• No results found

AIDS en emancipatie (camp)

In document Infectieziekte en maatschappij. Inhoud (pagina 13-17)

In 1981 presenteerden opeens jonge homoseksuele mannen in de VS zich met een longontsteking als gevolg van een infectie met de schimmel (gist) Pneumocystis jiroveci (toen Pneumocystis carinii genoemd en de ontsteking aldus Pneumocystis carinii Pneumonia ofwel PCP), die alleen optreedt bij een ernstig verzwakt immuunsysteem, en iets later in het jaar ook wel met een zeldzame kanker die men Kaposisarcoom noemt dat donkerblauwe plekken op het lichaam geeft en normaliter alleen en in een mildere vorm wordt aangetroffen bij zeer oude mannen. De medische wereld was direct gealarmeerd. Een derde ziekteverschijnsel dat ze allemaal hadden was vergrote lymfeklieren op verschillende plaatsen (gegeneraliseerde lymfadenopathie), zodat toen in 1983 een virus bij de patiënten werd geïsoleerd als de waarschijnlijke oorzaak het virus door een Franse onderzoeksgroep lymphadenopathy-associated virus (LAV) werd genoemd. Tegelijk vond een Amerikaanse

onderzoeksgroep een virus dat zo sterk geleek op twee bekende retrovirussen die (bloed)kanker veroorzaken, het human T-lymphotropic virus (HTLV), dat ze het HTLV-III noemden. Later bleek dat LAV en HTLV-III hetzelfde virus zijn en dat het inderdaad de ernstige immuundeficiëntie bij de mens veroorzaakt waardoor geïnfecteerden ernstig ziek worden van pathogenen die bij mensen met een goed immuunsysteem geen gevaar opleveren alsmede van kankers zoals Kaposisarcoom. Het virus noemde men voortaan Human immunodeficiency virus (HIV) en de ziekte Acquired Immune

Deficiency Syndrome (AIDS). Sinds 1981 zijn wereldwijd zo’n 35 miljoen mensen aan AIDS gestorven.

In retrospectief weten we dat HIV en AIDS al veel langer op de wereld zijn. HIV is een mutatie van SIV (simian immunodeficiency virus) dat bij zo’n 45 apensoorten in Afrika voorkomt. Waarschijnlijk heeft SIV vele malen de dier-mens-barrière overgestoken, maar is het virus ergens eind 19de eeuw of begin 20ste eeuw er vier keer in geslaagd te muteren in een vorm (HIV) die een epidemie onder mensen

14

heeft veroorzaakt, want er zijn vier varianten van (epidemische) HIV aangetroffen. De (virulente) variant die de pandemie heeft veroorzaakt is HIV 1 type M (de M staat voor ‘major’ vanwege de pandemie). Deze is vermoedelijk in Belgisch Congo in de jaren ’20 ontstaan; de oudste bewezen gevallen van HIV-infectie (door middel van later bloedonderzoek) zijn van 1959 in Belgisch Congo.

Vanuit de Congo is het virus via Haïti waar het zich in de jaren ’60 heeft verspreid in 1971 in New York aangekomen waarna het zich in de jaren ’70 in de VS heeft verspreid met de eerste

(opgemerkte) AIDS-epidemie vanaf 1981 als resultaat omdat AIDS een gemiddelde incubatietijd van 10 jaar heeft. HIV verspreidde zich in de jaren ’70 zeker niet alleen onder homo’s maar ook onder verslaafden die drugs injecteren: in retrospectief was er al sinds 1977 een opvallende AIDS-epidemie onder heroïnegebruikers welke ziekte men toen de junkie pneumonia noemde. Maar dit was een stille epidemie omdat de verslaafden geen toegang tot medische zorg hadden: de epidemie werd pas zichtbaar toen de junkie flu transformeerde tot een disco fever doordat met name homo’s zich vanaf begin jaren ’80 bij de artsen begonnen te melden.

Omdat HIV het meest effectief wordt verspreid door middel van bloedoverdracht vormden bloedtransfusies aanvankelijk ook een belangrijke besmettingsbron. Amerikaanse onderzoekers noemden het wel de 4H-ziekte omdat het aldus vooral hemofiliepatiënten, homoseksuele mannen, heroïnegebruikers en Haïtianen trof. Maar in weerwil van alle ‘politiek correcte’ campagnes die alsmaar benadrukten dat AIDS geen ‘homoziekte’ is maar iedereen kan treffen zodat ook

heteroseksuelen zich zouden moeten beschermen door middel van monogamie en condoomgebruik, is het in de Westerse wereld eigenlijk altijd hoofdzakelijk een probleem van en gevaar voor

homoseksuele mannen gebleven (zeker sinds bv. Nederland succesvol de druggebruikers heeft weten over te halen drugs niet meer te injecteren om zo van HIV gevrijwaard te blijven). Het heeft echter niet geleid tot een maatschappelijke stigmatisering van homo’s. De AIDS-epidemie onder de homo’s in de jaren ’80 was ten dele het gevolg van de homo-emancipatie van de jaren ’70: na eeuwenlange vervolging en onderdrukking eisten de homo’s bestaansrecht en gelijke rechten, resulterend in een seksuele bevrijding en een viering ervan in onder meer de disco-cultuur, Gay Pride Parade en een seksueel losbandig leven dat onbewust superspreaders leverde voor HIV. Emancipatie en gelijke rechten voor iedereen is een waarde van de Verlichting die immers alle mensen opvat als verenigd in hun participatie in de rede (of in christelijke vorm: als we allen kinderen van God zijn dan zijn we als broeders en zusters van elkaar allen gelijk). De Jodenemancipatie als gevolg van de (met name ook door de Joden zelf aangejaagde) Verlichting in de 18de eeuw gaf echter een vreselijke

maatschappelijke backlash: doordat Joden niet meer mochten worden geweerd ‘infiltreerden’ ze in alle domeinen van het hogere maatschappelijke leven – naast de (geld)handel, tot welk positie Joden traditioneel waren gemarginaliseerd, ook de kunst, de wetenschap en de politiek – waarbij ze in hun assimilatie ook onherkenbaar werden als Jood, waardoor de Joden het brandpunt werden van de moderne paranoia (in plaats van dat God alles heeft gewild zou nu een geheim Joods genootschap alles hebben bewerkstelligd), resulterend in de Holocaust. De homo’s ondervonden daarentegen geen maatschappelijke backlash als gevolg van hun emancipatie: de AIDS-epidemie versterkte eerder hun emancipatie doordat HIV hen enigszins tot de nieuwe Holocaustslachtoffers maakte en zij zo veel aandacht en empathie kregen. Waar de emancipatie de Joden onzichtbaar maakte, maakte eenzelfde emancipatie homo’s juist zichtbaar (‘uit de kast komen’).

De backlash in de vorm van een einde van de feeststemming was er zeker maar die werd veroorzaakt door het virus zelf en de angst ervoor in de homogemeenschap en in zekere mate verliep de verdere emancipatie door te stoppen met de seksuele losbandigheid en zich te richten op vaste partners en dus ook het homohuwelijk zodat homo’s gelijk worden aan hetero’s en daarmee voor iedereen acceptabel (daarbij is HIV door middel van antivirale medicijnen een chronische ziekte geworden die

15

niet meer tot AIDS leidt, zodat dragers ervan hun infectie verborgen kunnen houden). Je zou kunnen zeggen dat AIDS de uitdrukking vormde van de toen net opgekomen politieke correctheid:

minderheden werden kwetsbaar geacht zodat zelfs de taal rekening moest houden met de makkelijk gekwetste gevoelens van minderheden met de protesten van moslims en de fatwa van ayatollah Khomeini tegen Rushdie’s roman The Satanic Verses uit 1988 als een veelzeggende gebeurtenis in deze ontwikkeling. HIV maakt het lichaam van de minderheden, zoals homo’s en zwarten, letterlijk kwetsbaar doordat het het immuunsysteem afbreekt: HIV infecteert en vernietigt met name de T-helpercellen (CD4+-cellen), hetgeen witte bloedcellen in de lymfeklieren zijn die de immuunreactie reguleren; het stadium van AIDS is gedefinieerd als het stadium waarin er nog maar minder dan 200 CD4+-cellen per µL zijn zodat het lichaam zich niet meer kan verweren tegen infecties.

Na een HIV-besmetting daalt het aantal CD4+-cellen ook tijdelijk fors omdat HIV ze infecteert en vernietigt maar ook omdat CD8+-cellen hun werk doen en ook de geïnfecteerde CD4+-cellen

vernietigt (CD8+-cellen vernietigen alle ongezonde cellen zoals kankercellen en geïnfecteerde cellen).

Die aanvankelijke ‘openlijke’ strijd tussen HIV en het immuunsysteem wordt bijna altijd gewonnen door het immuunsysteem, zodat de influenza- of ziekte van Pfeiffer-achtige symptomen van de acute HIV-infectie na een of twee weken weer verdwijnen waarna een jaren durende latente fase

aanbreekt. Immers, het immuunsysteem wint deze eerste slag wel maar slaagt er niet in om HIV geheel te elimineren omdat HIV een retrovirus is die daarom iets heel bijzonders kan: normaliter wordt DNA omgezet in RNA maar een retrovirus zet omgekeerd (‘retro’) z’n RNA om in DNA die het integreert in het DNA van de gastheercel waardoor het onzichtbaar is voor het immuunsysteem. Men denkt dat retrovirussen de oorspronkelijke RNA-wereld zo’n vier miljard jaar geleden hebben

getransformeerd tot de DNA-wereld van onder meer de oerbacterie waar al het leven op Aarde uit is geëvolueerd. Zo’n 5 tot 8% van het menselijk DNA, dat via geslachtcellen van generatie tot generatie wordt doorgegeven, is er door retrovirussen geplaatst en mogelijk speelt dat virale DNA een

belangrijke rol bij auto-immuunziektes. Er zijn twee soorten pathogene retrovirussen die niet erfelijk worden doorgegeven: oncovirussen, die kanker veroorzaken, en lentivirussen zoals HIV, die

immuundeficiëntie veroorzaken na een lange incubatietijd of latente fase (‘lenti’ is langzaam). Het DNA dat HIV aan het genoom heeft toegevoegd kan latent blijven (niets doen) maar ook nieuwe HIV-deeltjes maken en vrij laten, enigszins zoals ook het herpes simplexvirus latent in zenuwcellen kan blijven, onopgemerkt door het immuunsysteem, en uitbreken bij een verzwakte weerstand. HIV zet echter het immuunsysteem schaakmat met fatale gevolgen, op basis van zelfs een minimale infectie die als zodanig niet veel doet (HIV infecteert slechts 5% van de CD4+-cellen die weer een heel klein deel van de witte bloedcellen vormen), doordat het cellen van het immuunsysteem zelf infecteert:

ruimt het lichaam de geïnfecteerde cellen op dan ruimt het z’n eigen immuunsysteem op waardoor het zichzelf weerlozer maakt tegen HIV en waarbij HIV de zaak in eigen voordeel verergert door ook nog als het ware een auto-immuunreactie op te wekken waardoor het immuunsysteem zichzelf aanvalt in een poging het HIV te elimineren.

Uiteindelijk verliest zo het immuunsysteem de oorlog altijd: HIV put het immuunsysteem uit door in de latente fase constant een immuunreactie uit te lokken en z’n aanvallers vervolgens direct of indirect te vernietigen totdat het immuunsysteem nog maar zo weinig CD4+-cellen produceert dat de persoon weerloos is geworden voor niet alleen HIV maar voor alle virussen, bacteriën, schimmels en parasieten in z’n lichaam en z’n omgeving (het lichaam kan zo’n miljard nieuwe CD4+-cellen per dag produceren maar houdt dit niet eindeloos lang vol). In dit AIDS-stadium teert de patiënt weg door spierverlies (wasting syndrome), kan hij tal van opportunistische infecties krijgen waaronder tuberculose en andere luchtweginfecties, toxoplasmosis en andere parasitaire infecties en candidiasis en andere schimmelinfecties. Bovenal activeren de bijna verdwenen CD4+-cellen de

16

CD8+-cellen niet meer zodat – veelal door pathogenen geïnduceerde – kankers zich agressief ontwikkelen en waarbij de herpesvirussen een opvallende rol spelen: niet alleen worden veel AIDS-patiënten getroffen door herpesvirusuitbraken (de meeste mensen zijn door maar liefst 6 van de 8 bekende herpesvirussen geïnfecteerd die echter alle door een gezond immuunsysteem onder controle worden gehouden) – waarbij overigens ook de aanvankelijke acute fase veel lijkt op een infectie met het vierde herpesvirus, het Epstein-Barrvirus, dat de ziekte van Pfeiffer geeft – maar men heeft in 1994 ontdekt dat ook het Kaposisarcoom – zo kenmerkend voor AIDS – en een eveneens bij AIDS-patiënten veel voorkomende lymfeklierkanker door een herpesvirus wordt veroorzaakt dat men simpelweg human herpesvirus 8 (HHV8) heeft genoemd.

Anders dan de pestbacterie – die ook witte bloedcellen aanvalt – of de syfilisbacterie die zelf hun vernietigende werk doen, doet HIV zelf weinig kwaad in directe zin maar wekt het een soort auto-immuunreactie op die de eigen afweer vernietigt en ons volstrekt kwetsbaar maakt voor elke aanvaller die we tegenkomen, inclusief onszelf. Wellicht kan dit metaforisch worden opgevat voor onze (postmoderne) tijd waarin ook wij zo kwetsbaar zijn geworden, niet alleen psychologisch voor woorden (politieke correctheid) maar ook fysiek doordat we ons in onze eigen bubble of ‘identiteit’

hebben opgesloten met smet- en contactvrees voor de ander, dat allergieën en auto-immuunziektes enorm zijn opgekomen en we zo niet alleen tegen ongevaarlijke elementen van buiten geen

weerstand meer hebben maar zelfs onszelf niet meer tolereren. Wellicht kan AIDS aldus als de eerste postmoderne ziekte worden aangemerkt: het kenmerkt de opkomst van een narcistisch

navelstaarderij (zoals ook postmoderne kunst over zichzelf, de kunst, gaat), resulterend in kwetsbaarheid en opsluiting in een identiteit (zoals homo een identiteit is geworden), en een versplintering van de maatschappij in allerlei groepen of identiteiten die alle een gelijk respect verdienen (multiculturalisme). Niet alleen manifesteert AIDS zich op talloze manieren doordat het zelf als het ware niets is maar zich laat identificeren door elke opportunistische infectie die het kan aantrekken; zelfs haar oorlogsvoering is postmodern: AIDS plaatst niet simpelweg haar leger van virionen tegenover ons leger der afweercellen, maar verschuilt zich om zich door middel van

terroristische aanvallen (de cohesie van) het immuunsysteem te ondermijnen en dat tegen zichzelf te laten uitspelen (zoals een aanval op onze vrijheid ter bescherming vrijheidsbeperkende maatregelen vereist).

Zelfs in zijn manifestatie in de wereld is HIV/AIDS pluriform of multicultureel, want het beeld van AIDS in Afrika met daarbij z’n ontstaansgeschiedenis is geheel anders dan in het Westen en wel typisch modern: tegenover bovenstaande beschrijving van postmodernisme kan het modernisme worden gekenmerkt door een gerichtheid op de wereld en het willen vinden van de waarheid (zie ook de paragraaf over syfilis als de typisch moderne ziekte), resulterend in zowel expansiedrift (van ontdekkingsreizen tot kolonialisme) als emancipatie en gelijke rechten (‘universele’ mensenrechten).

De moderne mens heeft zich over de wereld verspreid en overal de natuur aan zich onderworpen ter exploitatie: daarbij was de uitvinding van antibiotica een cruciale stap maar hoe dieper we de natuur beheersen om bv. bacteriën te elimineren en we oerwoud kappen hoe dieper we in een eindeloos grote wereld van virussen komen die vrij komen en waartegen we geen medicijn hebben. Zoals al vermeld zijn sinds 1900 de zoönotische virussen het pandemiebeeld gaan beheersen en HIV is daar een voorbeeld van (en gelijktijdig of na HIV kwamen in de 20ste eeuw alleen al uit Afrika nog tal van zoönotische virussen tevoorschijn die nu ook epidemieën onder mensen geven, waaronder het ebolavirus, het marburgvirus, het westnijlvirus, het zikavirus en het lassavirus). Daarbij werd SIV al tienduizenden jaren veelvuldig overgedragen van aap naar mens door het eten van apenvlees, maar acht men de (typisch moderne) kolonisatie van Afrika de oorzaak van de transformatie tot HIV en de HIV-epidemie. Allereerst werd het eten van bush meat pas na de 19de eeuw grootschalig door de

17

beschikbaarheid van vuurwapens en doordat de bevolking van het platteland naar grote steden werd gedreven. En toen SIV zo in de mens was gemuteerd tot HIV leidde de (koloniale) modernisering tot een grootschalige verspreiding: in bv. het koloniale Kinshasa in 1928, waar het pandemische HIV z’n bron heeft, was 45% van de vrouwen prostituee en had 15% van de bevolking syfilis, hetgeen beide risicofactoren voor verspreiding zijn (HIV dringt makkelijk binnen door middel van een wondje of zweertje zoals syfilis dat geeft). Daarbij bouwde men wegen en spoorwegen die heel Afrika met elkaar verbonden en waardoor HIV zich makkelijk door heel Afrika verspreidde door middel van bv.

vrachtwagenchauffeurs die op alle knooppunten de daar verzamelde prostituees bezochten. Tot slot kan het onsteriel hergebruik van injectienaalden, bv. voor de vaccinatie tegen pokken, voor een nog snellere verspreiding hebben gezorgd. Tot op de dag van vandaag wordt HIV in Afrika hoofdzakelijk verspreid door heteroseksuele promiscuïteit c.q. onderwerping van de vrouw, mede als gevolg van de moderne levensstijl die mannen voor hun werk scheidt van hun vrouwen, en is het daar geen (postmoderne) ‘homoziekte’.

Tot slot ook hier een kort woord over een culturele manifestatie die een interessante verbinding heeft. Zoals de Joden de wereld de moraal ofwel de moderniteit gaven, zo gaven de homo’s de wereld ‘stijl’ ofwel de postmoderniteit. De cultuur van de homo’s is die van camp en is bij uitstek postmodern (zoals intellectueel geworteld in het estheticisme van met name Nietzsche, Wilde en de Art Nouveau): camp plaatst stijl boven inhoud, esthetica boven moraal en ironie boven tragedie (zoals Sontag schrijft in haar Notes on “Camp” uit 1964). Het is een consistent esthetische houding jegens de wereld voorbij goed en kwaad (Wilde: “It is absurd to divide people into good and bad.

People are either charming or tedious.”). Camp neemt niets serieus, behalve het niets serieus nemen (Wilde: “Life is too important to be taken seriously.”), waarmee het zich onthecht van de wereld en alles tot theater, een travestie en dus ‘show’ maakt (zoals ook HIV zelf niets is maar alles kan zijn door middel van extravagante opportunistische infecties bij wijze van travestie). Het houdt van het tegennatuurlijke (Wilde: “to be natural is such a very difficult pose to keep up”), het groteske, het extravagante en het androgyne. Het omarmt de massacultuur op grond van een good taste voor het wanstaltige: it’s beautiful because it’s awful. Camp breekt zo met de moderne dualiteit tussen schijn en waarheid of lage en hoge cultuur: dergelijke categorieën hebben hun betekenissen verloren en worden vervangen door een frivool doen over het serieuze en het serieus nemen van het frivole.

Zoals Joden de moraal ook hebben gepromoot om zichzelf te rechtvaardigen in een Joodvijandige wereld, zo hebben homoseksuele mannen ook camp gepromoot om zichzelf te rechtvaardigen in een homovijandige wereld. Camp toont (in tegenstelling tot de morele houding) een afstand nemen en onthechting van alle dingen – de houding van een buitenstaander – maar ook een uitnodiging aan de wereld om net als zij niet te oordelen maar simpelweg te genieten. En wellicht kunnen omgekeerd ook de camp-liefhebbers dit essay waarderen als een extravagante mislukking, als een hilarisch gefaalde poging tot een serieus verhaal.

In document Infectieziekte en maatschappij. Inhoud (pagina 13-17)