalueren. De evaluatie zal meer en meer afgestemd moeten worden op de verschillende doelgroepen (dag – avond – op afstand). De nadruk zal komen te liggen op permanente evaluatie. Getuige hiervan is de opkomst van digitaal toetsen, wat de student toelaat om doorlopend gebruik te maken van formatieve toetsen die ze in hun eigen tempo en tijd uitvoeren. Toetsen worden zo een leermoment en vormen een integraal onderdeel van het leerproces. De resultaten zijn direct

17 beschikbaar voor zowel de student als eventueel de docent. Men kan meteen ingrijpen waar nodig en indien nodig bijsturen.

De digitale toetsen kunnen eventueel in combinatie met zogenaamde learning analytics voorkomen. Learning analytics is het meten, verzamelen, analyseren en rapporteren van data van studenten en hun omgeving met als doel het leren en de leeromgeving te begrijpen en te optimaliseren (Siemens et al., 2011). In Nederland is deze trend reeds een aantal jaren bezig, getuige de tal van congressen en lezingen die er gegeven worden. In Vlaanderen beginnen learning analytics druppelsgewijs ingang te vinden binnen de onderwijsinstellingen. Aan de hand van learning analytics is het bijvoorbeeld mogelijk om studenten op uitgekozen momenten een impuls te geven om bijvoorbeeld een bepaald deel van de leerstof in te oefenen of te herhalen. Elektronische leeromgevingen genereren immers heel wat data over het online leergedrag van studenten. Docenten kunnen met behulp van learning analytics bijvoorbeeld zien hoeveel studenten al een bepaalde opdracht hebben gemaakt of een bepaald niveau bereiken. Vooraleer men hier mee aan de slag kan gaan, moet het leer- en toetsmateriaal natuurlijk al doorgedreven gedigitaliseerd beschikbaar zijn.

Op het vlak van evaluatie stelt zich ook de vraag naar de houdbaarheid van de huidige academische kalender met drie examenmomenten per academiejaar. Mogelijk evolueren we in de richting van meerdere evaluatiemomenten, zoals nu het geval is in de huidige HBO5-werking. In een verdergaand model, zouden studenten ook zelf meer keuzemogelijkheden geboden kunnen worden over het evaluatiemoment: een examen of toets afleggen op het moment dat de student zelf aangeeft er klaar voor te zijn. Zo zijn in sommige hogescholen op dit moment al dergelijke flexibele examenmomenten voorzien voor studenten die afstandsonderwijs volgen. Zij kunnen in het examencentrum gedurende het hele academiejaar examen leggen, overdag of ’s avonds, op zaterdag of zelfs op afstand. Examen op afstand afleggen kan door ‘online proctoring’:

studenten leggen thuis online examens af waarbij ze via een webcam in de gaten worden gehouden. Op vraag van de studenten wordt die mogelijkheid uitgebreid naar andere doelgroepen, bijvoorbeeld naar topsportstudenten.

Een randvoorwaarde om een verregaande vorm van flexibilisering in het curriculum in te bouwen is om die flexibiliteit ook in de evaluatie te voorzien. Dit kan door leerwegonafhankelijk te evalueren. Hier wordt niet geëvalueerd op basis van vakken in een curriculum maar op basis van de verworven competenties: er wordt abstractie gemaakt van het onderwijstraject dat de student doorlopen heeft (Wijnants et al., 2011).

Competentiegericht evalueren kan ook door authentieke assessment te integreren op de werkvloer, eventueel met het werkveld als (mede-)evaluator. Dit zal in de toekomst nog meer aan bod komen. Vb. bij duaal leren wordt de student beoordeeld door het werkveld zelf. Een trend die vanuit de medische wereld en het medisch hoger onderwijs komt, is narratieve feedback. Om een link te leggen tussen competenties en praktijk worden EPA’s ontwikkeld (Entrustable Professional Activities). Beoordelaars kijken of die taken of verantwoordelijkheden zelfstandig uitgevoerd kunnen worden en leggen dan in woorden uit wat er de volgende keer kan verbeterd worden en op welke manier dit kan gebeuren.

18

4. Wat leren we hieruit voor het hoger professioneel onderwijs van de