• No results found

3. De nieuwe Auditwet van 2016

3.4. De belangrijkste wijzigingen in het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren

3.4.3. De oprichting van het nieuwe College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren

3.4.3.4. De kwaliteitscontroles en het toezicht

Tot nu toe kwamen de structuur, de financiering en het beroepsgeheim van het College aan bod, maar veel belangrijker in het kader van de nieuwe Auditwet is de rol die het College speelt binnen het nieuw publiek toezicht. Het College onderwerpt alle bedrijfsrevisoren, zowel van OOB’s als niet-OOB’s, aan een systeem van kwaliteitscontrole en een systeem van toezicht. Zoals ut supra aangehaald, draagt ze ook de eindverantwoordelijkheid voor de opdrachten die krachtens de wet worden gedelegeerd aan het Instituut, wat uiteraard niet mogelijk was vóór de nieuwe Auditwet, aangezien er toen nog geen sprake was van het College.325

322 Art. 45, §1, eerste lid Auditwet; IBR, Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en

het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, Brussel, IBR, 2016, 29, geraadpleegd via https://doc.ibr-

ire.be/nl/Documents/actueel/laatste-nieuws-audithervorming/27-03-2017-Slides-audithervorming-DEF.pdf op 11 april 2020.

323 Interview respondent 2. 324 Art. 35 IBR-wet. 325 Art. 32 Auditwet.

66 Vooreest zal het gaan over de kwaliteitscontroles die het College uitvoert.326 Deze

kwaliteitscontroles werden vóór de nieuwe Auditwet uitgevoerd door het Instituut, wat een eerste verschil vormt tussen de huidige Auditwet en de vroegere IBR-wet.327 Het Instituut komt sinds de

Auditwet niet meer tussen in de kwaliteitscontroles, noch in de toezichtdossiers op de bedrijfsrevisoren.328 Ten tijde van de oude IBR-wet gelastte de Raad de Commissie

Kwaliteitscontrole met de opdracht om deze kwaliteitscontroles uit te voeren. Bij de afsluiting van de kwaliteitscontrole kon de Raad vervolgens het dossier overmaken aan de Commissie van Toezicht met oog op een specifiek onderzoek.329 Deze twee commissies binnen het Instituut

werden met de komst van de Auditwet opgeheven zodat enkel het College belast is met de kwaliteitscontrole- en toezichtdossiers op de bedrijfsrevisoren.330

Een tweede opmerkelijk verschil inzake de kwaliteitscontrole vóór en na de Auditwet betreft de persoon of personen die de inspectie uitvoer(t)(en). In de Auditwet wordt er een onderscheid gemaakt tussen de controle van OOB-dossiers en niet-OOB-dossiers. Wanneer een bedrijfsrevisor een kwaliteitsbeoordeling ondergaat en hij zelf OOB’s controleert, dan zal de kwaliteitscontrole worden uitgevoerd door één of meerdere inspecteurs van buiten de beroepssector. Het gaat hier met andere woorden om één of meerdere externe inspecteurs die zelf werkzaam zijn bij de FSMA of een overeenkomst met de FSMA hebben gesloten. Indien de beoordeelde bedrijfsrevisor daarentegen geen OOB’s controleert, dan zal zijn kwaliteitscontrole worden uitgevoerd door één of meerdere bedrijfsrevisoren-natuurlijke personen.331 De memorie

van toelichting benadrukt wel dat dit onderscheid geen gevolgen zal hebben voor de homogeniteit en de coherentie van de kwaliteitscontroles.332 De reden voor dit onderscheid is in geen enkele

wetgeving of toelichting terug te vinden, maar het lijkt hier om kwaliteitsverhogende redenen te

326 Het verslag van de Commissie definieert een kwaliteitscontrole als “de periodieke controle van de beroepsactiviteit van de bedrijfsrevisor” (Verslag van de Commissie bij wetsontwerp tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2083/003, 8). 327 Art. 33, §1 IBR-wet.

328 IBR, Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de

bedrijfsrevisoren, Brussel, IBR, 2016, 23, geraadpleegd via https://doc.ibr- ire.be/nl/Documents/actueel/laatste-nieuws-audithervorming/27-03-2017-Slides-audithervorming-DEF.pdf op 13 april 2020.

329 IBR, normen inzake de kwaliteitscontrole van 2002, Brussel, IBR, 2002, 2-7, geraadpleegd via https://doc.ibr-ire.be/nl/Documents/regelgeving-en-publicaties/rechtsleer/mededelingen/7833_Thans-van- kracht-zijnde-Normen-inzake-de-kwaliteitscontrole-van-8-november-2002.pdf op 13 april 2020.

330 IBR, Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de

bedrijfsrevisoren, Brussel, IBR, 2016, 23, geraadpleegd via https://doc.ibr- ire.be/nl/Documents/actueel/laatste-nieuws-audithervorming/27-03-2017-Slides-audithervorming-DEF.pdf op 13 april 2020.

331 Art. 52, §4, zesde en zevende lid Auditwet.

332 MvT bij wetsontwerp tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren,

67 gaan. OOB’s zijn organisaties die een belangrijke rol vervullen in de economische en financiële wereld. Door de keuze van de wetgever om voor deze organisaties een externe, onafhankelijke controleur te kiezen, wekt dit de indruk dat men toch een stap verder gaat inzake onafhankelijkheid en integriteit van de controle. Het is in deze situatie namelijk niet mogelijk dat een bedrijfsrevisor een andere bedrijfsrevisor zal controleren. Op die manier zal er strikter worden gecontroleerd.333 Dit gezegd zijnde, was het onderscheid in controle tussen bedrijfsrevisoren van

OOB’s en niet-OOB’s niet terug te vinden in de oude IBR-wet. Vóór de nieuwe Auditwet werden alle controles uitgevoerd door bedrijfsrevisoren aangesloten bij het Instituut.334

De kwaliteitscontroles vinden minstens om de zes jaar plaats, maar hierop bestaat een uitzondering.335 Bedrijfsrevisoren die minstens één OOB controleren die op individuele basis

meer dan één van de criteria overschrijdt als bedoeld in artikel 1:26, §1 WVV zullen minstens om de drie jaar worden gecontroleerd.336 Deze controles gebeuren op basis van een risicoanalyse.337, 338 Het doel van zo’n controle is iedereen die er belang bij heeft, overtuigen dat de

bedrijfsrevisoren handelen volgens de controlenormen en de deontologische regels.339 Onder de

oude IBR-wet werden alle bedrijfsrevisoren minstens om de zes jaar gecontroleerd.340

De kwaliteitscontrole, onder verantwoordelijkheid van het College, start dus met de inspectie door een externe inspecteur of een bedrijfsrevisor, afhankelijk van het feit of de aan de controle onderworpen revisor minstens één OOB controleert of niet. Vervolgens maakt de inspecteur een inspectieverslag op en bespreekt hij dit verslag met de gecontroleerde bedrijfsrevisor. Daarna bezorgt de inspecteur het verslag aan het College en dus niet meer zoals vroeger aan het

333 Interview respondent 1. 334 Art. 32, §2 IBR-wet. 335 Art. 52 Auditwet.

336 In dit artikel geeft de wetgever de criteria voor een groep van beperkte omvang. Hier gebruikt men die criteria om te oordelen of een bedrijfsrevisor die een OOB controleert minstens om de drie in plaats van om de zes jaar moet worden gecontroleerd. De drie criteria zijn als volgt bepaald: een jaargemiddelde van het aantal werknemers van 250, een jaaromzet, exclusief BTW, van 34.000.000 euro en een balanstotaal van 17.000.000 euro.

337 Uit het interview met respondent 2 blijkt dat een risicoanalyse een volgorde gaat geven aan de controles van de bedrijfsrevisoren(kantoren). Hoe groter het risico, hoe hoger ze op die lijst komen te staan. De parameters voor zo’n risicoanalyse zijn velerlei: de sectoren waarin de revisor actief is (bv. de diamantsector is een risicosector); het cliënteel van die revisor; waar de revisor overal gevestigd is (bv. Kaaimaneilanden); de kantoororganisatie van de revisor, etc. Op basis van die parameters wordt er een soort ranglijst opgemaakt die bepaalt waar de aandacht vooral naartoe moet gaan tijdens de controle en welke kantoren zo snel mogelijk gecontroleerd moeten worden. Let wel, dit houdt niet in dat de controle niet kan leiden tot een gunstige uitslag. De parameters bepalen enkel het risico.

338 Art. 52, §1-2 Auditwet.

339 S. FOLIE, “Speciaal nummer gewijd aan de implementatie in België van de Europese audithervorming”,

TAA 2016, 41.

68 Instituut.341 Tot slot zal het College een beslissing nemen inzake kwaliteitscontrole en die

beslissing kan een doorverwijzing naar de Sanctiecommissie van de FSMA impliceren. In dat geval maakt het College een verslag op.342 In 2018 heeft het College 103 van zulke

kwaliteitscontroledossiers behandeld waarvan 42 dossiers betrekking hadden op bedrijfsrevisoren die OOB’s controleren en 61 dossiers betrekking hadden op bedrijfsrevisoren die geen OOB’s controleren.343

Het College kan dus de bedrijfsrevisoren onderwerpen aan kwaliteitscontroles, maar ze heeft nog een tweede eindverantwoordelijkheid, met name het toezicht. Ook hier krijgt het College krachtens de wet heel wat bevoegdheden.344 Zo krijgt ze toegang tot alle documenten en

informatie die de bedrijfsrevisoren en de bedrijfsrevisorenkantoren in hun bezit hebben wat betreft de revisorale opdrachten die zij uitvoeren. Het College kan tevens van elke persoon informatie verkrijgen in verband met de wettelijke controle van de jaarrekening.345 Daarnaast kan het College

termijnen opleggen waarbinnen de bedrijfsrevisoren bepaalde documentatie moeten voorleggen en kan ze ter plaatse inspecties uitvoeren bij de bedrijfsrevisoren. Dit moet allemaal op passende en proportionele wijze gebeuren.346

Voor dit deel over het College besluit en overgegaan wordt tot de bespreking van de Sanctiecommissie van de FSMA, dient nog aan bod te komen dat niet enkel de Sanctiecommissie maatregelen kan treffen indien nodig, maar dat evenzeer het College kan ingrijpen in het kader van haar eindverantwoordelijkheid over het toezicht. Het College kan namelijk een termijn opleggen waarbinnen een bedrijfsrevisor, of een andere persoon die hierboven beschreven werd, zich dient te conformeren aan sommige bepalingen van het toepasselijke wetgevende en reglementaire kader, en dient af te zien van herhaling van die gedraging.347 Met andere woorden,

het College kan eigenlijk een ‘vervroegde kwaliteitscontrole’ uitvoeren.348

341 Art. 52, §5-6 Auditwet.

342 Verslag van de Commissie bij wetsontwerp tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2083/003, 8.

343 CTR, Jaarverslag 2018, Brussel, CTR, 2019, 22, geraadpleegd via https://www.fsma.be/sites/default/files/public/content/CTRCSR/nl_ctr_2018.pdf op 6 mei 2020.

344 Art. 54 Auditwet.

345 De wetgever legt in artikel 54, §1, derde lid van de Auditwet een beperking op wat betreft deze personen. Het College kan bovenstaande bevoegdheden slechts uitoefenen ten aanzien van bedrijfsrevisoren en bedrijfsrevisorenkantoren; personen die betrokken zijn bij de activiteiten van de bedrijfsrevisoren; de gecontroleerde OOB’s, evenals de met hen verbonden entiteiten en de met die entiteiten gelieerde derden; derden waaraan de bedrijfsrevisoren bepaalde functies of activiteiten hebben uitbesteed en tot slot personen die op een andere wijze gelieerd of verbonden zijn met de bedrijfsrevisoren.

346 Art. 54 Auditwet.

347 Art. 57, §1, tweede lid Auditwet.

348 S. FOLIE, “Speciaal nummer gewijd aan de implementatie in België van de Europese audithervorming”,

69 Het gevolg is dat het College maatregelen kan nemen indien dit nodig en hoogdringend zou zijn, volgend uit die ‘vervroegde kwaliteitscontrole’. Het College kan namelijk de uitoefening van alle of van een deel van de activiteiten van de bedrijfsrevisor verbieden en de inschrijving in het register schorsen gedurende de termijn zoals bedoeld in bovenstaande alinea. Indien de persoon aan wie een termijn werd opgelegd, zoals hierboven beschreven, in gebreke blijft na afloop van die termijn, kunnen ook verdere maatregelen worden genomen. Zo kan het College haar standpunt inzake de gedane vaststellingen openbaar maken, een dwangsom opleggen van maximaal 50.000 euro per dag zonder dat het totaal hiervan de grens van 2.500.000 euro mag overschrijden en tot slot de bedrijfsrevisor gelasten zich voorlopig te onthouden van een bepaalde, of zelfs elke, dienstverlening.349 Een belangrijke nuance is dat het hier nog steeds gaat

om ordemaatregelen, eerder dan sancties.350 Tot slot kan het College, evenals het Instituut, een

terechtwijzing opleggen indien geen van bovenstaande sancties verantwoord is. Dit bestond reeds vóór de komst van de Auditwet, doch dit was toen mogelijk vanuit het Instituut en de KVI.351

Een gelijkaardige regeling inzake de ordemaatregelen vonden we terug in de oude IBR-wet onder afdeling 7, die de titel van ‘voorlopige ordemaatregel’ draagt: “Hetzij ambtshalve bij unanieme

beslissing van zijn aanwezige leden tijdens de beraadslaging, hetzij op verzoek van de Kamer van verwijzing en instaatstelling, kan het Uitvoerend Comité van het Instituut, wanneer het algemeen belang het vereist, via een ordemaatregel de bedrijfsrevisor gelasten om zich voorlopig te onthouden van iedere beroepsmatige dienstverlening of van bepaalde diensten.”352

Let wel, er zijn twee fundamentele verschillen inzake deze ordemaatregelen tussen de oude IBR- wet en de nieuwe Auditwet. Een eerste verschil betreft de verplichting voor het College om de bedrijfsrevisor te verwittigen dat er schorsingsmaatregelen zijn genomen en hem de mogelijkheid geven gehoord te worden in het kader van deze maatregelen. De oude IBR-wet legde deze voorwaarde op vooraleer het Instituut kon overgaan tot het nemen van schorsingsmaatregelen, terwijl de nieuwe Auditwet dit niet doet.353 Het valt af te wachten of een koninklijk besluit dit nog

zal doen.354 Een tweede verschil betreft de mogelijkheid tot beroep. In de IBR-wet lazen we dat

de bedrijfsrevisor waartegen een schorsingsmaatregel werd genomen door het Instituut, een

349 Art. 57, §1, derde lid Auditwet.

350 MvT bij wetsontwerp tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren,

Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2083/001, 52.

351 Art. 37 IBR-wet; art. 57, §5 en art. 81 Auditwet. 352 Art. 38, §1 IBR-wet.

353 Art. 38, §2 IBR-wet.

354 Respondent 2 bevestigt dat de bedrijfsrevisor in de praktijk wel steeds gehoord wordt. Na de controles wordt er telkens overlegd met de revisor. Eventuele misinterpretaties van de controleurs die leiden tot ordemaatregelen kunnen zo opgelost worden en in de praktijk blijkt dit goed te lukken. Het desbetreffende KB is er vooralsnog niet gekomen.

70 beroep kon aantekenen bij de Commissie van Beroep.355, 356 Dit staat echter nergens

neergeschreven in de nieuwe Auditwet. De vraag rijst dan of er geen enkele beroepsmogelijkheid voorhanden is voor de bedrijfsrevisor indien hij het voorwerp uitmaakt van een tijdelijke schorsingsmaatregel.357 Er bestaat echter geen twijfel over het feit dat de bedrijfsrevisor een

beroep tot nietigverklaring kan instellen bij de Raad van State.358

Zo’n beroep is wel mogelijk tegen de beslissing van het College om een dwangsom op te leggen aan de betrokken bedrijfsrevisor en dat beroep moet bij het Hof van Beroep van Brussel worden ingesteld.359 Opmerkelijk is dat enkel tegen de oplegging van de dwangsom een beroep mogelijk

is bij het Hof van Beroep, terwijl het College ook nog andere maatregelen kan nemen, zoals ut

supra aangehaald. Bovendien kunnen we uit het woord ‘of’ in artikel 57 afleiden dat de

maatregelen als een alternatief worden beschouwd, wat het dus eigenaardig maakt dat enkel tegen de dwangsom beroep mogelijk is bij het Hof van Beroep van Brussel. De memorie van toelichting verklaart deze eigenaardigheid niet. Ze verwijst enkel naar de Raad van State die het beroep zal behandelen dat ingesteld wordt tegen de overige maatregelen die het College kan nemen.360

Tot nu toe ging het enkel over de ordemaatregelen die het College kan nemen in het kader van haar eindeverantwoordelijkheid voor het toezicht en die meestal zullen genomen worden bij hoogdringendheid. Er werd krachtens de Auditwet echter nog een belangrijke autoriteit aangesteld in het kader van het publiek toezicht om sanctiemaatregelen te nemen, namelijk de Sanctiecommissie van de FSMA.