• No results found

Landbouw

In Kerinci is landbouw veruit het belangrijkste middel van bestaan.33 Doordat ook de

meeste ambtenaren en handelaren in Kerinci op de een of andere manier bij de agrarische productie zijn betrokken is Kerinci een echt boerengebied. Dit wil overigens niet zeggen dat alle huishoudens in Kerinci hun inkomens volledig uit het boerenbedrijf halen. Veel huishoudens of gezinnen verdienen hun inkomen juist door een combinatie van werkzaamheden in en buiten de landbouw.34 Wel is landbouw voor de meeste

gezinnen de belangrijkste bron van inkomsten

Hoe er in Kerinci wordt geboerd is in de eerste plaats afhankelijk van de plaats. Het dal zelf is vrijwel uitsluitend in gebruik voor de rijstbouw op kunstmatig bevloeide velden (sawah). Ook in de kleinere zijdalen en langs rivieroevers liggen sawah. In de heuvels rondom het dal overheerst de regenafhankelijke landbouw. Naast de verbouw van éénjarige voedselgewassen zoals mais, aardappelen, pepers en groenten op `droge’, dat wil zeggen niet of nauwelijks bevloeide, akkers (ladang) vinden we hier met name boomgaarden (kebun) met een meerjarige aanplant van koffie, kaneel, rubber, kruidnagel en allerlei vrucht- en houtbomen en daarnaast ook gespecialiseerde koffie en kaneelplantages. Aansluitend hierop en dieper in de bergen volgt het bos (hutan). Het bos strekt zich vanuit de vallei naar alle kanten uit en is leverancier van kruiden, hout, zaailingen, hars, rotan en wild en dient tevens als legale en illegale ontginningsreserve voor de landbouw. Legale ontginningen zijn ontginningen op bosgrond buiten het nationale park Kerinci Seblat. Illegale ontginningen zijn in het park aangelegde ladang en kebun (zie: hoofdstuk vier).

33 Van de 66.000 huishoudens in Kerinci in 1988 stonden er bijvoorbeeld 59.000 (89%) te boek als

boer (BPS 1988:43). Van de gezinshoofden in de dorpen Selampaung, Masgo en Pelompek in Kerinci was respectievelijk 97%, 96% en 91% boer (Burgers 2004:81).

34 In statistieken en overzichten worden de begrippen gezin (keluarga) en huishouden (rumah tangga)

in Indonesië vaak naast en door elkaar gebruikt. In Kerinci levert dit weinig problemen op, omdat men met keluarga en rumah tangga meestal hetzelfde bedoeld: ouders met kinderen. Wel wonen in Kerinci vaak meerdere aan elkaar verwante gezinnen onder een dak en is de gezinssamenstelling door de tijd flexibel. Niet alleen omdat kinderen het ouderlijk huis verlaten maar ook door de (tijdelijke) inwoning van andere familieleden of vrienden.

54

Het grondgebied van het district Kerinci bestaat voor 60% uit bos, voor 30% uit landbouwgrond en voor 10% uit water en verwoeste gronden. Verwoeste gronden zijn in Kerinci ontstaan door landbouw op te steile hellingen en bodemerosie. Van de in totaal 107.125 hectares landbouwgrond in Kerinci is 18% in gebruik voor de irrigatie-rijstbouw (sawah) en 82% voor de regenafhankelijke landbouw (ladang en kebun). Van het `droge’ areaal is 77% in gebruik voor de teelt van boomgewassen in kebun (Aumeeruddy et al 1992:214).

In Indonesie wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen het `natte' en Javaans/Balinese type van intensieve irrigatie-rijstbouw en het `droge' type van extensieve regenafhankelijke landbouw. Dit onderscheid is voor Kerinci niet relevant.35

Karakteristiek voor de landbouw in Kerinci is namelijk dat zowel `natte' en `droge' landbouw naast elkaar bestaan in een gemengde bedrijfsvoering. De aard van de mix verschilt per gezin, plaats, streek en periode. Dit houdt in dat de meeste boeren in Kerinci in de een of andere verhouding tegelijkertijd rijst verbouwen op bevloeide velden (sawah), groenten en secundaire voedselgewassen verbouwen op regenafhankelijke akkers (ladang) en vooral ook kaneel-, koffie- en vruchtbomen planten in boomgaarden (kebun). Daarnaast wordt dit `gemengde bedrijf' vaak aangevuld met het verzamelen van bosproducten en met het hoeden van kippen, geiten, runderen en waterbuffels.

De gemengde bedrijfsvoering vormt het traditionele grondpatroon van landbouwbe- oefening in Kerinci en is in zijn hedendaagse commerciële en zelfvoorzienende varianten nog steeds het meest verspreide landbouwtype in de vallei. Hoe dit gemengde bedrijf precies gestalte krijgt verschilt per dorp en streek. Beslissende factoren zijn hierbij de lokale grondgebruiksmogelijkheden, de lokale geschiedenis van specialisaties, de uitge- strektheid van het grondgebied van een gemeenschap, de geografische ligging ten opzichte van de hoofdplaats Sungai Penuh en andere markten, de lokale bevolkingsdruk en de ontwikkeling van marktprijzen. Tegen de achtergrond van deze belemmeringen en mogelijkheden zullen boerengezinnen echter steeds zoveel mogelijk proberen om met het oog op de dagelijkse behoefte aan geld en voedsel en winsten op langere termijn een werkbare balans te vinden tussen de verschillende elementen in de gemengde bedrijfsvoering: rijstvelden waarborgen de voedselproductie, ladang leveren secundaire voedselgewassen en commerciële groenten en de aanplant van boomgewassen in de kebun levert geld op termijn.

In zijn meest diverse en uitgebreide vorm concentreert de gemengde bedrijfsvoering zich in de dorpen op de rand van de centrale hoogvlakte.36 In de kom van het dal zijn

boeren meer exclusief gericht op de verbouw van rijst. Hoewel ook hier boeren boomgaarden bezitten in nieuwe en verder weg gelegen ontginningsgebieden. In de beide heuvellandschappen ten Noorden en Zuiden van de hoogvlakte ligt het zwaartepunt juist op de `droge' landbouw. Daarnaast zijn er hier ook gespecialiseerde gezinsbedrijven waar uitsluitend voedselgewassen en groenten verbouwd worden. De grootste concentratie van kaneelboomgaarden in Kerinci vinden we in de zuidelijke heuvels aan de andere kant van de hoogvlakte. Kaneel (cinnamon burmanii) ook wel casia vera of kulit manis genoemd is sinds de jaren tachtig het belangrijkste handelsgewas van Kerinci en vormt samen met koffie vaak de hoofdmoot van de aanplant in de boomgaarden. In Kerinci worden zowel snelrijpende als inheemse en langzaam rijpende rijstvariëteiten geplant. In Hiang wordt op vrijwel het gehele geïrrigeerde areaal tweemaal per jaar de snelle rijst geoogst. In andere dorpen in Kerinci is dit niet steeds het geval. Met de teelt van koffie en kaneel wordt in Kerinci het meeste geld verdiend en is ook het grootste landoppervlak gemoeid. Toch is niet de teelt van boomgewassen maar het gemengde

35 Het is trouwens maar de vraag of deze tweedeling over het algemeen wel zo relevant is. Ook op

Java is bijvoorbeeld de niet-bevloeide en extensieve berglandbouw van veel groter belang dan vaak wordt verondersteld (Palte 1989, Nooteboom 2003:97). Daarnaast bestaan er door de hele archipel allerlei mengvormen en combinaties van droge en natte en intensieve en extensieve landbouw.

36 Beschrijvingen over de aard van dit type van gemengd bedrijf in Kerinci bestaan er voor de dorpen

Jujun, Keluru, Semerap en Lempur in Zuid Kerinci (Aumeeruddy et al 1992), voor de gemeenschap Koto Lebuh Tinggi in Noord Kerinci (Belsky 1991), voor het dorp Pondok Tinggi bij Sungai Penuh (Watson 1992) en voor de dorpen Selampaung, Masgo en Pelompek in Zuid en Noord Kerinci (Burgers 2004). Ook in het dorp Hiang is het gemengde `nat-droog' bedrijf standaard.

55

sawah/ladang/kebun bedrijf het belangrijkste middel van bestaan in Kerinci. Wanneer bevolkingsgegevens en landbouwgegevens op elkaar worden betrokken dan is naar schatting 40% van de boeren in Kerinci betrokken bij de gespecialiseerde teelten van boomgewassen en groenten en 60% bij de gemengde landbouw.37

Sawah, ladang en kebun

De huidige gemende rijst-boomgaard of sawah-kebun landbouw in Kerinci zou zich in de tweede helft van de 19e eeuw hebben ontwikkeld uit een ander type van zelfvoorzie- nende, gemengde landbouw (Belsky 1991:76-124). In dit oudere landbouwsysteem nam de extensieve ladang of `swidden’ verbouw van voedselgewassen aanvankelijk een belangrijke plaats in naast de irrigatie-rijstbouw.38 Zo zou de huidige gemengde sawah-

kebun landbouw in de loop van de 19e eeuw zijn ontstaan uit een zelfvoorzienend sawah-ladang systeem. In dit oudere gemengde bedrijf waren de boomgaarden met hun handelsgewassen onbelangrijk en lag de nadruk op de voedsellandbouw met aan de ene kant de irrigatie-rijstbouw en aan de andere kant de extensieve `swidden' (ladang) verbouw van mais, rijst en knolgewassen op tijdelijke akkers (Belsky 1991:76-124). Belsky benadrukt hiermee het belang van de `droge' voedsellandbouw en hiermee het extensieve systeem van tijdelijke akkers (`shifting cultivation’ of `swidden’) in Kerinci aan het begin van 19e eeuw. Door de externe vraag naar meerjarige handelsgewassen zoals bijvoorbeeld koffie zou dit dubbele voedselsysteem in de tweede helft van de 19e eeuw zijn verlaten. Het eerste gevolg hiervan was dat de ladang voedselproductie op de tijdelijke akkers in de heuvels vrijwel volledig werd overgeheveld naar de permanent gebruikte en geïrrigeerde velden, de sawah, in de rivierdalen. Het tweede effect was dat de ladang, door de aanplant van bomen, van tijdelijke akkers werden getransformeerd in permanente boomgaarden (kebun).

Twijfelachtig aan dit door Belsky geschetste scenario is het veronderstelde belang van de ladang voedsellandbouw aan het begin van de 19e eeuw in Kerinci. Vanuit een evolutionair perspectief is het aannemelijk dat de `swidden’ voedselverbouw in het algemeen vooraf gaat aan het meer intensieve en technologisch meer geavanceerde systeem van irrigatie-rijstbouw.39 Er is echter weinig aanleiding om te veronderstellen

dat deze overgang zich in Kerinci in de vorige eeuw heeft voltrokken. Bovendien is het de vraag of een dergelijke overgang van extensieve `droge' naar intensieve `natte' systemen van voedsellandbouw in Kerinci sowieso wel ooit heeft plaatsgevonden. Het is namelijk helemaal niet uitgesloten dat de eerste kolonisten in Kerinci van meet af aan de irrigatie-rijstbouw in het dal hebben geïntroduceerd. Belsky ontkent het bestaan van de bevloeide rijstbouw aan het begin van de 19e eeuw in Kerinci overigens niet. Het is echter onduidelijk hoe belangrijk de door Barnes en Campbell beschreven ladang voedsellandbouw aan het begin van de 19e eeuw feitelijk was. De door Belsky (1991:79- 82) gepresenteerde observaties van de beide Engelsen geven hierover in ieder geval geen uitsluitsel. De tekstfragmenten tonen slechts dat de bewoners van Kerinci in die tijd

37 In 1988 woonden in het centrale dal, waar het gemengde bedrijf algemeen is, 165.000 mensen

(BPS 1988: tabellen 34,42) en in de heuvels van Noord en Zuid Kerinci, waar de boomteelt domineert, 116.000 mensen. Dit zou betekenen dat ongeveer 60% van de bevolking van Kerinci een gemengd bedrijf voert en 40% van de boeren zich voornamelijk toelegt op de productie van koffie en kaneel. Waarschijnlijk dient deze verhouding nog te worden bijgesteld ten gunste van het gemengde bedrijf, want in het Noorden en Zuiden bestaan rond de oude dorpen Siulak en Lempur ook betrekkelijk grote rijstarealen.

38 Belsky (1991) trekt deze conclusie uit een vergelijking van tekstfragmenten uit de 19e eeuw. De

eerste bron betreft de observaties van de Engelse ontdekkingsreizigers Barnes en Campbell die Kerinci respectievelijk in 1803 en 1818 bezochten (Marsden 1811). De tweede bron bestaat uit rapporten van Nederlandse bestuursambtenaren, die in de tweede helft van de 19e eeuw gestationeerd waren in de kustplaatsen Muko-Muko en Indrapura en die systematisch informatie verzamelden over uit Kerinci aangevoerde landbouw- en bosproducten (Kooreman 1893, Klerks 1897)

39 Burgers (2004:57) verklaart de snelle teruggang van het aandeel van `swidden’ rijstbouw in West en

Noord Sumatra na 1880 uit de veel oudere traditie van sedentaire rijstbouw op de vulkanische bodems van wijde valleien, zoals Kerinci, in de Bukit Barisan.

56

zowel bedreven waren in `natte' als in de `droge' voedsellandbouw. Over het relatieve belang van beide systemen in de voedselvoorziening wordt niets gezegd. Het lijkt mij dan ook te gehaast om op grond van deze informatie te concluderen dat de ladang voedsel- landbouw aan het begin van de 19e eeuw uitgebreider en belangrijker was dan aan het einde van de 19e eeuw. Als er al iets opvalt in de beschrijvingen van Barnes en Campbell dan is dat eerder het tegenovergestelde, namelijk, dat de irrigatie-rijstbouw in Kerinci aan het begin van de 19e eeuw blijkbaar eveneens (reeds) algemeen was. Op grond hiervan alleen al is het twijfelachtig of aan de `swidden’ verbouw van voedsel een prominente plaats moet worden toegekend in de vroeg 19e eeuwse landbouw van Kerinci. Een ander onduidelijk punt is of de door Barnes en Campbell beschreven `swidden’ landbouw wel onderdeel vormde van een systeem van extensieve voedselland- bouw. Wellicht meenden de beide Engelsen, dat de door hen waargenomen ladangverbouw van eenjarige voedselgewassen een permanent systeem van `swidden’ voedselverbouw vertegenwoordigde. Wat de beide ontdekkingsreizigers zagen of hebben opgetekend kan echter evengoed een fase zijn geweest in de ladang-kebun levensloop die ook nu nog algemeen is in Kerinci.

De ladang-kebun cyclus in Kerinci bestaat hieruit dat op nieuw ontgonnen bospercelen in afwachting van de latere uitgroei van de geplante bomen eerst voor een periode van drie tot vijf jaar eenjarige voedselgewassen worden verbouwd. Wanneer de bomen na enkele jaren zijn uitgeschoten transformeert de ladang langzaam in een boomgaard (kebun). De verbouw van eenjarige voedselgewassen tussen de bomen wordt dan gestaakt. Veel ladang in Kerinci zijn dus tijdelijk van aard en ontpoppen zich later tot boomgaarden. De inrichting van de boomgaarden varieert van plantageachtige en gespecialiseerde koffie/kaneelboomgaarden tot gemengde bosboomgaarden waarin naast commerciële boomgewassen ook houtbomen en vruchtbomen worden geplant.40 Hoe lang

de boomgaarden in productie blijven is afhankelijk van de aanplant en de prijsontwikkeling van specifieke boomgewassen. In het klassieke model dat in Kerinci aan de rand en in het bos nog steeds gangbaar is worden de boomgaarden na een periode van 5 tot 7 jaar weer verlaten en verwilderen deze weer tot (secundair) bos. Veel vaker blijven boomgaarden in het boomgaardengebied door de tijd echter in gebruik met tussenliggende periodes van braakligging en met vervanging van de aanplant.

Een ander punt is dat de geschetste overgang van de verbouw van voedselgewassen op ladang naar handelsgewassen in kebun, welke volgens Belsky in de tweede helft van de 19e eeuw wordt veroorzaakt door de buitenlandse vraag naar ondermeer koffie uit Kerinci, moeilijk voorstelbaar is vanwege de aard van de boomgaarden in Kerinci. Wanneer het type boomgaard in Kerinci nader wordt beschouwd is het namelijk veel aannemelijker dat deze boomgaarden al lang bestonden voordat de productie van handelsgewassen op gang kwam. De boomgaarden in Kerinci behoren tot het type van gemengde boomgaarden (kebun campuran). Dit houdt in dat in de boomgaarden in Kerinci niet alleen kaneel, koffie of bijvoorbeeld kruidnagel worden geteeld, maar dat tussen deze handelsgewassen aanleverende bomen ook allerlei andere bomen worden geplant die vanwege hun vruchten of hout voor de zelfvoorziening of lokale markt van belang zijn. Bovendien staan tussen geplante bomen in de boomgaarden ook bosbomen die spontaan in de kebun ontkiemen. De boomgaarden in Kerinci hebben daardoor een bos-achtig uiterlijk. Kenmerkend voor deze bosboomgaarden, of dit systeem van `agroforestry’, is dat ondanks de aanplant van handelsgewassen veel boomgaarden juist nadrukkelijk ook een zelfvoorzieningsbestemming hebben: vruchten, bladeren, bloesem, bast, harsen en jonge spruiten worden gegeten of verwerkt tot medicijnen of tot rituele en magische middelen en het hout wordt gebruikt voor de bouw en voor brandhout.41

Ook in de meest gespecialiseerde boomgaarden in Zuid Kerinci die louter voor de productie voor de buitenlandse markt worden aangelegd wordt een minimum variant van

40 In Kerinci kunnen van Noord naar Zuid zes regionale landbouwsystemen met de daarbij behorende

verschillende typen van boomgaarden worden onderscheiden (Aumeeruddy et al 1992:47-49).

41 Voor een gedetailleerde studie naar de zeer gevarieerde samenstelling van de boomgaarden in

Kerinci en de verschillende subsistentiële, medicinale, rituele en commerciële bestemmingen van de boomgewassen in Kerinci, zie: Aumeeruddy et al 1992.

57

dit `agroforestry’ systeem toegepast waarbij koffie, kaneel en banaan door elkaar worden geplant. Deze zelfvoorzieningsbestemming van veel producten uit de boomgaarden is een bijkomende reden om te veronderstellen dat de kebun van Kerinci niet pas zijn ontwikkeld naar aanleiding van de externe vraag naar specifieke boomgewassen in de tweede helft van de 19e eeuw. Waarschijnlijker is dat dit type van kebun in Kerinci reeds bestond vóór de introductie van specifieke boomgewassen voor de export zoals koffie in de tweede helft van de 19e eeuw.42 Waarschijnlijk is met de

externe vraag naar commerciële handelsgewassen in de 19e eeuw alleen het aandeel van deze voor de export bestemde gewassen in de boomgaarden toegenomen en is het totale boomgaardenareaal uitgebreid. De gedachte dat de `swidden’ of ladang voedsellandbouw in Kerinci eigenlijk nooit van groot belang is geweest en dat het gemengde type van irrigatielandbouw en de aanleg van boomgaarden al vroeg in de geschiedenis het basis landbouwtype van Kerinci vormde, spoort ook beter met de lokale overlevering, waarin een ondubbelzinnige samenhang wordt verondersteld tussen voorouders en irrigatierijstbouw. Op grond hiervan schat Watson bijvoorbeeld dat de traditie van `natte' rijstbouw in Kerinci waarschijnlijk al zo'n 500 jaar oud is (Watson 1992:13). Ook in het dorp Hiang is men ervan overtuigd dat de voorouders op de eerste plaats `natte' rijstboeren waren.43 Anders dan Belsky ben ik dan ook geneigd te geloven dat de

`swidden’ of ladang voedsellandbouw in Kerinci nooit van meer dan additioneel belang is geweest en dat de huidige gemengde sawah-kebun landbouw in Kerinci zijn oorsprong vindt in een tijd die veel verder terug ligt dan de 19e eeuw. Hoe dan ook, met de teelt van koffie aan het einde van de 19e eeuw werd de landbouw in Kerinci voor het eerst betrokken bij de productie van handelsgewassen voor externe markten en werden de kebun vanaf die tijd voortaan mede ingericht voor de teelt van buiten het dal gewaardeerde, commerciële boomgewassen. Na 1903 kwam de productie van handelsgewassen pas goed op gang.

De 20e eeuw

Door de hoogte en ligging waren de Nederlanders niet van plan de landbouw van Kerinci te reorganiseren rondom een door Europese bedrijven gedomineerde plantage-economie. In overeenstemming met de `nieuwe’ koloniale politiek aan het begin van de 20e eeuw

ging werd in Kerinci evenmin nog over gegaan tot een beleid van gedwongen verbouw van gewassen, zoals eerder in het zogenaamde cultuurstelsel. Tegen de tijd dat de Nederlanders zich in Kerinci installeerden was dit dwangbeleid reeds op zijn retour en werd de verplichte verbouw van bepaalde handelsgewassen niet meer overwogen. Wat de Nederlanders met Kerinci voorhadden was iets anders: zij wilden de bestaande voornamelijk zelfvoorzienende kleine boerenproductie in het dal intact laten maar ten behoeve van de koloniale schatkist en particuliere winsten reorganiseren in een commer- ciële productie voor externe, (inter)nationale markten. De grondgedachte was dat met de juiste aansturing en infrastructuur de boeren van Kerinci vanzelf zouden worden overgehaald tot een meer commerciële productie. Op basis van de ervaring die er was met de uit Kerinci afkomstige handelaren aan de Westkust en op grond van de aan de bewoners van Kerinci toegekende `mentale huishouding' waren de Nederlanders ervan overtuigd dat de boeren, eenmaal op weg geholpen en bijgestuurd door de juiste financiële prikkels en belastingen, vanzelf hun productie en bedrijfsorganisatie zouden

42 Als vertaling van het begrip kebun verkies ik het begrip `boomgaard' boven dat van het in de

koloniale tijd gebruikelijke begrip `tuin’. De reden hiervoor is dat het huidige begrip tuin in het Nederlands nog nauwelijks verwijst naar agrarische productie. Ook verwijst het begrip (bos)boomgaard beter naar de bosachtige opbouw van de kebun in Kerinci.

43 Dit betekent overigens niet dat de extensieve braaklandbouw (`swidden-fallow', `slash and burn',

`shifting cultivation') in Hiang en in Kerinci op zichzelf onbekend of onbelangrijk is. Verder weg gelegen boomgaarden aan de rand of in het bos worden in Kerinci vaak op een `swidden’ manier aangelegd, onderhouden en uiteindelijk verlaten. Waar het hier om gaat is dat dit type van landbouw in Kerinci echter weinig van doen heeft met de productie van voedsel. Het uiteindelijke doel is de teelt