• No results found

Infectieziekte en maatschappij. Inhoud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Infectieziekte en maatschappij. Inhoud"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Infectieziekte en maatschappij

Inhoud

Inleiding ... 2

1. Pest en de duivel (Dracula) ... 2

2. Syfilis en indianen (Don Quixote) ... 5

3. Lepra en de paria (Frankenstein) ... 8

Intermezzo: overgang van maatschappij en van bacteriën naar virussen ... 10

4. AIDS en emancipatie (camp) ... 13

5. Corona en het laatkapitalisme (De Pest) ... 17

Conclusie ... 21

Index ... 22

(2)

2

Inleiding

Als filosofie de betekenis van dingen geeft, dan moet ze allereerst de betekenis van ‘betekenis’

geven. Het woord ‘betekenen’ geeft echter het antwoord al: ‘betekenen’ is het teken dragen. Wij zijn gewend dat woorden (en concepten) betekenis hebben, dus een teken of symbool zijn voor iets in de wereld, maar zoals men in de middeleeuwen al veronderstelde kunnen ook dingen en

gebeurtenissen (objectief) betekenis hebben. Religieus-middeleeuwse mensen zien gebeurtenissen, waaronder zeker ook ziekte, veelal als tekenen van god, omdat zij de wereld als een goddelijke schepping opvatten en God met alles een bedoeling zou hebben, maar ik wil hier een modern- seculiere betekenis beproeven: ik wil de betekenis onderzoeken van ziekte als teken van de tijd of van de maatschappij.

Uitbraken van infectieziekten zijn van alle tijden – dankzij antibiotica en verbeterde hygiëne zijn wij welhaast vergeten dat de mensheid tot zo’n 100 jaar geleden ernstig gebukt ging onder

besmettelijke ziektes – maar sommige uitbraken hebben echter bijzondere maatschappelijke importantie gehad omdat ze zelf of de reactie erop een teken des tijds waren en/of omdat ze de maatschappij mede hebben gevormd. Die interactie wil ik in dit essay onderzoeken. Daarvoor heb ik vijf epidemieën geselecteerd: de pest (Zwarte Dood), syfilis, lepra, AIDS en corona. Dit zijn niet perse de belangrijkste infectieziekten die epidemieën of pandemieën hebben veroorzaakt, maar deze infectieziekten drukten als het ware een stigma (Grieks voor merkteken) op patiënt en maatschappij waarbij ik ook het stigma (het ‘spontaan’ optreden van wonden die naar de kruisdood van Jezus verwijzen noemt men stigmata) in een seculiere betekenis zal onderzoeken. Onder meer

tuberculose, cholera, malaria, influenza, pokken, mazelen en polio zijn qua aantallen slachtoffers net zo belangrijk geweest in de wereldgeschiedenis maar deze ziekten ontberen de stigmatisering en in die zin betekenis, zodat ik die slechts kort zal bespreken in een Intermezzo.

1. Pest en de duivel (Dracula)

Pest (Latijn: pestis) betekent plaag en zo werd de ziekte in de middeleeuwen genoemd. Het woord Zwarte Dood werd soms maar altijd in algemene zin gebruikt voor een dodelijke ziekte (waarbij de dood per definitie als zwart werd voorgesteld). Het is daarom altijd de vraag geweest of de dodelijke uitbraken van de pest in de geschiedenis ook werkelijk door de ziekte werden veroorzaakt die wij de pest noemen en die wordt veroorzaakt door de bacterie Yersinia pestis, maar sinds een paar jaar is men op grond van DNA-onderzoek zeker dat in ieder geval de grootste uitbraak – die van de 14de eeuw en die we de Zwarte Dood noemen – en die van erna (maar ook die van Justinianus van de 6de eeuw) echt uitbraken van de builenpest waren (de pest kent drie vormen: builenpest, longpest en pestscepsis). De beschrijvingen uit die tijd komen ook overeen met de symptomen van builenpest:

het begint met koorts en opgezette lymfeklieren (‘builen’) in de lies of oksels waarna de builen zich verspreiden over het lichaam en tot slot ontstaan er huiduitslag (zwarte vlekken), sterft het weefsel af, heeft men extreme pijn en braakt men voortdurend bloed. Meestal sterft men binnen een paar dagen na de eerste ziekteverschijnselen. De Yersinia pestis is geëvolueerd uit de bacterie

pseudotuberculosis en is mogelijk zo virulent geworden door een bacteriofaag (dat is een virus dat een bacterie infecteert). Een ander opmerkelijk feit is dat in het evolutionaire selectieproces mensen met een toevallige mutatie die hen immuun maakt voor de pest zijn geselecteerd en dat hun

nakomelingen met dezelfde mutatie nu immuun zijn tegen HIV (zowel Yersinia pestis als HIV

(3)

3

infecteert de witte bloedlichaampjes en valt het lymfisch systeem aan), zodat een deel van met name de Noord-Europeanen immuun is tegen HIV vanwege de Zwarte Dood.

Zoals bekend maakte de pest enorm veel slachtoffers in de middeleeuwen, maar in feite werd de ziekte pas in 1347 in Europa geïntroduceerd (of eigenlijk geherintroduceerd want zeker Europa kent al vele duizenden jaren pestuitbraken) waarna er tot in de 17de eeuw altijd wel ergens in Europa een uitbraak was (en elders tot in de 19de en zelfs de 20ste eeuw; de ziekte komt nog steeds voor in een aantal landen, met name in zuidelijk Afrika). Wel gaf die eerste uitbraak in 1347 de meeste doden: in een paar jaar doodde het meer dan 50 miljoen en daarmee zeker een derde van alle Europeanen en in heel de wereld nog veel meer. Men denkt dat klimaatverandering de oorzaak is geweest: vanuit centraal-Azië begonnen marmotten en daarna ratten vanwege droogte naar bevolkte gebieden te trekken waarna ze de mens volgden langs de zijderoute naar de Krim. Aldaar werden

koopvaartlieden uit Genua besmet die de ziekte naar Italië brachten waarna in een jaar tijd een groot deel van Europa ermee te maken kreeg. Mede vanwege de handel ofwel globalisering werd het zo wellicht de eerste echte pandemie.

De verwoesting die de pest bracht was zo groot dat de middeleeuwse, feodale orde bezweek en er meer ruimte kwam voor betere lonen voor vrije arbeiders alsmede machines omdat er een tekort aan arbeidskracht was. De pestepidemie gaf zo een beslissende impuls waarmee de moderniteit werd ingeluid. Daarbij is ook de Renaissance (‘hergeboorte’) en daarmee het typisch moderne wereldbeeld wellicht een gevolg van de pest: niet alleen gaf de verwoesting ruimte voor een nieuw begin – en de moderne tijd zou voortdurend blijven vernieuwen met politieke revoluties en nieuwe ideeën als haar wezenskenmerk – maar een religieus nieuw begin (hergeboorte) omdat God als het ware werd geacht door de wereld en de mens (humanisme) te schijnen. De wereld werd maakbaar en de mens een schepper waarbij de natuur en het individu en in het protestantisme ook het gezin en de arbeid – het wereldse – werden geheiligd. Een cultureel belangrijke uiting als gevolg van de pest was daarbij het afbeelden van de danse macabre (dodendans) vanaf de 15de eeuw die de mensen herinnerde dat in de dood iedereen wordt verenigd en – in politiek opzicht belangrijk want in scherpe tegenstelling tot de middeleeuwse hiërarchie – dat in de dood iedereen gelijk is. In een tekst uit 1460:

Emperor, your sword won't help you out Sceptre and crown are worthless here I've taken you by the hand

For you must come to my dance

Uiteraard hadden de mensen toen geen idee wat de ziekte veroorzaakt. De kennis dat infectieziekten worden overgedragen door micro-organismen werd pas eind 19de eeuw mainstream (al had Antonie van Leeuwenhoek al in de 17de eeuw de micro-organismen – “dierkens” – onder z’n microscoop ontdekt) en rond diezelfde tijd werd de Yersinia pestis geïsoleerd en ontdekt dat een vlooi op met name zwarte ratten de bacterie overbrengt door bv. een mens te bijten (naast betere hygiëne was het verdrijven van de zwarte rat door de bruine rat in Europa een factor voor het verdwijnen van de pest na 1750). Tot die tijd was de zogeheten miasmatheorie dominant: miasma is Grieks voor vervuiling en zo ook meende men dat de pest wordt overgedragen door vervuiling en in het verlengde daarvan slechte lucht (waar ook de ziektenaam ‘malaria’ – Italiaans voor ‘slechte lucht’ – vandaan komt). In feite wordt hier natuurlijk oorzaak en gevolg omgedraaid: de stank van verrotting is niet de oorzaak maar een gevolg van ziekte en dood (maar zijn we ook biologisch geprogrammeerd om bij stank en daarmee bij mogelijke besmettelijke ziekte vandaan te blijven). De universiteit van

(4)

4

Parijs kwam ten tijde van de Zwarte Dood tot de conclusie dat de slechte lucht op 20 maart 1345 was ontstaan door een samenstand van Jupiter, Saturnus en Mars op die dag. Uiteraard meenden velen dat de plaag een straf van God was zodat het gebruik van openbare zelfgeseling (flagellantisme) een piek bereikte tijdens de Zwarte Dood. De kerk verbood overigens deze praktijk als heidens en flagellanten werden op de brandstapel gezet. In die latere middeleeuwen ontstonden steeds meer conflicten met de Kerk waarmee ook de moderniteit werd voorbereid waarbij die moderniteit echter juist pas echt christelijk is: de Kerk heeft z’n wortelen in onder meer Griekse wijsheid en Romeinse hiërarchie, maar in de middeleeuwen ontstonden steeds meer bewegingen die zich tegen de kerk keerden om een authentiek christelijk leven te kunnen leiden zoals de bedelordes die – in contrast met de rijke, decadente kerk die ver boven het volk stond – zich uitdrukkelijk onder het volk mengden en een belofte van armoede en kuisheid aflegden.

De flagellanten brachten echter ook vaak pogroms op joden op gang. Nu men geloofde dat ziekten ontstaan door vervuiling werden joodse gemeenschappen regelmatig beschuldigd het drinkwater te hebben vergiftigd. De joden werden als zondaars en vaak zelfs als duivels opgevat omdat zij niet in Jezus als de Messias geloven: de mens is geneigd tot het kwaad maar in het geloof kan hij zich op een quasi-platoonse wijze bekeren tot het goede (de ziel draait zich niet van de zintuiglijke buitenwereld af om zich naar binnen en de Ideeën te keren, zoals bij Plato, maar de blik draait van beneden met de Aardse verleidingen naar boven), welke bekering door joden wordt afgewezen zodat zij ‘bewust’ op het kwaad blijven gericht. In de moderne tijd werd de leer vervangen door een moderne, biologische leer die op de diaspora berust (de Jood als dolende materialistische egoïst doordat hij door

rasvermenging z’n raszuiverheid en vitaliteit zou hebben verloren) – Hitler verwierp ook de middeleeuwse theorie – maar toch liggen zij in elkaars verlengde: men herkent het thema van de vergiftiging doordat de Jood de andere volkeren zou willen ondermijnen door overal rasvermenging te bepleiten en zoals de christen zijn joodsheid (egoïsme) heeft overwonnen in het geloof, zo heeft de burger zijn individualisme (egoïsme) overwonnen in de moderne natiestaat (één voor allen, allen voor één). De individualistische Jood integreert niet maar assimileert wel waardoor hij gevaarlijk is: je herkent de jood niet. Het ging er de nazi ’s dan ook allereerst om om de Jood te ontmaskeren en te markeren zodat hij zichtbaar wordt als Jood, die duivelse grensvervager en vergiftiger van volkeren.

Reeds in de late middeleeuwen moesten joden een onderscheidend teken dragen. Maar ook de huizen van de families waar de pest was geconstateerd – omdat het een besmettelijke ziekte is werden vaak familieleden opeenvolgend ziek – werden gemarkeerd zodat men die kon mijden. In zekere zin bewerkstelligde men wat men bestreed: door individuen te markeren en te isoleren maakte men die ook tot individuen in plaats men dat men een gemeenschap smeed. Op die wijze anticipeerde zowel de jodenhaat als de pest het moderne individualisme dat overigens de kern van het christendom is: de kruisdood van Jezus leert dat een individu niet mag worden geofferd voor het algemene belang en Jezus zegt dat hij het zwaard brengt dat gemeenschappen en zelfs bloedbanden doorklieft, nu het geloof een persoonlijke zaak is. Waar religie van oudsher een gemeenschap of volk – zijn waarden en gebruiken – definieert, staat het christelijk geloof geheel los van je herkomst of nationaliteit (scheiding kerk en staat) waarmee het christendom een universele gemeenschap wil vormen. De Europese Unie is in wezen een heropleving van de middeleeuwse (christelijke) waardengemeenschap die Europa zou verenigen.

Het middeleeuwse wereldbeeld was ‘betoverd’: een ding is er niet zomaar een ding maar betekent iets dus is zelf een teken dat naar iets anders – iets bovennatuurlijks – verwijst. Zo wordt de jood vaak als uil afgebeeld op middeleeuwse afbeeldingen. De uil werd namelijk opgevat als een dier dat naar de duivel of jood verwijst. Immers, de uil heeft een menselijk gezicht (en omgekeerd worden

(5)

5

joden in het antisemitisme vaak afgebeeld met een haakneus dat naar de uilensnavel verwijst) en gaat ’s nachts stil en heimelijk op rooftocht. Dat de uil bv. z’n hoofd bijna helemaal rond kan draaien komt terug in de film van The Exorcist waarin het meisje dat door de duivel is bezeten haar hoofd ronddraait. Het verschijnen van een uil werd opgevat als de aankondiging van de dood. In dit

wereldbeeld past ook magie en astrologie: iets kan elders effect hebben doordat het ene een teken is voor het andere. Nu zou de moderne wereld ‘onttoverd’ worden (een uil is gewoon een uil), maar een zekere romantische heimwee naar de middeleeuwse betekenisvolle wereld zou in met name de 19de eeuw onder meer sprookjes (middeleeuwse volksvertellingen) en gothic novels populair maken.

De gothic novels zijn een reactie op de Verlichting met haar gerichtheid op rede, natuur en

vooruitgang, en flirt met het mysterieuze, het sublieme (bovenredelijke), het bovennatuurlijke, het verval en de dood. Het woord gotisch verwijst naar de gotische bouwstijl van de late middeleeuwen (de term ‘gotisch’ is een spotnaam uit de Renaissance: de Goten waren plunderaars en zouden de klassieke cultuur hebben vernietigd en de mensheid zo in de ‘duistere’ middeleeuwen hebben gestort). De kern van een gothic novel moet filosofisch of symbolisch zijn en de esthetiek subliem waarbij Burke’s theorie over het sublieme uit 1757 wordt gevolgd: het sublieme produceert de sterkste emotie dat meestal wordt opgewekt door angst (terror) en die angst heeft het obscure nodig want moet een angst voor het onbekende zijn. De bekendste gothic novel is Stokers Dracula uit 1897 en die speelt zich ook af in de middeleeuwen (de naam Dracula is ontleend aan een echte Dracula in Transsylvanië die in de 15de eeuw mogelijk 100.000 mensen martelde en doodspietste). De roman heeft antisemitische ondertonen: Dracula is een buitenlandse zakenman (makelaar in onroerend goed) uit het Oosten waarbij hij als een parasiet bloed zuigt om zich te laven aan de levenskracht van anderen. De Duitse adaptatie van het verhaal in de klassieke stomme film Nosferatu uit 1922 is nog antisemitischer: Dracula ziet eruit als een typische karikatuur van de Jood, kan nu niet meer tegen daglicht en waar bij Stoker Dracula de meester is over ratten, vleermuizen en spinnen, is hij als Nosferatu meester over de ratten en laat hij het Duitse dorp overspoelen met ratten die de pest brengen (in de latere nazi-propagandafilm Der ewige Jude uit 1940 worden Joden nog eens expliciet vergeleken met ratten).

2. Syfilis en indianen (Don Quixote)

Syfilis is een beetje de AIDS van de moderne tijd (16de t/m 19de eeuw) omdat het een ‘bag of horrors’

bevat en zich op vele wijzen kan presenteren waardoor het ook wel The Great Imitator wordt

genoemd. Maar anders dan HIV komt dat niet omdat het immuunsysteem wordt aangevallen en men dus vatbaar wordt voor tal van ziekten maar veroorzaakt het zelf een groot aantal ziekten in het lichaam. Syfilis – de naam komt van een dichter die in 1530 die naam aan de dan zogeheten ‘Franse ziekte’ gaf in de vorm van een herder Syfilis die door de god Apollo met deze ziekte wordt gestraft – kwam plotseling in Europa: de eerste (goed gedocumenteerde) gevallen zijn van een uitbraak in Napels in 1495 en daarna verspreidde de nieuwe ziekte zich razendsnel over Europa (en Azië), zodat het de hoofdpagina’s van de kranten beheerste (de boekdrukkunst was net uitgevonden).

Mensen die de ziekte kregen, kregen wratachtige uitstulpingen over hun hele lichaam (waardoor men de ziekte ook wel de Great Pox noemde omdat de smallpox (pokken) een vergelijkbare

huiduitslag geeft), waardoor de huid van het lichaam viel en de dood snel kwam. Na deze eerste fase in de geschiedenis van de ziekte zou het echter minder virulent worden: de fase van de huiduitslag was later niet meer dodelijk en de patiënten leken zelfs weer te genezen. Maar tientallen jaren na de ogenschijnlijke genezing ontstond dan een nieuw ziektebeeld: er ontstonden zweren (zogeheten

(6)

6

gumma’s) in allerlei delen van het lichaam waaronder huid, lever en botten waardoor vaak neuzen van het gezicht vielen en er gaten in de schedel vielen. De ziekte tastte ook het hart, de bloedvaten en het zenuwstelsel aan, waardoor helse pijnen ontstonden alsmede ‘ruggenmergtering’ (de degeneratie van de ruggenmerg en daardoor ook gewrichten) waardoor de syfilislijder onder meer moeilijk en op een typische wijze slepend met de voet liep, coördinatie verloor en overgevoelig werd voor zintuiglijke indrukken, en een hersenontsteking waardoor de patiënt krankzinnig werd met onder meer ongeremdheid (asociaal gedrag), dementie, bizarre wanen (bv. dat men duizenden minnaars heeft), psychoses, spasmen en epilepsie.

Men ontdekte vrij laat dat syfilis een seksueel overdraagbare ziekte is die begint met een pijnloos zweertje op het geslachtsorgaan (dat ook geneest alvorens de tweede en eventueel derde fase aanbreekt). Syfilis werd in feite synoniem met geslachtsziekte überhaupt en zowel de angst om het te krijgen als het stigma als men het had was enorm: het werd de ziekte bij uitstek van het lage, immorele of karakterloze volk waaronder prostituees en hun klanten (en joden volgens

antisemieten), waarbij omgekeerd de ziekte niet kon worden verborgen omdat ook het gezicht ernstig werd aangetast (met name het gezicht zonder neus was kenmerkend voor de syfilislijder). Er was geen werkzaam medicijn tegen syfilis: meestal werd kwik toegediend maar dat is slechts zwaar giftig zodat het hooguit de symptomen van syfilis mengde met kwikvergiftiging. Nota bene het eerste antibioticum dat is ontwikkeld was een antibioticum tegen de bacterie die syfilis veroorzaakt (en werd door Ehrlich in 1910 gemaakt).

We weten nu dat syfilis wordt veroorzaakt door de spiraalvormige bacterie Treponema pallidum, zodat sinds de 20ste eeuw de ziekte kan worden genezen met antibiotica waarmee het aantal besmettingen ook fors is verminderd. Lang is de herkomst onduidelijk geweest – met enerzijds de Columbiaanse theorie dat Columbus en z’n mannen de bacterie in 1493 vanuit de Nieuwe Wereld naar Europa hebben gebracht en anderzijds de pre-Columbiaanse theorie dat de bacterie al eerder in Europa aanwezig was vanwege de aanwezigheid van skeletten met voor syfilis kenmerkende

beschadigingen (zoals gezegd vreet syfilis ook de botten weg in de vorm van wormgaten) – maar sinds 2014 is op basis van DNA-onderzoek geconcludeerd dat syfilis door de eerste

ontdekkingsreizigers naar Italië is gebracht. Syfilis is in feite zo endemisch in de Nieuwe Wereld dat de Azteken zelfs hun zonnegod Anahuatzin ernaar vernoemden: die naam betekent ‘vol met zweren’.

Wel was syfilis bij de indianen veel minder virulent en was het daar verwant aan de kinderziekte framboesia die door een variant van de bacterie wordt veroorzaakt (Treponema pallidum pertenue), welke ziekte tot de 19de eeuw nog heel veel voorkwam in de tropische landen en die zo wordt genoemd vanwege de frambose-achtige bulten en zweren. Ook als kinderziekte tast het primair de huid en de botten aan, maar geschiedt de overdracht door middel van huid-op-huid-contact.

Mogelijk werd syfilis mede zo virulent doordat het door tussenkomst van de Europeanen een seksueel overdraagbare ziekte werd: doordat de Europese beschaving voorschrijft dat het naakte lichaam moet worden bedekt, trad een evolutionair selectiemechanisme in werking waardoor de bacterie bij Europeanen nog slechts door middel van seksueel contact wordt overgedragen.

Zo brengt syfilis de harde of naakte waarheid aan het licht, namelijk dat onder de mooie schijn van kleding en burgerlijke moraal een losbandig seksleven schuil gaat. Het stigma dat syfilis gaf was zo enorm omdat de ziekte misvormingen geeft waardoor mensen van laag allooi – mensen met een

‘misvormd’ karakter – letterlijk herkenbaar worden op straat. Paranoia is de moderne psychose bij uitstek, de lust tot ontmaskering aldus haar kenmerk en dat de keizer geen kleding draagt haar verhaal: syfilis zou in feite precies dat moderne werk verrichten. Deze houding – het opsporen van de

‘objectieve’ waarheid achter de schijn of subjectieve perceptie – zou overigens ook de moderne

(7)

7

wetenschap zo groot maken. Met name in de Victoriaanse 19de eeuwFout! Bladwijzer niet gedefinieerd. zou de dubbelzinnigheid – waarheid en schijn – van de moderniteit zijn hoogtepunt bereiken: een schijn van preutsheid en beschaafdheid met daar een ongekend grote wereld van prostitutie en losbandigheid eronder. Syfilis was in de 19de eeuw zo wijdverbreid dat het ook

aanleiding gaf tot een wijdverbreid idee van de seksueel aantrekkelijk vrouw als femme fatale: omdat vanwege syfilis een seksueel avontuur gevaarlijk was werd de (aantrekkelijke) vrouw gezien als gevaarlijk en – omdat vergiftiging het traditionele moordwapen van de vrouw is – een mogelijke vergiftigster. Naast de joden als vergiftigers en dégénéré’s (want louter gericht op rationele

egoïstische behoeftebevrediging vanwege hun onmacht hun dierlijke aard te overwinnen in de vorm van moraal en eer) komt zo ook de vrouw te staan als in wezen identiek. Joden en vrouwen worden zo opgevat als de bronnen van syfilis waarbij syfilis zelf hun immoraliteit ontmaskert.

Huwelijk en prostitutie blijken complementair: omdat alleen de welgestelde man kon huwen en zo legaal seks kon hebben was (illegale) prostitutie alom aanwezig als een publiek geheim dat iedereen kende en accepteerde maar waar niemand over sprak. Het Victoriaanse tijdperk heeft de reputatie preuts te zijn maar hypocrisie is een adequatere beschrijving: Europa heeft nimmer meer bordelen gehad dan toen hetgeen ook kwam doordat de industriële revolutie veel bittere armoede gaf (waar onder meer Dickens over schreef). Bovendien bleken huwelijk en prostitutie in wezen hetzelfde: het huwelijk is slechts de prostitutie in uiterste vorm omdat het een contract is waarbij de vrouw voor de rest van haar leven haar lichaam geeft aan een man in ruil voor levenslange levensonderhoud. Marx schreef opvallend weinig over prostitutie, welk sekswerk door velen als typische uitbuiting wordt opgevat, maar dat komt omdat het punt van Marx juist is dat alle arbeid in het kapitalisme in wezen prostitutie is: de verkoop van je arbeidskracht c.q. lichaam in ruil voor levensonderhoud (in plaats van samenwerking als realisatie van het menselijk wezen) waardoor de mens wordt gereduceerd tot een dierlijk, naakt wezen. Prostitutie met het kapitalisme als haar typerende economie is zo het wezenskenmerk van de moderne tijd en haar materialisme – de afwezigheid van waarden die de mens z’n menswaardigheid geven en boven de dierlijke behoeftebevrediging tillen – zodat bv. de kunstenaars die de moderne kunst zouden ontwikkelen (zoals Van Gogh en Picasso) wel ‘schilders van prostituees’ werden genoemd, omdat zij bij voorkeur prostituees afbeeldden omdat prostitutie het hart van het moderne, verstedelijkt leven vormt (moderne kunstenaars als Van Gogh en Picasso waren zelf ook fervente bordeelbezoekers) en zij als typisch modernen genoegen schiepen om de naakte waarheid te tonen om zo de burgerij – die de lelijke waarheid verhult in uiterlijke schijn – te shockeren. Zoals ook syfilis die pijnlijke waarheid toont door zijn misvormingen in het gezicht van de syfilislijder die daardoor niet meer kan verbergen dat hij zijn lage lusten niet heeft kunnen

beteugelen. Het misvormde lichaam van de syfilislijder is de moderne kunst bij uitstek en de ultieme uitdrukking van het moderne, door de verstedelijking ontwortelde anonieme en immorele leven.

Syfilis is aldus de moderne ziekte bij uitstek – de bacterie besmet ook alleen maar mensen – en zijn betekenis kan moeilijk worden overschat. Cervantes’ Don Quixote uit 1605 wordt vaak opgevat als de eerste (en zelfs beste) moderne roman. De roman is een briljante parodie op de middeleeuwse ridderroman waarmee de moderniteit wordt ingeluid: Don Quixote waant zich onder invloed van de ridderromans een ridder en betoont zich daarmee een idealist – hij strijdt onverschrokken tegen elk onrecht dat hij meent aan te treffen – waarbij de roman uitdrukkelijk een komedie is want dat middeleeuwse idealisme blijkt belachelijk en niet meer van deze tijd. De idealistische wanen van Don Quixote worden gecontrasteerd met de moderne nuchterheid van z’n materialistische knecht Sancho Panza die zo de werkelijkheid belichaamt. Zoals iedereen weet strijdt Don Quixote onder meer tegen windmolens in de waan dat het reuzen zijn. In feite gelooft hij dat een tovenaar de reuzen heeft veranderd in windmolens: Don Quixote leeft nog in de middeleeuwse betoverde wereld terwijl wij

(8)

8

met Sancho in de onttoverde moderne wereld leven en die middeleeuwse wereld maar dwaas vinden. Zo ook maakt het boek de middeleeuwse hoofse liefde belachelijk: de schone vrouw die Don Quixote een prinses acht en om welke eer hij wil strijden is in werkelijkheid een prostituee. Kortom, de moderne wereld is een lelijke maar ‘ware’ wereld en weinig heeft die lelijke werkelijkheid zo prominent naar voren gebracht als syfilis.

3. Lepra en de paria (Frankenstein)

De infectieziekte lepra of melaatsheid bestaat duizenden jaren en net als met syfilis is het een mondiaal probleem geworden vanwege het Westerse kolonialismeFout! Bladwijzer niet

gedefinieerd. maar dan in omgekeerde richting: de oorsprong ligt in Afrika (maar mogelijk ook in Europa) vanwaar het door middel van onder meer de slavenhandel is geëxporteerd naar de Nieuwe Wereld en Azië. De boosdoener is de bacterie Mycobacterium leprae die in 1873 als de eerste ziekteverwekkende bacterie überhaupt werd geïdentificeerd. De naam lepra is Grieks voor schraal (schilferig) want het eerste symptoom van lepra zijn verbleekte, schrale plekken op de huid. De bacterie tast de zenuwen aan waardoor zo’n plek ongevoelig is en de spieren verzwakken.

Uiteindelijk ontstaan er knobbels (resulterend in onder meer een ‘leeuwengezicht’) en sterven vaak de extremiteiten van het lichaam (neus, handen en voeten) af wegens superinfectie door andere bacteriën die in de ontstane huidkloofjes komen en waarvan men wegens de ongevoeligheid de infectie niet merkt. In vergelijking met de pest of syfilis is lepra eigenlijk een vrij ongevaarlijke ziekte:

sowieso is zo’n 95% van de mensen immuun voor de ziekte welke immuniteit niet is verworven maar omgekeerd slaat de ziekte alleen toe bij mensen met een genetisch effect of verzwakt

immuunsysteem door bv. armoede (slechte voeding) waardoor zij de bacterie niet zelf kunnen elimineren. De ziekte is weinig besmettelijk (overdracht vindt pas plaats na intensief contact door middel van hoesten of niezen) en heeft een lange incubatietijd: de eerste verschijnselen treden pas 1 tot 20 jaar na infectie op. Na de middeleeuwen verdween lepra grotendeels uit Europa – wellicht doordat de lepralijders uitstierven door de dodelijkere tuberculose (welke ziekte overigens ook door een Mycobacterium-bacterie wordt veroorzaakt) – maar bleef het een probleem in de Europese kolonies.

In scherp contrast met de relatieve onschuld van de ziekte was het sociale stigma dat lepralijders kregen en de angst om het zelf te krijgen enorm. Reeds in het hindoeïsme gelden lepralijders al minstens sinds 1500 voor Christus als onrein en dus onaanraakbaar en ook in het jodendom gelden lepralijders als onrein. Daarbij staat lepra overigens meer in algemene zin voor een huidaandoening überhaupt en is er niet perse een morele veroordeling: primair is er de natuurlijke angst om zelf besmet te worden bij iemand met een huidaandoening zodat zowel de hindoewetgeving als de joodse wet voorschrijft dat leprozen zich afzonderen en geen contact met anderen mogen hebben.

Maar lepra wordt – tot op de dag van vandaag – in alle delen van de wereld wel gezien als een teken van immorele onreinheid en straf van God.

De Bijbel verhaalt hoe Jezus lepralijders geneest (‘reinigt’) zoals hij zich ook met prostituees inliet om ook hen te bevrijden van hun zondig leven of ‘duivelse geesten’: kenmerkend voor het christendom is dat het de zonde afwijst maar de zondaar wil redden in plaats van uit te stoten. Zelfs de zwaarste zondaars kunnen immers tot inkeer komen (ook dat is dan een ‘hergeboorte’). Het verklaart de wat dubbelzinnige houding van de kerk jegens leprozen: aan de ene kant achtte men lepra een gevolg van de zonden van het vlees en dus een ziekte van de ziel maar aan de andere kant was er in

(9)

9

navolging van Jezus de plicht om de leprozen goed te verzorgen en stonden ze zelfs symbool voor het lijden van Jezus aan het kruis zelf. Daarbij was ook het verhaal van Lazarus van belang: Lazarus werd opgevat als een lepralijder waarvan de Bijbel verhaalt dat hij na z’n dood eeuwige gelukzaligheid ontvangt terwijl de rijke man die de leprose bedelaar geen voedsel gaf in de vlammenzee van de hel eindigt. Er is overigens nog een tweede Lazarus in de Bijbel die door Jezus uit de dood wordt

opgewekt dat uiteraard als een voorafbeelding van Jezus’ eigen opstanding uit de dood moet worden opgevat. Maar leprozen moesten evengoed worden afgezonderd uit angst voor besmetting: anders dan pestlijders die wel werden geïsoleerd maar niet verstoten, werden leprozen uit de samenleving verbannen. Zij mochten niet deelnemen aan de gemeenschap en ze moesten hun komst met bv. een ratel of klikspaan aankondigen. Met name sinds de middeleeuwen werden leprozen in quarantaine gehouden in zogenaamde leprakolonies (leprozerieën). Daarbij is een opvallende parallel met de kloosters waarop de leprakolonies sterk leken: zowel lepralijders als devote gelovigen trokken zich terug uit de maatschappij – de poel des verderfs – aan welke zelfverkozen verbanning of

marginalisering iets heiligs kleeft.

Frankenstein, the Modern Prometheus uit 1818, dat Shelley als een tienermeisje schreef en sterk door Miltons Paradise Lost uit 1667 is beïnvloed, is een hoogtepunt van de Romantiek en een klassieke gothic novel. Op het eerste gezicht waarschuwt het verhaal voor de technologische vooruitgang dat het verhaal typisch romantisch maakt: zoals de uitvinder Prometheus in de Griekse mythologie het vuur van de goden stal en daarvoor werd bestraft, zo zijn ook de moderne

wetenschappers bezig het vuur van de goden te stelen hetgeen vernietiging (monsters) zal voortbrengen. Overigens, de term ‘moderne Prometheus’ is van de filosoof Kant die ermee naar Franklin verwees die toen de eerste experimenten met elektriciteit uitvoerde. Maar het verhaal heeft diepere lagen. Het boek is ook geïnspireerd door de romantische opvattingen over de natuurmens van met name Rousseau: de mens is niet slecht maar wordt slecht gemaakt door een slechte

opvoeding waarbij de corrumperende invloed van de beschaving ons heeft vervreemd van ons wezen en onze vrijheid (aanhakend bij het vorige verhaal over syfilis: de indiaan werd bij uitstek opgevat als de natuurmens, zodat in die zin syfilis het gevolg was van de corrumperende invloed van de

beschaving). Zo ook wordt Frankenstein een monster omdat hij als een monster wordt behandeld: "I am malicious because I am miserable". Het monster is onschuldig geboren maar slecht gemaakt door de maatschappij.

Me dunkt dat het monster zelfs een verwijzing is naar Jezus of Lazarus. Zoals Frankenstein voor God speelt door een nieuw leven te scheppen is het monster een nieuwe Adam zoals ook Jezus in de Bijbel de nieuwe Adam wordt genoemd, dat wil zeggen (in de woorden van het monster): "I ought to be thy Adam, but I am rather the fallen angel". In gekwelde eenzaamheid wegens de sociale

uitstotingFout! Bladwijzer niet gedefinieerd. vraagt het monster aan zijn maker Frankenstein “Why did you form a monster so hideous that even you turned from me in disgust?" hetgeen doet denken aan Jezus’ proclamatie aan het kruis “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” maar is het ook de existentiële vraag van de mens überhaupt: waartoe is hij op Aarde, want hij ziet zich in de wereld geworpen waarbij het leven vaak ellendig is. Maar bovenal is het monster een opstanding uit de dood, nu Frankenstein hem samenstelt uit dode lichaamsdelen. Het is echter geen gelukkige opstanding maar moet hij als Lazarus en Jezus lijden: het monster wordt voor weerzinwekkend gehouden en wordt verstoten zoals een lepralijder. Het verhaal staat bekend als horror maar het is zeker ook hartverscheurend, nu het in wezen gaat over uitstoting: het monster belichaamt de paria zoals de lepralijder altijd de paria was. De Romantiek toonde een bijzondere belangstelling voor de paria vanwege onder meer Rousseaus leer over de vervreemding en egoïsme (kapitalisme) die de

(10)

10

beschaving veroorzaakt, zodat juist de paria die een leven buiten de maatschappij moest leven een authentiek mens werd geacht.

Intermezzo: overgang van maatschappij en van bacteriën naar virussen

Dankzij antibiotica, betere hygiëne en sanitaire voorzieningen (schoon drinkwater) en minder

armoede nam de dreiging en prevalentie van bacteriële infecties in met name de ontwikkelde wereld in de 20ste eeuw snel af, waaronder die van syfilis, tuberculose en cholera. In de ontwikkelingslanden sterven nog elk jaar miljoenen mensen aan bacteriële infecties als cholera (veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae), buiktyfus (veroorzaakt door de bacterie Salmonella enterica) en

tuberculose (veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium tuberculosis). Cholera verspreidt zich door middel van verontreinigd water (en verontreinigd voedsel) en komt in de vorm van uitbraken (tot en met de 19de eeuw vaak zelfs in de vorm van pandemieën omdat toen het Westen ook nog werd geraakt) en doodt nog altijd meer dan honderdduizend mensen per jaar, met name in Afrika en Azië.

Buiktyfus wordt eveneens verspreid door middel van verontreinigd water (en verontreinigd voedsel) en doodt ook meer dan honderdduizend mensen per jaar, met name in India. Tuberculose is de meest dodelijke infectieziekte ter wereld: een kwart van de wereldbevolking is ermee besmet hetgeen tot zo’n 1,5 miljoen doden per jaar leidt. In de 19de eeuw was in Europa nog een kwart van alle doden te wijten aan tuberculose. Tuberculose is in onze tijd overigens ook de belangrijkste doodsoorzaak van mensen met AIDS.

Cholera en tuberculose zijn overigens nog wel enigszins interessant voor dit essay, maar op een andere manier. Tuberculose werd wel de ‘romantische ziekte’ genoemd, omdat zij vooral de

artistieke en creatieve mensen en daarmee de hogere kringen zou treffen. Kierkegaard zou hun leven van zintuiglijk genot en feestjes wel het esthetische stadium en daarmee de eerste en laagste fase van existentie – de ontwikkeling tot een authentiek zelf – noemen. Er werd wel gedacht dat tuberculose zou helpen om kunst te maken, omdat de ziekte de persoon in een licht koortsige toestand brengt. Eveneens decadent is het ‘medicijn’ dat welgestelde tuberculosepatiënten kregen:

een soms jarenlang verblijf in een sanatorium in de hoop dat de rust, de schone lucht en het gezonde voedsel de patiënt zou kunnen genezen. Des te opmerkelijker is daarom de keus van Mann om in zijn beroemde Der Tod in Venedig uit 1912 z’n hoofdpersoon, een kunstenaar, te laten sterven in een cholera-uitbraak, want cholera is in dit opzicht het tegengestelde van tuberculose omdat het niets romantisch heeft: cholera treft de armen en vervuilden in krottenwijken en ook de ziekte met extreme diarree en zelfs spiersamentrekkingen nadat de dood al is ingetreden heeft niets romantisch. Mann heeft echter bewust gekozen voor deze ‘vieze’ ziekte om zo de seksuele degeneratie van de hoofdpersoon te illustreren (zonder echter de heftige dood die cholera geeft).

Behalve bacteriële infecties zijn ook parasitaire infecties goed met medicijnen te bestrijden maar wegens het gebrek aan gezondheidszorg en preventiemaatregelen vormen parasieten een groot probleem in tropische landen: alleen al aan malaria (veroorzaakt door de eencellige eukaryoot Plasmodium) en schistosomiasis (veroorzaakt door kleine wormpjes in stilstaand zoet water, schistosoma genaamd) overlijden elk jaar honderdduizenden mensen, met name in Afrika en met name kinderen.

Met name in de ontwikkelingslanden is er inmiddels steeds meer resistentie van de pathogenen ontstaan tegen de medicijnen, hetgeen ook de Westerse wereld bedreigt omdat ze dan ook weer

(11)

11

hier kunnen uitbreken. Virussen vormen een ander verhaal: tegen virale infecties hebben we nog geen goed werkend medicijn kunnen ontwikkelen. Gelukkig kunnen we in het algemeen wel goed vaccins tegen virussen maken zodat mensen immuun tegen de infectie zijn, al treedt ook hier resistentie op zodat ook de vaccins telkens moeten worden vernieuwd. Ook tegen bacteriën kunnen overigens vaccins worden gemaakt – in Nederland worden kinderen bv. gevaccineerd tegen de bacteriën Corynebacterium diphtheriae (difterie), Bordetella pertussis (kinkhoest), Clostridium tetani (tetanus) en Haemophilus influenzae type b (meningitis) – en in Europa liep het aantal besmettingen met Mycobacterium tuberculosis al voor de komst van antibiotica terug wegens het Bacillus

Calmette-Guérin (BCG)-vaccin.

Virussen zijn geheel anders dan bacteriën: waar bacteriën volwaardige organismen zijn, zijn virussen slechts een omhuld stukje genetisch materiaal waardoor virussen obligate parasieten zijn die een gastheercel nodig hebben om zich te vermenigvuldigen. Dat onze (Westerse) wereld sinds de 20ste eeuw niet meer wordt geplaagd door bacteriële infecties – bacteriën zijn zelf onze beste vrienden geworden sinds we hebben ontdekt dat we tjokvol bacteriën zitten die ons lichaam nodig heeft – maar mogelijk des te meer door virussen komt behalve door het verschil in de beschikbaarheid van medicijnen ook doordat onze wereld en maatschappij is veranderd.

Al het leven zit tjokvol virussen – er is als het ware geen ontsnappen aan – zodat in het algemeen het zowel nodig als onvermijdelijk is om als volk natuurlijke (groeps)immuniteit op te bouwen tegen een gevaarlijk virus. Een voorbeeld hiervan is de pokken: een uiterst besmettelijk virus dat ook nog vooral voorkwam in z’n gevaarlijke variant (Variola major) die tot zo’n 75% van de besmettingen tot de dood leidde. Pokken komt al duizenden jaren voor en alleen al in Europa gaf het in de moderne tijd honderdduizenden doden per jaar en in de 20ste eeuw stierf wereldwijd nog 300 miljoen mensen aan de pokken. Doordat zo veel mensen stierven aan de pokken bleven steeds meer de mensen over die het hadden overleefd en dus immuniteit hebben opgebouwd. Toen de Europeanen Amerika

ontdekten brachten ze (onbedoeld) de pokken mee die de indianen bijna geheel uitroeide omdat zij nog geen enkele immuniteit hadden opgebouwd tegen dit virus. Dit maakte de verovering van Amerika eenvoudig en het is zelfs de reden waarom er nog steeds zo weinig oorspronkelijke inwoners van Amerika zijn. Tegelijk werd gaandeweg in de wereld de milde variant (Variola minor) dominant omdat de geïnfecteerden niet zo ziek werden en dus het virus meer verspreidden waarbij infectie met Variola minor ook immuniteit geeft tegen Variola major. In feite werd de Variola minor al honderden jaren gebruikt in onder meer Afrika, China en later ook Europa als natuurlijk vaccin (‘variolisatie’) tegen Variola major. Toen in de jaren ’60 een goedkoop vaccin (tegen beide vormen van de pokken) op de markt kwam, startte de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 1967 een wereldwijd vaccinatieprogramma tegen de pokken met groot succes (waarbij vrijwilligers soms van huis tot huis gingen om iedereen te vaccineren): in 1980 verklaarde de WHO de pokken als uitgeroeid (de VS en Rusland hebben wel nog exemplaren in het laboratorium behouden). De mazelen is

eveneens uiterst besmettelijk en is nog steeds een van de belangrijkste oorzaken van kindersterfte in de wereld omdat zo’n 1 op de 1000 sterft aan hersenontsteking. Sinds de WHO ook een

vaccinatieprogramma tegen de mazelen is begonnen is de sterfte wereldwijd sterk afgenomen;

tegelijk is er steeds meer weerstand tegen de mazelenvaccinatie (in bv. de Bijbelgordel in Nederland) en er is onder meer het hardnekkige verhaal dat blanke racisten op grote schaal AIDS in Afrika hebben verspreid door middel van verontreiniging van de mazelenvaccins met HIV.

Een bijzonder en interessant geval is polio omdat het poliovirus misschien wel de eerste

aankondiging was van het virussenprobleem dat op komst was door de veranderende wereld. Vanaf eind 19de eeuw waren er polio-uitbraken in Europa en de VS en in de eerste helft van de 20ste eeuw

(12)

12

werd de ziekte een pandemie in nota bene de ontwikkelde wereld en snel een van de meest

verontrustende kinderziektes. In 95% van de infecties zijn er nauwelijks symptomen maar in zo’n 1%

van de gevallen geeft de infectie een ontsteking van het centraal zenuwstelsel (meestal een hersenvliesontsteking), in een kleiner deel daarvan een ontsteking van de ruggenmerg en in

ongeveer de helft daarvan geeft dat een blijvende spierverlamming die (daardoor) ook misvormingen geeft (en in enkele gevallen is er een verlamming van de ademhalingsspieren die dodelijk is). De ziekte verloopt ernstiger naarmate het kind ouder is. Polio is een afkorting van poliomyelitis hetgeen ontsteking van de grijze stof van het ruggenmerg betekent, maar het verantwoordelijke virus is eigenlijk een darmvirus (het hoort tot de enterovirussen) zodat de ontsteking van het centraal zenuwstelsel niet is ‘bedoeld’: het poliovirus verspreidt zich via de ontlasting en daarom makkelijk in een onhygiënische wereld, zodat vóór de 20ste eeuw zo ongeveer de hele bevolking was geïnfecteerd en er groepsimmuniteit was ontstaan. Toen de Westerse wereld vanaf 1900 hygiënisch werd

verdween die immuniteit (zodat nu de Westerlingen in de positie van de indianen kwamen)! Maar in de jaren ‘50 werd een vaccin ontwikkeld waardoor opnieuw immuniteit kon worden verworven. In 1988 startte de WHO een vaccinatieprogramma tegen polio en ook dat heeft veel succes: inmiddels is polio voor 99,9% uitgeroeid want sinds 1988 gereduceerd tot hooguit enkele honderden in plaats van enkele honderdduizenden gevallen per jaar.

Als het gaat om pandemieën in de recentere tijd dan vormt de Spaanse Griep het angstwekkende paradigma: ook de huidige coronapandemie werd geanticipeerd en deels behandeld naar het (horror)voorbeeld van de influenza-uitbraak van 1918/1919. Die influenza van het subtype H1N1 uit 1918 was echter veel virulenter dan de huidige COVID-19 (corona) of de gebruikelijk influenza: nu is influenza sowieso al een ernstige ziekte (met onder meer hoge koorts) die elk jaar zo’n half miljoen mensen doodt, met name zwakkeren waaronder kinderen en bejaarden (waarbij het zich vooral onder en via kinderen verspreidt), maar de influenza van de Spaanse Griep was wel tot 100 keer dodelijker: het sterftecijfer varieerde tussen de 3% en 10% en de dood kwam vaak al in een paar uur na ziek te zijn geworden waarbij in nauwelijks een jaar tijd de helft van de wereldbevolking werd besmet, resulterend in (waarschijnlijk) zo’n 50 miljoen doden, hetgeen er zelfs veel meer zijn dan in de hele Great War uit diezelfde tijd (de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918). Daarbij was opvallend dat juist de jongvolwassenen werden getroffen: meer dan de helft van de doden was tussen de 20 en 40 jaar oud. Daarvoor zijn twee theorieën: het virus lokte juist bij sterke mensen een te sterke immuunreactie uit (‘cytokinestorm’) waardoor de longen vol vocht komen en de patiënt verdrinkt (resulterend in een snelle dood) of de sterfte was het gevolg van longontsteking door bacteriële superinfectie (resulterend in een langer ziekbed). Die tweede vorm had te maken met de

oorlogsomstandigheden waardoor er nauwelijks hygiëne was en vooral soldaten werden getroffen.

Daarbij werd de dodelijke pandemie ook wel verzwegen en dus genegeerd om de soldaten niet te demotiveren. In 2009 kwam influenza H1N1 terug, die in Nederland toen de Mexicaanse Griep werd genoemd en die opnieuw een pandemie werd (er was immers geen immuniteit meer aanwezig in de wereld tegen dit subtype) maar nu bleek het zelfs niet virulenter dan de gewone seizoensgriep.

De verschillende subtypes van influenza hebben ermee te maken dat influenza niet alleen de mens infecteert: het kan allerlei zoogdieren (vaak ook varkens) infecteren en het is eigenlijk een virus bij vogels (zeker ook Nederland wordt regelmatig getroffen door zo’n vogelgriepvirus dat dan ook wel de vogelpest wordt genoemd waardoor de kippen moeten worden geruimd). Men denkt dat het reservoir van de influenzavirussen in hoendervogels, zoals ganzen en eenden, in China ligt. Nu is het influenzavirus (overigens net als het poliovirus en het mazelenvirus) een enkelstrengse RNA-virus:

alle organismen op Aarde heeft z’n genetisch materiaal opgeslagen als dubbelstrengse DNA hetgeen zeer stabiel is (kopieerfouten zijn vrijwel onmogelijk), maar bij virussen is er soms maar één streng en

(13)

13

soms RNA in plaats van DNA hetgeen veel meer mutaties geeft bij replicatie. Het influenzavirus muteert dus snel (waardoor het zich snel kan aanpassen en mensen toch weer een beetje ziek kunnen worden als ze het virus opnieuw krijgen); maar naast deze genetische drift vindt er soms ook nog genetische shift plaats doordat ons influenzavirus een gen uitwisselt met een gen van het influenzavirus van een vogel of een varken. Het influenzavirus heeft acht genen maar het gaat dan om de twee genen die de twee eiwitten (uitstekels) op het virusdeeltje coderen waarop het immuunsysteem reageert: hemagglutinine (HA) en neuraminidase (NA) waarnaar de letters in de subtypes (zoals H3N2) naar verwijzen. Doordat deze kunnen wijzigen door een genetische shift (bij vogels heeft men maar liefst 16 verschillende HA’s en 9 verschillende NA’s ontdekt) ontstaat een influenzapandemie omdat nog niemand immuniteit heeft tegen zo’n nieuw subtype.

Een influenzapandemie ontstaat dus door de overdracht van een influenza-gen vanuit de

dierenwereld naar een menselijke gastheer. Soms springt een virus bij een dier in z’n geheel over naar de mens. Dat heet een zoönose en het risico daarop neemt toe naarmate de mens intensiever en intiemer met dieren omgaat, zoals bij het kappen van oerwouden, waardoor de levensruimte van dieren kleiner wordt, en het eten van bush meat. Vaak is zo’n dierlijk virus weinig besmettelijk in een nieuwe gastheer zoals de mens maar datzelfde gebrek van aanpassing aan z’n nieuwe gastheer maakt zo’n virus ook vaak virulent dus gevaarlijk als het er wel in slaagt om zich van mens tot mens te verspreiden. Overigens, de pest alsmede infecties door een Salmonella-bacterie anders dan de Salmonella enterica (buiktyfus) gelden ook als zoönosen omdat deze bacteriën de mens niet als primaire gastheer hebben.

4. AIDS en emancipatie (camp)

In 1981 presenteerden opeens jonge homoseksuele mannen in de VS zich met een longontsteking als gevolg van een infectie met de schimmel (gist) Pneumocystis jiroveci (toen Pneumocystis carinii genoemd en de ontsteking aldus Pneumocystis carinii Pneumonia ofwel PCP), die alleen optreedt bij een ernstig verzwakt immuunsysteem, en iets later in het jaar ook wel met een zeldzame kanker die men Kaposisarcoom noemt dat donkerblauwe plekken op het lichaam geeft en normaliter alleen en in een mildere vorm wordt aangetroffen bij zeer oude mannen. De medische wereld was direct gealarmeerd. Een derde ziekteverschijnsel dat ze allemaal hadden was vergrote lymfeklieren op verschillende plaatsen (gegeneraliseerde lymfadenopathie), zodat toen in 1983 een virus bij de patiënten werd geïsoleerd als de waarschijnlijke oorzaak het virus door een Franse onderzoeksgroep lymphadenopathy-associated virus (LAV) werd genoemd. Tegelijk vond een Amerikaanse

onderzoeksgroep een virus dat zo sterk geleek op twee bekende retrovirussen die (bloed)kanker veroorzaken, het human T-lymphotropic virus (HTLV), dat ze het HTLV-III noemden. Later bleek dat LAV en HTLV-III hetzelfde virus zijn en dat het inderdaad de ernstige immuundeficiëntie bij de mens veroorzaakt waardoor geïnfecteerden ernstig ziek worden van pathogenen die bij mensen met een goed immuunsysteem geen gevaar opleveren alsmede van kankers zoals Kaposisarcoom. Het virus noemde men voortaan Human immunodeficiency virus (HIV) en de ziekte Acquired Immune

Deficiency Syndrome (AIDS). Sinds 1981 zijn wereldwijd zo’n 35 miljoen mensen aan AIDS gestorven.

In retrospectief weten we dat HIV en AIDS al veel langer op de wereld zijn. HIV is een mutatie van SIV (simian immunodeficiency virus) dat bij zo’n 45 apensoorten in Afrika voorkomt. Waarschijnlijk heeft SIV vele malen de dier-mens-barrière overgestoken, maar is het virus ergens eind 19de eeuw of begin 20ste eeuw er vier keer in geslaagd te muteren in een vorm (HIV) die een epidemie onder mensen

(14)

14

heeft veroorzaakt, want er zijn vier varianten van (epidemische) HIV aangetroffen. De (virulente) variant die de pandemie heeft veroorzaakt is HIV 1 type M (de M staat voor ‘major’ vanwege de pandemie). Deze is vermoedelijk in Belgisch Congo in de jaren ’20 ontstaan; de oudste bewezen gevallen van HIV-infectie (door middel van later bloedonderzoek) zijn van 1959 in Belgisch Congo.

Vanuit de Congo is het virus via Haïti waar het zich in de jaren ’60 heeft verspreid in 1971 in New York aangekomen waarna het zich in de jaren ’70 in de VS heeft verspreid met de eerste

(opgemerkte) AIDS-epidemie vanaf 1981 als resultaat omdat AIDS een gemiddelde incubatietijd van 10 jaar heeft. HIV verspreidde zich in de jaren ’70 zeker niet alleen onder homo’s maar ook onder verslaafden die drugs injecteren: in retrospectief was er al sinds 1977 een opvallende AIDS-epidemie onder heroïnegebruikers welke ziekte men toen de junkie pneumonia noemde. Maar dit was een stille epidemie omdat de verslaafden geen toegang tot medische zorg hadden: de epidemie werd pas zichtbaar toen de junkie flu transformeerde tot een disco fever doordat met name homo’s zich vanaf begin jaren ’80 bij de artsen begonnen te melden.

Omdat HIV het meest effectief wordt verspreid door middel van bloedoverdracht vormden bloedtransfusies aanvankelijk ook een belangrijke besmettingsbron. Amerikaanse onderzoekers noemden het wel de 4H-ziekte omdat het aldus vooral hemofiliepatiënten, homoseksuele mannen, heroïnegebruikers en Haïtianen trof. Maar in weerwil van alle ‘politiek correcte’ campagnes die alsmaar benadrukten dat AIDS geen ‘homoziekte’ is maar iedereen kan treffen zodat ook

heteroseksuelen zich zouden moeten beschermen door middel van monogamie en condoomgebruik, is het in de Westerse wereld eigenlijk altijd hoofdzakelijk een probleem van en gevaar voor

homoseksuele mannen gebleven (zeker sinds bv. Nederland succesvol de druggebruikers heeft weten over te halen drugs niet meer te injecteren om zo van HIV gevrijwaard te blijven). Het heeft echter niet geleid tot een maatschappelijke stigmatisering van homo’s. De AIDS-epidemie onder de homo’s in de jaren ’80 was ten dele het gevolg van de homo-emancipatie van de jaren ’70: na eeuwenlange vervolging en onderdrukking eisten de homo’s bestaansrecht en gelijke rechten, resulterend in een seksuele bevrijding en een viering ervan in onder meer de disco-cultuur, Gay Pride Parade en een seksueel losbandig leven dat onbewust superspreaders leverde voor HIV. Emancipatie en gelijke rechten voor iedereen is een waarde van de Verlichting die immers alle mensen opvat als verenigd in hun participatie in de rede (of in christelijke vorm: als we allen kinderen van God zijn dan zijn we als broeders en zusters van elkaar allen gelijk). De Jodenemancipatie als gevolg van de (met name ook door de Joden zelf aangejaagde) Verlichting in de 18de eeuw gaf echter een vreselijke

maatschappelijke backlash: doordat Joden niet meer mochten worden geweerd ‘infiltreerden’ ze in alle domeinen van het hogere maatschappelijke leven – naast de (geld)handel, tot welk positie Joden traditioneel waren gemarginaliseerd, ook de kunst, de wetenschap en de politiek – waarbij ze in hun assimilatie ook onherkenbaar werden als Jood, waardoor de Joden het brandpunt werden van de moderne paranoia (in plaats van dat God alles heeft gewild zou nu een geheim Joods genootschap alles hebben bewerkstelligd), resulterend in de Holocaust. De homo’s ondervonden daarentegen geen maatschappelijke backlash als gevolg van hun emancipatie: de AIDS-epidemie versterkte eerder hun emancipatie doordat HIV hen enigszins tot de nieuwe Holocaustslachtoffers maakte en zij zo veel aandacht en empathie kregen. Waar de emancipatie de Joden onzichtbaar maakte, maakte eenzelfde emancipatie homo’s juist zichtbaar (‘uit de kast komen’).

De backlash in de vorm van een einde van de feeststemming was er zeker maar die werd veroorzaakt door het virus zelf en de angst ervoor in de homogemeenschap en in zekere mate verliep de verdere emancipatie door te stoppen met de seksuele losbandigheid en zich te richten op vaste partners en dus ook het homohuwelijk zodat homo’s gelijk worden aan hetero’s en daarmee voor iedereen acceptabel (daarbij is HIV door middel van antivirale medicijnen een chronische ziekte geworden die

(15)

15

niet meer tot AIDS leidt, zodat dragers ervan hun infectie verborgen kunnen houden). Je zou kunnen zeggen dat AIDS de uitdrukking vormde van de toen net opgekomen politieke correctheid:

minderheden werden kwetsbaar geacht zodat zelfs de taal rekening moest houden met de makkelijk gekwetste gevoelens van minderheden met de protesten van moslims en de fatwa van ayatollah Khomeini tegen Rushdie’s roman The Satanic Verses uit 1988 als een veelzeggende gebeurtenis in deze ontwikkeling. HIV maakt het lichaam van de minderheden, zoals homo’s en zwarten, letterlijk kwetsbaar doordat het het immuunsysteem afbreekt: HIV infecteert en vernietigt met name de T- helpercellen (CD4+-cellen), hetgeen witte bloedcellen in de lymfeklieren zijn die de immuunreactie reguleren; het stadium van AIDS is gedefinieerd als het stadium waarin er nog maar minder dan 200 CD4+-cellen per µL zijn zodat het lichaam zich niet meer kan verweren tegen infecties.

Na een HIV-besmetting daalt het aantal CD4+-cellen ook tijdelijk fors omdat HIV ze infecteert en vernietigt maar ook omdat CD8+-cellen hun werk doen en ook de geïnfecteerde CD4+-cellen

vernietigt (CD8+-cellen vernietigen alle ongezonde cellen zoals kankercellen en geïnfecteerde cellen).

Die aanvankelijke ‘openlijke’ strijd tussen HIV en het immuunsysteem wordt bijna altijd gewonnen door het immuunsysteem, zodat de influenza- of ziekte van Pfeiffer-achtige symptomen van de acute HIV-infectie na een of twee weken weer verdwijnen waarna een jaren durende latente fase

aanbreekt. Immers, het immuunsysteem wint deze eerste slag wel maar slaagt er niet in om HIV geheel te elimineren omdat HIV een retrovirus is die daarom iets heel bijzonders kan: normaliter wordt DNA omgezet in RNA maar een retrovirus zet omgekeerd (‘retro’) z’n RNA om in DNA die het integreert in het DNA van de gastheercel waardoor het onzichtbaar is voor het immuunsysteem. Men denkt dat retrovirussen de oorspronkelijke RNA-wereld zo’n vier miljard jaar geleden hebben

getransformeerd tot de DNA-wereld van onder meer de oerbacterie waar al het leven op Aarde uit is geëvolueerd. Zo’n 5 tot 8% van het menselijk DNA, dat via geslachtcellen van generatie tot generatie wordt doorgegeven, is er door retrovirussen geplaatst en mogelijk speelt dat virale DNA een

belangrijke rol bij auto-immuunziektes. Er zijn twee soorten pathogene retrovirussen die niet erfelijk worden doorgegeven: oncovirussen, die kanker veroorzaken, en lentivirussen zoals HIV, die

immuundeficiëntie veroorzaken na een lange incubatietijd of latente fase (‘lenti’ is langzaam). Het DNA dat HIV aan het genoom heeft toegevoegd kan latent blijven (niets doen) maar ook nieuwe HIV- deeltjes maken en vrij laten, enigszins zoals ook het herpes simplexvirus latent in zenuwcellen kan blijven, onopgemerkt door het immuunsysteem, en uitbreken bij een verzwakte weerstand. HIV zet echter het immuunsysteem schaakmat met fatale gevolgen, op basis van zelfs een minimale infectie die als zodanig niet veel doet (HIV infecteert slechts 5% van de CD4+-cellen die weer een heel klein deel van de witte bloedcellen vormen), doordat het cellen van het immuunsysteem zelf infecteert:

ruimt het lichaam de geïnfecteerde cellen op dan ruimt het z’n eigen immuunsysteem op waardoor het zichzelf weerlozer maakt tegen HIV en waarbij HIV de zaak in eigen voordeel verergert door ook nog als het ware een auto-immuunreactie op te wekken waardoor het immuunsysteem zichzelf aanvalt in een poging het HIV te elimineren.

Uiteindelijk verliest zo het immuunsysteem de oorlog altijd: HIV put het immuunsysteem uit door in de latente fase constant een immuunreactie uit te lokken en z’n aanvallers vervolgens direct of indirect te vernietigen totdat het immuunsysteem nog maar zo weinig CD4+-cellen produceert dat de persoon weerloos is geworden voor niet alleen HIV maar voor alle virussen, bacteriën, schimmels en parasieten in z’n lichaam en z’n omgeving (het lichaam kan zo’n miljard nieuwe CD4+-cellen per dag produceren maar houdt dit niet eindeloos lang vol). In dit AIDS-stadium teert de patiënt weg door spierverlies (wasting syndrome), kan hij tal van opportunistische infecties krijgen waaronder tuberculose en andere luchtweginfecties, toxoplasmosis en andere parasitaire infecties en candidiasis en andere schimmelinfecties. Bovenal activeren de bijna verdwenen CD4+-cellen de

(16)

16

CD8+-cellen niet meer zodat – veelal door pathogenen geïnduceerde – kankers zich agressief ontwikkelen en waarbij de herpesvirussen een opvallende rol spelen: niet alleen worden veel AIDS- patiënten getroffen door herpesvirusuitbraken (de meeste mensen zijn door maar liefst 6 van de 8 bekende herpesvirussen geïnfecteerd die echter alle door een gezond immuunsysteem onder controle worden gehouden) – waarbij overigens ook de aanvankelijke acute fase veel lijkt op een infectie met het vierde herpesvirus, het Epstein-Barrvirus, dat de ziekte van Pfeiffer geeft – maar men heeft in 1994 ontdekt dat ook het Kaposisarcoom – zo kenmerkend voor AIDS – en een eveneens bij AIDS-patiënten veel voorkomende lymfeklierkanker door een herpesvirus wordt veroorzaakt dat men simpelweg human herpesvirus 8 (HHV8) heeft genoemd.

Anders dan de pestbacterie – die ook witte bloedcellen aanvalt – of de syfilisbacterie die zelf hun vernietigende werk doen, doet HIV zelf weinig kwaad in directe zin maar wekt het een soort auto- immuunreactie op die de eigen afweer vernietigt en ons volstrekt kwetsbaar maakt voor elke aanvaller die we tegenkomen, inclusief onszelf. Wellicht kan dit metaforisch worden opgevat voor onze (postmoderne) tijd waarin ook wij zo kwetsbaar zijn geworden, niet alleen psychologisch voor woorden (politieke correctheid) maar ook fysiek doordat we ons in onze eigen bubble of ‘identiteit’

hebben opgesloten met smet- en contactvrees voor de ander, dat allergieën en auto-immuunziektes enorm zijn opgekomen en we zo niet alleen tegen ongevaarlijke elementen van buiten geen

weerstand meer hebben maar zelfs onszelf niet meer tolereren. Wellicht kan AIDS aldus als de eerste postmoderne ziekte worden aangemerkt: het kenmerkt de opkomst van een narcistisch

navelstaarderij (zoals ook postmoderne kunst over zichzelf, de kunst, gaat), resulterend in kwetsbaarheid en opsluiting in een identiteit (zoals homo een identiteit is geworden), en een versplintering van de maatschappij in allerlei groepen of identiteiten die alle een gelijk respect verdienen (multiculturalisme). Niet alleen manifesteert AIDS zich op talloze manieren doordat het zelf als het ware niets is maar zich laat identificeren door elke opportunistische infectie die het kan aantrekken; zelfs haar oorlogsvoering is postmodern: AIDS plaatst niet simpelweg haar leger van virionen tegenover ons leger der afweercellen, maar verschuilt zich om zich door middel van

terroristische aanvallen (de cohesie van) het immuunsysteem te ondermijnen en dat tegen zichzelf te laten uitspelen (zoals een aanval op onze vrijheid ter bescherming vrijheidsbeperkende maatregelen vereist).

Zelfs in zijn manifestatie in de wereld is HIV/AIDS pluriform of multicultureel, want het beeld van AIDS in Afrika met daarbij z’n ontstaansgeschiedenis is geheel anders dan in het Westen en wel typisch modern: tegenover bovenstaande beschrijving van postmodernisme kan het modernisme worden gekenmerkt door een gerichtheid op de wereld en het willen vinden van de waarheid (zie ook de paragraaf over syfilis als de typisch moderne ziekte), resulterend in zowel expansiedrift (van ontdekkingsreizen tot kolonialisme) als emancipatie en gelijke rechten (‘universele’ mensenrechten).

De moderne mens heeft zich over de wereld verspreid en overal de natuur aan zich onderworpen ter exploitatie: daarbij was de uitvinding van antibiotica een cruciale stap maar hoe dieper we de natuur beheersen om bv. bacteriën te elimineren en we oerwoud kappen hoe dieper we in een eindeloos grote wereld van virussen komen die vrij komen en waartegen we geen medicijn hebben. Zoals al vermeld zijn sinds 1900 de zoönotische virussen het pandemiebeeld gaan beheersen en HIV is daar een voorbeeld van (en gelijktijdig of na HIV kwamen in de 20ste eeuw alleen al uit Afrika nog tal van zoönotische virussen tevoorschijn die nu ook epidemieën onder mensen geven, waaronder het ebolavirus, het marburgvirus, het westnijlvirus, het zikavirus en het lassavirus). Daarbij werd SIV al tienduizenden jaren veelvuldig overgedragen van aap naar mens door het eten van apenvlees, maar acht men de (typisch moderne) kolonisatie van Afrika de oorzaak van de transformatie tot HIV en de HIV-epidemie. Allereerst werd het eten van bush meat pas na de 19de eeuw grootschalig door de

(17)

17

beschikbaarheid van vuurwapens en doordat de bevolking van het platteland naar grote steden werd gedreven. En toen SIV zo in de mens was gemuteerd tot HIV leidde de (koloniale) modernisering tot een grootschalige verspreiding: in bv. het koloniale Kinshasa in 1928, waar het pandemische HIV z’n bron heeft, was 45% van de vrouwen prostituee en had 15% van de bevolking syfilis, hetgeen beide risicofactoren voor verspreiding zijn (HIV dringt makkelijk binnen door middel van een wondje of zweertje zoals syfilis dat geeft). Daarbij bouwde men wegen en spoorwegen die heel Afrika met elkaar verbonden en waardoor HIV zich makkelijk door heel Afrika verspreidde door middel van bv.

vrachtwagenchauffeurs die op alle knooppunten de daar verzamelde prostituees bezochten. Tot slot kan het onsteriel hergebruik van injectienaalden, bv. voor de vaccinatie tegen pokken, voor een nog snellere verspreiding hebben gezorgd. Tot op de dag van vandaag wordt HIV in Afrika hoofdzakelijk verspreid door heteroseksuele promiscuïteit c.q. onderwerping van de vrouw, mede als gevolg van de moderne levensstijl die mannen voor hun werk scheidt van hun vrouwen, en is het daar geen (postmoderne) ‘homoziekte’.

Tot slot ook hier een kort woord over een culturele manifestatie die een interessante verbinding heeft. Zoals de Joden de wereld de moraal ofwel de moderniteit gaven, zo gaven de homo’s de wereld ‘stijl’ ofwel de postmoderniteit. De cultuur van de homo’s is die van camp en is bij uitstek postmodern (zoals intellectueel geworteld in het estheticisme van met name Nietzsche, Wilde en de Art Nouveau): camp plaatst stijl boven inhoud, esthetica boven moraal en ironie boven tragedie (zoals Sontag schrijft in haar Notes on “Camp” uit 1964). Het is een consistent esthetische houding jegens de wereld voorbij goed en kwaad (Wilde: “It is absurd to divide people into good and bad.

People are either charming or tedious.”). Camp neemt niets serieus, behalve het niets serieus nemen (Wilde: “Life is too important to be taken seriously.”), waarmee het zich onthecht van de wereld en alles tot theater, een travestie en dus ‘show’ maakt (zoals ook HIV zelf niets is maar alles kan zijn door middel van extravagante opportunistische infecties bij wijze van travestie). Het houdt van het tegennatuurlijke (Wilde: “to be natural is such a very difficult pose to keep up”), het groteske, het extravagante en het androgyne. Het omarmt de massacultuur op grond van een good taste voor het wanstaltige: it’s beautiful because it’s awful. Camp breekt zo met de moderne dualiteit tussen schijn en waarheid of lage en hoge cultuur: dergelijke categorieën hebben hun betekenissen verloren en worden vervangen door een frivool doen over het serieuze en het serieus nemen van het frivole.

Zoals Joden de moraal ook hebben gepromoot om zichzelf te rechtvaardigen in een Joodvijandige wereld, zo hebben homoseksuele mannen ook camp gepromoot om zichzelf te rechtvaardigen in een homovijandige wereld. Camp toont (in tegenstelling tot de morele houding) een afstand nemen en onthechting van alle dingen – de houding van een buitenstaander – maar ook een uitnodiging aan de wereld om net als zij niet te oordelen maar simpelweg te genieten. En wellicht kunnen omgekeerd ook de camp-liefhebbers dit essay waarderen als een extravagante mislukking, als een hilarisch gefaalde poging tot een serieus verhaal.

5. Corona en het laatkapitalisme (De Pest)

Politici en media zeggen graag dat niemand de huidige coronapandemie, veroorzaakt door het severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2), heeft zien aankomen, maar dat is natuurlijk niet waar: alleen al bovenstaande schets van de geschiedenis van pandemieën geeft aan dat er een constante dreiging bestaat van pandemieën door in onze tijd met name zoönotische virussen (zoals dit virus) waarbij de virologen wat de Westerse wereld betreft al lange tijd in ieder geval een nieuwe influenzapandemie vreesden en er in 2003 en 2012 al uitbraken waren van opvallend dodelijke maar

(18)

18

gelukkige nog weinig besmettelijke nieuwe coronavirussen (SARS-coronavirus respectievelijk MERS- coronavirus). De meeste coronavirussen die zijn overgesprongen naar de mens hebben hun

oorsprong in vleermuizen als een belangrijke natuurlijk reservoir van coronavirussen, waarbij het SARS-coronavirus via de civetkat, het MERS-coronavirus via de kameel en SARS-CoV-2 mogelijk via het schubdier, zoals als bush meat verkocht op de wet market in het Chinese Wuhan, de mens heeft bereikt. De waarheid is dat sinds de jaren ’80 een ‘neoliberale’ koers is ingezet om de nieuwe globalisering te accommoderen en processen efficiënt (kostenbesparend) te maken waardoor onder meer de gezondheidszorg is ‘geliberaliseerd’ waarbij die marktwerking nu eenmaal niet voorziet in een behoefte voorbij het heden, zelfs niet in een voorzienbare ramp die waarschijnlijk binnen een paar jaar zal optreden. Vanwege die globalisering is men ook sterk afhankelijk geworden van het buitenland voor z’n producten, zodat bij een pandemie alle landen met elkaar moeten concurreren voor de schaarse middelen.

Dat Europa zo laat reageerde – in tegenstelling tot landen in Oost-Azië die wel lering hadden getrokken uit de SARS-uitbraak in 2003 en zich wel hadden voorbereid – heeft cynisch gesproken ermee te maken dat men gewoon geen zin had in een virus omdat men de politiek in was gegaan vanwege bepaalde interesses en ideologieën waarin virussen geen rol spelen en men aldus naïef hoopte dat het virus – net als SARS en MERS – Europa opnieuw zou overslaan. Dat zeker ook

Nederland erg laat reageerde en daarom relatief veel doden heeft – niet alleen reageerde Nederland begin februari niet op het alarm van China en de WHO dat het virus niet beheersbaar was en alle landen zich erop moesten voorbereiden maar ook later niet op grond van de noodsituatie die in Noord-Italië al was ontstaan – heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat Nederland een klein land is dat sterk afhankelijk is van z’n buurlanden qua economie, zodat het als exportland de grenzen open wil houden en daarom graag de Zweedse en Engelse passievere groepsimmuniteitstrategie (‘gecontroleerde verspreiding’) wilde volgen in plaats van de actievere indammingsstrategie van de meeste andere landen (waarbij tegelijkertijd het sluiten van de grenzen door met name Duitsland en later tot het nauwelijks bereiken van zo’n groepsimmuniteit door Zweden tot het verlaten van die strategie leidde). Wat Nederland wellicht ook misleidde was de verwachting van een influenza- epidemie waarvoor draaiboeken waren gemaakt, waardoor het coronavirus ten onrechte werd behandeld als een influenzavirus dat sowieso niet te stoppen is omdat influenza vooral door kinderen wordt verspreid (je kunt kinderen niet in quarantaine stoppen). Tot slot lijkt er zeker ook in

Nederland verwarring te zijn omtrent het verschil tussen wetenschap en politiek: Rutte gaf in het begin van de crisis aan simpelweg de adviezen van de deskundigen (virologen en epidemiologen) te volgen, hetgeen ook elk doortastend optreden blokkeerde: wetenschap is immers gebaseerd op skepsis (Grieks voor ‘onderzoek’ en daarmee het uitstellen van een oordeel) welke onzekerheid enorm was omdat het een nieuw virus betrof zodat de wetenschap tot niets kon concluderen terwijl de crisis (Grieks voor ‘beslissing’ of oordeel) tot politiek handelen noopte. In deze verwarring was daarom vaak geen handelen wegens ‘er is (nog) geen wetenschappelijk bewijs’ waarbij een afwezigheid van bewijs (ten onrechte) aldus praktisch werd geïnterpreteerd als een bewijs van afwezigheid.

Aan de andere kant is het verbazingwekkend hoe het platleggen (lockdown) – een enorme inperking van de vrijheden van de burger met een enorme economische schade – van steden en landen door een totalitair land als China door de rest van de wereld werd gevolgd terwijl SARS-CoV-2 vooral slachtoffers maakt onder ouderen en obesen die toch al niet meer ‘productief’ zijn: dat protestants- liberale landen zoals Nederland, Engeland en Zweden (en de VS) ervoor kozen het virus een groot deel van die mensen uit te laten roeien terwijl landen in Azië maar ook katholieke landen als Italië en Spanje die mensen wel probeerden te redden, wellicht uit een traditionele eerbied voor de ouderen,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

getransporteerd wordt tot aan de grens van België en waar het vandaan komt. België heeft twee import punten van gas, namelijk één op de hoogte van grensgebied Zeeland en één aan de

31 Hoewel deze resultaten erop wijzen dat Treg cellen mogelijk een rol spelen in de progressie en de stabiliteit van een atherosclerotische plaque, kan er nog geen causale

Dat wil zeggen dat voor de groep leerlingen die deze enquête hebben afgenomen: er betere cijfers worden behaald door leerlingen die hun huiswerk de volgende les af hebben;

The aim of our study was to compare clinical and procedural outcomes, safety, and work flow between acute ischemic stroke patients with a large vessel occlusion treated with both IVT

Wanneer de chip in de houder wordt geplaatst kan deze onder een hoek komen te liggen, deze hoek kan ervoor zorgen dat kracht niet goed worden verdeeld,

Vermeerder je het dubbel van een getal met 11, dan bekom

VRST Oplossen vraagstuk met behulp van een (eerstegraads)vergelijking Vermeerder je het dubbel van een getal met 11,. dan bekom

Dit skyn asof sekere universiteite 'n groter aantrekkingskrag vir pro= tesgeneigde karakters het. Dit is allermins die inrigtings met 'n swak akademiese