• No results found

Lepra en de paria (Frankenstein)

De infectieziekte lepra of melaatsheid bestaat duizenden jaren en net als met syfilis is het een mondiaal probleem geworden vanwege het Westerse kolonialismeFout! Bladwijzer niet

gedefinieerd. maar dan in omgekeerde richting: de oorsprong ligt in Afrika (maar mogelijk ook in Europa) vanwaar het door middel van onder meer de slavenhandel is geëxporteerd naar de Nieuwe Wereld en Azië. De boosdoener is de bacterie Mycobacterium leprae die in 1873 als de eerste ziekteverwekkende bacterie überhaupt werd geïdentificeerd. De naam lepra is Grieks voor schraal (schilferig) want het eerste symptoom van lepra zijn verbleekte, schrale plekken op de huid. De bacterie tast de zenuwen aan waardoor zo’n plek ongevoelig is en de spieren verzwakken.

Uiteindelijk ontstaan er knobbels (resulterend in onder meer een ‘leeuwengezicht’) en sterven vaak de extremiteiten van het lichaam (neus, handen en voeten) af wegens superinfectie door andere bacteriën die in de ontstane huidkloofjes komen en waarvan men wegens de ongevoeligheid de infectie niet merkt. In vergelijking met de pest of syfilis is lepra eigenlijk een vrij ongevaarlijke ziekte:

sowieso is zo’n 95% van de mensen immuun voor de ziekte welke immuniteit niet is verworven maar omgekeerd slaat de ziekte alleen toe bij mensen met een genetisch effect of verzwakt

immuunsysteem door bv. armoede (slechte voeding) waardoor zij de bacterie niet zelf kunnen elimineren. De ziekte is weinig besmettelijk (overdracht vindt pas plaats na intensief contact door middel van hoesten of niezen) en heeft een lange incubatietijd: de eerste verschijnselen treden pas 1 tot 20 jaar na infectie op. Na de middeleeuwen verdween lepra grotendeels uit Europa – wellicht doordat de lepralijders uitstierven door de dodelijkere tuberculose (welke ziekte overigens ook door een Mycobacterium-bacterie wordt veroorzaakt) – maar bleef het een probleem in de Europese kolonies.

In scherp contrast met de relatieve onschuld van de ziekte was het sociale stigma dat lepralijders kregen en de angst om het zelf te krijgen enorm. Reeds in het hindoeïsme gelden lepralijders al minstens sinds 1500 voor Christus als onrein en dus onaanraakbaar en ook in het jodendom gelden lepralijders als onrein. Daarbij staat lepra overigens meer in algemene zin voor een huidaandoening überhaupt en is er niet perse een morele veroordeling: primair is er de natuurlijke angst om zelf besmet te worden bij iemand met een huidaandoening zodat zowel de hindoewetgeving als de joodse wet voorschrijft dat leprozen zich afzonderen en geen contact met anderen mogen hebben.

Maar lepra wordt – tot op de dag van vandaag – in alle delen van de wereld wel gezien als een teken van immorele onreinheid en straf van God.

De Bijbel verhaalt hoe Jezus lepralijders geneest (‘reinigt’) zoals hij zich ook met prostituees inliet om ook hen te bevrijden van hun zondig leven of ‘duivelse geesten’: kenmerkend voor het christendom is dat het de zonde afwijst maar de zondaar wil redden in plaats van uit te stoten. Zelfs de zwaarste zondaars kunnen immers tot inkeer komen (ook dat is dan een ‘hergeboorte’). Het verklaart de wat dubbelzinnige houding van de kerk jegens leprozen: aan de ene kant achtte men lepra een gevolg van de zonden van het vlees en dus een ziekte van de ziel maar aan de andere kant was er in

9

navolging van Jezus de plicht om de leprozen goed te verzorgen en stonden ze zelfs symbool voor het lijden van Jezus aan het kruis zelf. Daarbij was ook het verhaal van Lazarus van belang: Lazarus werd opgevat als een lepralijder waarvan de Bijbel verhaalt dat hij na z’n dood eeuwige gelukzaligheid ontvangt terwijl de rijke man die de leprose bedelaar geen voedsel gaf in de vlammenzee van de hel eindigt. Er is overigens nog een tweede Lazarus in de Bijbel die door Jezus uit de dood wordt

opgewekt dat uiteraard als een voorafbeelding van Jezus’ eigen opstanding uit de dood moet worden opgevat. Maar leprozen moesten evengoed worden afgezonderd uit angst voor besmetting: anders dan pestlijders die wel werden geïsoleerd maar niet verstoten, werden leprozen uit de samenleving verbannen. Zij mochten niet deelnemen aan de gemeenschap en ze moesten hun komst met bv. een ratel of klikspaan aankondigen. Met name sinds de middeleeuwen werden leprozen in quarantaine gehouden in zogenaamde leprakolonies (leprozerieën). Daarbij is een opvallende parallel met de kloosters waarop de leprakolonies sterk leken: zowel lepralijders als devote gelovigen trokken zich terug uit de maatschappij – de poel des verderfs – aan welke zelfverkozen verbanning of

marginalisering iets heiligs kleeft.

Frankenstein, the Modern Prometheus uit 1818, dat Shelley als een tienermeisje schreef en sterk door Miltons Paradise Lost uit 1667 is beïnvloed, is een hoogtepunt van de Romantiek en een klassieke gothic novel. Op het eerste gezicht waarschuwt het verhaal voor de technologische vooruitgang dat het verhaal typisch romantisch maakt: zoals de uitvinder Prometheus in de Griekse mythologie het vuur van de goden stal en daarvoor werd bestraft, zo zijn ook de moderne

wetenschappers bezig het vuur van de goden te stelen hetgeen vernietiging (monsters) zal voortbrengen. Overigens, de term ‘moderne Prometheus’ is van de filosoof Kant die ermee naar Franklin verwees die toen de eerste experimenten met elektriciteit uitvoerde. Maar het verhaal heeft diepere lagen. Het boek is ook geïnspireerd door de romantische opvattingen over de natuurmens van met name Rousseau: de mens is niet slecht maar wordt slecht gemaakt door een slechte

opvoeding waarbij de corrumperende invloed van de beschaving ons heeft vervreemd van ons wezen en onze vrijheid (aanhakend bij het vorige verhaal over syfilis: de indiaan werd bij uitstek opgevat als de natuurmens, zodat in die zin syfilis het gevolg was van de corrumperende invloed van de

beschaving). Zo ook wordt Frankenstein een monster omdat hij als een monster wordt behandeld: "I am malicious because I am miserable". Het monster is onschuldig geboren maar slecht gemaakt door de maatschappij.

Me dunkt dat het monster zelfs een verwijzing is naar Jezus of Lazarus. Zoals Frankenstein voor God speelt door een nieuw leven te scheppen is het monster een nieuwe Adam zoals ook Jezus in de Bijbel de nieuwe Adam wordt genoemd, dat wil zeggen (in de woorden van het monster): "I ought to be thy Adam, but I am rather the fallen angel". In gekwelde eenzaamheid wegens de sociale

uitstotingFout! Bladwijzer niet gedefinieerd. vraagt het monster aan zijn maker Frankenstein “Why did you form a monster so hideous that even you turned from me in disgust?" hetgeen doet denken aan Jezus’ proclamatie aan het kruis “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” maar is het ook de existentiële vraag van de mens überhaupt: waartoe is hij op Aarde, want hij ziet zich in de wereld geworpen waarbij het leven vaak ellendig is. Maar bovenal is het monster een opstanding uit de dood, nu Frankenstein hem samenstelt uit dode lichaamsdelen. Het is echter geen gelukkige opstanding maar moet hij als Lazarus en Jezus lijden: het monster wordt voor weerzinwekkend gehouden en wordt verstoten zoals een lepralijder. Het verhaal staat bekend als horror maar het is zeker ook hartverscheurend, nu het in wezen gaat over uitstoting: het monster belichaamt de paria zoals de lepralijder altijd de paria was. De Romantiek toonde een bijzondere belangstelling voor de paria vanwege onder meer Rousseaus leer over de vervreemding en egoïsme (kapitalisme) die de

10

beschaving veroorzaakt, zodat juist de paria die een leven buiten de maatschappij moest leven een authentiek mens werd geacht.

Intermezzo: overgang van maatschappij en van bacteriën naar virussen

Dankzij antibiotica, betere hygiëne en sanitaire voorzieningen (schoon drinkwater) en minder

armoede nam de dreiging en prevalentie van bacteriële infecties in met name de ontwikkelde wereld in de 20ste eeuw snel af, waaronder die van syfilis, tuberculose en cholera. In de ontwikkelingslanden sterven nog elk jaar miljoenen mensen aan bacteriële infecties als cholera (veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae), buiktyfus (veroorzaakt door de bacterie Salmonella enterica) en

tuberculose (veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium tuberculosis). Cholera verspreidt zich door middel van verontreinigd water (en verontreinigd voedsel) en komt in de vorm van uitbraken (tot en met de 19de eeuw vaak zelfs in de vorm van pandemieën omdat toen het Westen ook nog werd geraakt) en doodt nog altijd meer dan honderdduizend mensen per jaar, met name in Afrika en Azië.

Buiktyfus wordt eveneens verspreid door middel van verontreinigd water (en verontreinigd voedsel) en doodt ook meer dan honderdduizend mensen per jaar, met name in India. Tuberculose is de meest dodelijke infectieziekte ter wereld: een kwart van de wereldbevolking is ermee besmet hetgeen tot zo’n 1,5 miljoen doden per jaar leidt. In de 19de eeuw was in Europa nog een kwart van alle doden te wijten aan tuberculose. Tuberculose is in onze tijd overigens ook de belangrijkste doodsoorzaak van mensen met AIDS.

Cholera en tuberculose zijn overigens nog wel enigszins interessant voor dit essay, maar op een andere manier. Tuberculose werd wel de ‘romantische ziekte’ genoemd, omdat zij vooral de

artistieke en creatieve mensen en daarmee de hogere kringen zou treffen. Kierkegaard zou hun leven van zintuiglijk genot en feestjes wel het esthetische stadium en daarmee de eerste en laagste fase van existentie – de ontwikkeling tot een authentiek zelf – noemen. Er werd wel gedacht dat tuberculose zou helpen om kunst te maken, omdat de ziekte de persoon in een licht koortsige toestand brengt. Eveneens decadent is het ‘medicijn’ dat welgestelde tuberculosepatiënten kregen:

een soms jarenlang verblijf in een sanatorium in de hoop dat de rust, de schone lucht en het gezonde voedsel de patiënt zou kunnen genezen. Des te opmerkelijker is daarom de keus van Mann om in zijn beroemde Der Tod in Venedig uit 1912 z’n hoofdpersoon, een kunstenaar, te laten sterven in een cholera-uitbraak, want cholera is in dit opzicht het tegengestelde van tuberculose omdat het niets romantisch heeft: cholera treft de armen en vervuilden in krottenwijken en ook de ziekte met extreme diarree en zelfs spiersamentrekkingen nadat de dood al is ingetreden heeft niets romantisch. Mann heeft echter bewust gekozen voor deze ‘vieze’ ziekte om zo de seksuele degeneratie van de hoofdpersoon te illustreren (zonder echter de heftige dood die cholera geeft).

Behalve bacteriële infecties zijn ook parasitaire infecties goed met medicijnen te bestrijden maar wegens het gebrek aan gezondheidszorg en preventiemaatregelen vormen parasieten een groot probleem in tropische landen: alleen al aan malaria (veroorzaakt door de eencellige eukaryoot Plasmodium) en schistosomiasis (veroorzaakt door kleine wormpjes in stilstaand zoet water, schistosoma genaamd) overlijden elk jaar honderdduizenden mensen, met name in Afrika en met name kinderen.

Met name in de ontwikkelingslanden is er inmiddels steeds meer resistentie van de pathogenen ontstaan tegen de medicijnen, hetgeen ook de Westerse wereld bedreigt omdat ze dan ook weer

11

hier kunnen uitbreken. Virussen vormen een ander verhaal: tegen virale infecties hebben we nog geen goed werkend medicijn kunnen ontwikkelen. Gelukkig kunnen we in het algemeen wel goed vaccins tegen virussen maken zodat mensen immuun tegen de infectie zijn, al treedt ook hier resistentie op zodat ook de vaccins telkens moeten worden vernieuwd. Ook tegen bacteriën kunnen overigens vaccins worden gemaakt – in Nederland worden kinderen bv. gevaccineerd tegen de bacteriën Corynebacterium diphtheriae (difterie), Bordetella pertussis (kinkhoest), Clostridium tetani (tetanus) en Haemophilus influenzae type b (meningitis) – en in Europa liep het aantal besmettingen met Mycobacterium tuberculosis al voor de komst van antibiotica terug wegens het Bacillus

Calmette-Guérin (BCG)-vaccin.

Virussen zijn geheel anders dan bacteriën: waar bacteriën volwaardige organismen zijn, zijn virussen slechts een omhuld stukje genetisch materiaal waardoor virussen obligate parasieten zijn die een gastheercel nodig hebben om zich te vermenigvuldigen. Dat onze (Westerse) wereld sinds de 20ste eeuw niet meer wordt geplaagd door bacteriële infecties – bacteriën zijn zelf onze beste vrienden geworden sinds we hebben ontdekt dat we tjokvol bacteriën zitten die ons lichaam nodig heeft – maar mogelijk des te meer door virussen komt behalve door het verschil in de beschikbaarheid van medicijnen ook doordat onze wereld en maatschappij is veranderd.

Al het leven zit tjokvol virussen – er is als het ware geen ontsnappen aan – zodat in het algemeen het zowel nodig als onvermijdelijk is om als volk natuurlijke (groeps)immuniteit op te bouwen tegen een gevaarlijk virus. Een voorbeeld hiervan is de pokken: een uiterst besmettelijk virus dat ook nog vooral voorkwam in z’n gevaarlijke variant (Variola major) die tot zo’n 75% van de besmettingen tot de dood leidde. Pokken komt al duizenden jaren voor en alleen al in Europa gaf het in de moderne tijd honderdduizenden doden per jaar en in de 20ste eeuw stierf wereldwijd nog 300 miljoen mensen aan de pokken. Doordat zo veel mensen stierven aan de pokken bleven steeds meer de mensen over die het hadden overleefd en dus immuniteit hebben opgebouwd. Toen de Europeanen Amerika

ontdekten brachten ze (onbedoeld) de pokken mee die de indianen bijna geheel uitroeide omdat zij nog geen enkele immuniteit hadden opgebouwd tegen dit virus. Dit maakte de verovering van Amerika eenvoudig en het is zelfs de reden waarom er nog steeds zo weinig oorspronkelijke inwoners van Amerika zijn. Tegelijk werd gaandeweg in de wereld de milde variant (Variola minor) dominant omdat de geïnfecteerden niet zo ziek werden en dus het virus meer verspreidden waarbij infectie met Variola minor ook immuniteit geeft tegen Variola major. In feite werd de Variola minor al honderden jaren gebruikt in onder meer Afrika, China en later ook Europa als natuurlijk vaccin (‘variolisatie’) tegen Variola major. Toen in de jaren ’60 een goedkoop vaccin (tegen beide vormen van de pokken) op de markt kwam, startte de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 1967 een wereldwijd vaccinatieprogramma tegen de pokken met groot succes (waarbij vrijwilligers soms van huis tot huis gingen om iedereen te vaccineren): in 1980 verklaarde de WHO de pokken als uitgeroeid (de VS en Rusland hebben wel nog exemplaren in het laboratorium behouden). De mazelen is

eveneens uiterst besmettelijk en is nog steeds een van de belangrijkste oorzaken van kindersterfte in de wereld omdat zo’n 1 op de 1000 sterft aan hersenontsteking. Sinds de WHO ook een

vaccinatieprogramma tegen de mazelen is begonnen is de sterfte wereldwijd sterk afgenomen;

tegelijk is er steeds meer weerstand tegen de mazelenvaccinatie (in bv. de Bijbelgordel in Nederland) en er is onder meer het hardnekkige verhaal dat blanke racisten op grote schaal AIDS in Afrika hebben verspreid door middel van verontreiniging van de mazelenvaccins met HIV.

Een bijzonder en interessant geval is polio omdat het poliovirus misschien wel de eerste

aankondiging was van het virussenprobleem dat op komst was door de veranderende wereld. Vanaf eind 19de eeuw waren er polio-uitbraken in Europa en de VS en in de eerste helft van de 20ste eeuw

12

werd de ziekte een pandemie in nota bene de ontwikkelde wereld en snel een van de meest

verontrustende kinderziektes. In 95% van de infecties zijn er nauwelijks symptomen maar in zo’n 1%

van de gevallen geeft de infectie een ontsteking van het centraal zenuwstelsel (meestal een hersenvliesontsteking), in een kleiner deel daarvan een ontsteking van de ruggenmerg en in

ongeveer de helft daarvan geeft dat een blijvende spierverlamming die (daardoor) ook misvormingen geeft (en in enkele gevallen is er een verlamming van de ademhalingsspieren die dodelijk is). De ziekte verloopt ernstiger naarmate het kind ouder is. Polio is een afkorting van poliomyelitis hetgeen ontsteking van de grijze stof van het ruggenmerg betekent, maar het verantwoordelijke virus is eigenlijk een darmvirus (het hoort tot de enterovirussen) zodat de ontsteking van het centraal zenuwstelsel niet is ‘bedoeld’: het poliovirus verspreidt zich via de ontlasting en daarom makkelijk in een onhygiënische wereld, zodat vóór de 20ste eeuw zo ongeveer de hele bevolking was geïnfecteerd en er groepsimmuniteit was ontstaan. Toen de Westerse wereld vanaf 1900 hygiënisch werd

verdween die immuniteit (zodat nu de Westerlingen in de positie van de indianen kwamen)! Maar in de jaren ‘50 werd een vaccin ontwikkeld waardoor opnieuw immuniteit kon worden verworven. In 1988 startte de WHO een vaccinatieprogramma tegen polio en ook dat heeft veel succes: inmiddels is polio voor 99,9% uitgeroeid want sinds 1988 gereduceerd tot hooguit enkele honderden in plaats van enkele honderdduizenden gevallen per jaar.

Als het gaat om pandemieën in de recentere tijd dan vormt de Spaanse Griep het angstwekkende paradigma: ook de huidige coronapandemie werd geanticipeerd en deels behandeld naar het (horror)voorbeeld van de influenza-uitbraak van 1918/1919. Die influenza van het subtype H1N1 uit 1918 was echter veel virulenter dan de huidige COVID-19 (corona) of de gebruikelijk influenza: nu is influenza sowieso al een ernstige ziekte (met onder meer hoge koorts) die elk jaar zo’n half miljoen mensen doodt, met name zwakkeren waaronder kinderen en bejaarden (waarbij het zich vooral onder en via kinderen verspreidt), maar de influenza van de Spaanse Griep was wel tot 100 keer dodelijker: het sterftecijfer varieerde tussen de 3% en 10% en de dood kwam vaak al in een paar uur na ziek te zijn geworden waarbij in nauwelijks een jaar tijd de helft van de wereldbevolking werd besmet, resulterend in (waarschijnlijk) zo’n 50 miljoen doden, hetgeen er zelfs veel meer zijn dan in de hele Great War uit diezelfde tijd (de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918). Daarbij was opvallend dat juist de jongvolwassenen werden getroffen: meer dan de helft van de doden was tussen de 20 en 40 jaar oud. Daarvoor zijn twee theorieën: het virus lokte juist bij sterke mensen een te sterke immuunreactie uit (‘cytokinestorm’) waardoor de longen vol vocht komen en de patiënt verdrinkt (resulterend in een snelle dood) of de sterfte was het gevolg van longontsteking door bacteriële superinfectie (resulterend in een langer ziekbed). Die tweede vorm had te maken met de

oorlogsomstandigheden waardoor er nauwelijks hygiëne was en vooral soldaten werden getroffen.

Daarbij werd de dodelijke pandemie ook wel verzwegen en dus genegeerd om de soldaten niet te demotiveren. In 2009 kwam influenza H1N1 terug, die in Nederland toen de Mexicaanse Griep werd genoemd en die opnieuw een pandemie werd (er was immers geen immuniteit meer aanwezig in de wereld tegen dit subtype) maar nu bleek het zelfs niet virulenter dan de gewone seizoensgriep.

De verschillende subtypes van influenza hebben ermee te maken dat influenza niet alleen de mens infecteert: het kan allerlei zoogdieren (vaak ook varkens) infecteren en het is eigenlijk een virus bij vogels (zeker ook Nederland wordt regelmatig getroffen door zo’n vogelgriepvirus dat dan ook wel de vogelpest wordt genoemd waardoor de kippen moeten worden geruimd). Men denkt dat het reservoir van de influenzavirussen in hoendervogels, zoals ganzen en eenden, in China ligt. Nu is het influenzavirus (overigens net als het poliovirus en het mazelenvirus) een enkelstrengse RNA-virus:

alle organismen op Aarde heeft z’n genetisch materiaal opgeslagen als dubbelstrengse DNA hetgeen zeer stabiel is (kopieerfouten zijn vrijwel onmogelijk), maar bij virussen is er soms maar één streng en

13

soms RNA in plaats van DNA hetgeen veel meer mutaties geeft bij replicatie. Het influenzavirus muteert dus snel (waardoor het zich snel kan aanpassen en mensen toch weer een beetje ziek kunnen worden als ze het virus opnieuw krijgen); maar naast deze genetische drift vindt er soms ook nog genetische shift plaats doordat ons influenzavirus een gen uitwisselt met een gen van het influenzavirus van een vogel of een varken. Het influenzavirus heeft acht genen maar het gaat dan om de twee genen die de twee eiwitten (uitstekels) op het virusdeeltje coderen waarop het immuunsysteem reageert: hemagglutinine (HA) en neuraminidase (NA) waarnaar de letters in de subtypes (zoals H3N2) naar verwijzen. Doordat deze kunnen wijzigen door een genetische shift (bij vogels heeft men maar liefst 16 verschillende HA’s en 9 verschillende NA’s ontdekt) ontstaat een influenzapandemie omdat nog niemand immuniteit heeft tegen zo’n nieuw subtype.

Een influenzapandemie ontstaat dus door de overdracht van een influenza-gen vanuit de

Een influenzapandemie ontstaat dus door de overdracht van een influenza-gen vanuit de