• No results found

kunsthandel niet als een beroep maar als een liefhebberij voor heren van stand beschouwde

‘Suiker en melk, mijnheer Cleophas?’

‘Alleen melk, mevrouw Berk.’

‘Zo, Charles,’ zei Lucas Berk, terwijl hij met zijn kopje in zijn hand tegenover

hem ging zitten. ‘En vertel me nu eens, hoe bevalt het jou en je vrouw daar in het

donkere zuiden?’

‘Uitstekend. We zouden niet meer terug willen.’

‘Zo, zo. En de mensen? Hebben jullie daar al 'n beetje contact mee? Met de echte

Limburgers, zal ik maar zeggen?’

‘Dat gaat wel. We wonen dicht bij 'n kleine gemeenschap, zoals je die daar nog

wel eens aan de rand van de steden vindt. De Berenkuil noemen ze 't. Vroeger is 't

'n heel eigen dorp geweest. Met de mensen daar kunnen we goed opschieten.’

‘Kijk eens aan!’ Het was duidelijk, dat het Berk absoluut niet interesseerde. ‘Jullie

worden niet als vreemde eenden in de bijt beschouwd?’

‘Helemaal niet.’

‘En er zijn ook geen problemen vanwege 't geloof en zo? Je hoort wel 'ns dat ze

er zo verschrikkelijk katholiek zijn.’

‘Daar hebben we niets van gemerkt.’

‘Nog 'n kopje koffie, mijnheer Cleophas?’ Mevrouw Berk veerde overeind en

pakte zijn kopje.

‘Graag mevrouw.’

‘Tja...’ Lucas Berk knikte nadenkend. ‘Wil je wel geloven, dat ik er soms ook zin

in krijg de stad uit te trekken en daar ergens bij jullie in de rimboe te gaan wonen?’

Charles kon het zich moeilijk voorstellen, maar trok beleefd zijn wenkbrauwen

op en reageerde precies zoals er van hem verwacht werd: ‘Werkelijk? Maar u hebt

hier toch alles wat een mens maar kan wensen? 'n Prachtig huis, 'n galerie die goed

loopt...’

‘Geld is niet alles, Charles. 't Lijkt me heerlijk buiten te wonen... wat kippen te

houden...’

‘Bij ons zijn weer mensen, die graag in Amsterdam zouden zitten.’

Lucas Berk haalde een gouden sigarettenkoker te voorschijn, pakte er een sigaret

uit en knipte een gouden aansteker aan. ‘Illusies, Charles,’ zei hij met een weemoedig

glimlachje. ‘Allemaal illusies... Er gaat niets boven de eenvoud van de natuur.

Lees er Thoreau maar eens op na. “Het is het huwelijk van de ziel met de natuur, dat

het brein vruchtbaar maakt en geboorte geeft aan de verbeelding.” Daar komen wij

in de stad niet aan toe.’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Geen melk, is het niet, mijnheer Cleophas?’

‘Precies andersom, mevrouw. Wel melk, geen suiker.’

Mevrouw Berk zette het volle kopje voor hem neer. ‘Alstublieft.’ Ze keek haar

man aan. ‘Heb ik wel eens werk van mijnheer Cleophas gezien?’

Frans werd wakker, sloeg de rafelige dekens van zich af, stapte uit bed en liep naar

het raam. Op de klok boven de fietsenstalling aan de overkant was 't over elven. Hij

draaide zich om. Martie sliep nog. Ze lag voorover, het hoofd in haar armen. Haar

donkere haren vielen voor haar gezicht.

Hij begon zich aan te kleden, er voor zorgend geen geluid te maken. Boven zijn

hoofd hoorde hij zacht gemompel van stemmen. Ook daar waren ze wakker. Een

nieuwe dag was begonnen. Terwijl hij zijn overhemd dichtknoopte, liep hij weer

naar het raam en keek naar buiten. Beneden hem lag Wittenburg. De huizen aan de

andere kant waren nog bewoond. Daar waren nog winkels en werkplaatsen, woningen

en opslagplaatsen. De huizen aan deze kant van de straat waren, in afwachting van

de sloper, al ontruimd en boden 's nachts onderdak aan zwervers en jongens en meisjes

die, net als hij, van huis waren weggelopen. De ruiten waren lang geleden uit de

ramen verdwenen, het dak lekte en de meeste deuren waren gesloopt, maar 's nachts

vonden jonge mensen elkaar hier, kookten samen een maaltijd en sliepen in elkaars

armen. Drie, vier keer per week doorzocht de politie de bouwvallen, op zoek naar

minderjarigen, buitenlanders zonder verblijfsvergunning en voortvluchtigen. Martie

en hij hadden iedere keer nog kunnen ontkomen.

‘Ben je al op?’

Hij draaide zich om. Zij zat rechtop in bed. De bleke huid van haar armen en

schouders stak bijna niet af tegen de vuilwitte lakens. Ze streek haar haren uit haar

gezicht en keek hem glimlachend aan.

‘Waarom ben je niet blijven liggen? 't Is nog vroeg!’

‘Bijna kwart over elf!’ Hij liep naar het matras, hurkte naast haar. ‘Ik zou om

twaalf uur bij Kees zijn. Dat hebben we gisteren afgesproken.’

‘Waarom?’ Ze geeuwde, wreef de slaap uit haar ogen.

Hij liet een vinger over haar schouder, haar borst glijden. ‘We moeten vandaag

het nieuwe nummer van de krant stencillen. Er staat 'n stuk van me in over de mijnen.’

‘Over de mijnen?’ Ze sloeg haar armen om haar knieën en keek hem verbaasd

aan. ‘Dat ze dicht gaan en zo?’

‘Dat kunnen ze in iedere krant lezen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Over de manier

waarop de mijnwerkers al die jaren zijn uitgebuit.’

‘Wat weet jij daarvan?’

‘M'n vader werkt toch op de mijn? En over de gevaren, die er zijn. Pas is er nog

'n vriend van 'm verongelukt. Daar gaat 't stuk ook over. En over rijke stinkerds, die

de winst opstrijken en er niks voor hoeven te doen.’

Ze knikte begrijpend, maar erg veel kon het haar niet schelen, dat zag hij wel. Ze

stond op, rekte zich uit en liep, naakt als zij was, op hem toe om hem 'n kus te geven.

‘Goed geslapen, professor?’

‘Ja.’ Hij sloeg 'n arm om haar heen, drukte haar tegen zich aan. ‘Is er nog wat van

die koffie van gisteren?’

Ze maakte zich los, ontsnapte lachend aan een nieuwe omhelzing, hurkte bij het

stapeltje kleren, dat naast het bed lag. Ze haalde er 'n busje onder uit, keek erin en

knikte.

‘Nog net genoeg voor twee koppen.’ Ze schoot 'n spijkerbroek aan en wurmde

zich in 'n truitje.

‘Ik moet even kijken of ik boven de spiritusbrander kan lenen.’

Hij keek haar na terwijl ze op blote voeten naar de deur liep. Ze wilde juist de

kamer uitgaan toen hij zei: ‘Martie?’

Ze bleef staan, keek om. ‘Ja?’

‘Weet je dat ik van je hou? Heel veel?’

‘Rare jongen!’ Ze keek hem lachend aan. ‘Ik ben zo terug!’

Hij liep weer naar het raam en keek naar buiten. De klok van de fietsenstalling