• No results found

Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf

In document Geraldine Van den Weghe (pagina 23-0)

2. Belastbaarheid van artikel 2 W. Succ

2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf

51 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogens, rechterlijke verkrijgen”, Not. Fisc.

M. 2007, p. 33.

52 G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract”, in Liber amicorum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, nr. 13; S.

VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falc. 2007-08, afl. 1, p. 68.

53 Zie hiervoor “2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf”.

24

§3. Fiscale analyse

41. Fiscale argumentatie. – Op burgerrechtelijk vlak is, in tegenstelling tot wat de fiscus voorhoudt, de meerderheid van de doctrine van mening dat geen schenking voorligt. Bovendien dient te worden opgemerkt dat indien de fiscus hierin een schenking had willen zien, hij bij het registreren van de akte wijziging van huwelijkscontract registratierechten had moeten heffen.

Dit heeft de fiscale administratie echter niet gedaan en intussen is deze vordering van schenkingsrechten reeds verjaard.54

Nu zal worden nagegaan of de fiscus op fiscaalrechtelijk vlak een poot heeft om op te staan om de sterfhuisclausule (gedeeltelijk) te belasten.

1. Belastbaarheid van artikel 5 W. Succ.

1.1. Voorwaarden

42. Artikel 5 W. Succ. Een eerste grond tot belasting die wordt onderzocht, betreft artikel 5 van het Wetboek Successierechten. Het artikel luidt als volgt:

De overlevende echtgenoot, wie een huwelijksovereenkomst, die niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen is, op voorwaarde van overleving meer dan de helft der gemeenschap toekent, wordt voor de heffing der rechten van successie en van overgang bij overlijden, gelijkgesteld met de overlevende echtgenoot die, wanneer niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling der gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

43. Voorwaarden. – Het meerdere, boven de helft, wordt dus als een legaat in het voordeel van de langstlevende beschouwd.55 Voor de toepassing van artikel 5 W. Succ. zijn er 2 voorwaarden die moeten vervuld zijn:

54 artikel 214 W. Reg.; G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract”, in Liber amicorum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 475 ev.

55 N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 356.

25 1) de langstlevende echtgenoot verkrijgt een voordeel ingevolge een beding waarbij van de gelijke verdeling van het gemeenschapsvermogen wordt afgeweken en dit beding mag niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen zijn.

2) het beding moet gemaakt zijn onder voorwaarde dat de echtgenoot die het voordeel verkrijgt, de andere overleeft.

1.1. Niet toepasselijkheid op de sterfhuisclausule

44. Eerste voorwaarde. – Aan de eerste voorwaarde is niet voldaan, vermits het artikel bepaalt dat het beding “niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen mag zijn”.

Aangezien het surplus van het beding als schenking wordt beschouwd, kan artikel 5 W. Succ.

geen toepassing vinden.56

45. Tweede voorwaarde. – Bovendien is ook aan de tweede voorwaarde niet voldaan. Zoals reeds vermeld, ontbreekt bij de sterfhuisclausule de overlevingsvoorwaarde, zodat algemeen aanvaard wordt dat artikel 5 W. Succ. niet van toepassing kan zijn. De rechtsleer is dienaangaande unaniem. Men kan zich echter de vraag stellen of de niet-toepasselijkheid van artikel 5 W. Succ. ook geldt in volgende clausule. “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, wordt het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld aan de heer/mevrouw X of zijn/haar afstammelingen.” In deze clausule staat uitdrukkelijk de oorzaak van ontbinding, namelijk “door overlijden”, zodat artikel 5 W. Succ. van toepassing lijkt te zijn.57 Doch aanvaardde de Administratie ook hier dat artikel 5 W. Succ. geen toepassing kan vinden, vermits de toevoeging “of zijn/haar afstammelingen” achter de naam van de echtgenoot/echtgenote X ervoor zorgt dat niet voldaan is aan de overlevingsvoorwaarde. De toevoeging brengt met zich mee dat ook de begunstigde van de toebedeling eerst kan overlijden, in welk geval de gemeenschap zal toekomen aan zijn afstammelingen/erfgenamen.58

56 I. VERHULST, “Kan artikel 2 W. Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke verdeling?”, T.F.R.

2007, afl. 323, p. 510.

57 Er staat niet “ongeacht de oorzaak van ontbinding”.

58 Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. EE/99.731/MM (nog niet gepubliceerd) en Adm. Besl. 30 augustus 2005, Rép. RJ, S5/04-03; N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 360; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit

26 2. Belastbaarheid van artikel 2 W. Succ.

2.1. Algemeen

46. Artikel 2 W. Succ. – Ten tweede wordt onderzocht of de fiscus de partijen via een andere grond kan belasten. In casu bepaalde de rechter van Eerste Aanleg te Hasselt, in navolging van de fiscale administratie, dat er wel degelijk een grond bestaat tot belasting, met name artikel 2 W. Succ. Conform dit artikel zijn successierechten verschuldigd op de erfgoederen die ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling worden verkregen.

2.2. Huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking versus contractuele erfstelling

47. Redenering doortrekken op fiscaal vlak. – De rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt heeft geoordeeld dat de burgerrechtelijke kwalificatie van de sterfhuisclausule moet worden doorgetrokken op fiscaal vlak. Zo moet een huwelijksvoordeel, dat op burgerrechtelijk vlak als een schenking wordt beschouwd, worden belast op grond van artikel 2 W. Succ. Wanneer dus de grenzen van de artikelen 1458, tweede lid B.W., 1464, tweede lid BW of 1465 BW overschreden worden, is er volgens de rechtbank sprake van een contractuele erfstelling.59 De rechtbank heeft geoordeeld dat een beding in een huwelijkscontract dat op toekomstige goederen betrekking heeft en onherroepelijk is, als een contractuele erfstelling dient gekwalificeerd te worden.60

48. Bewijslast. – Notaris Bruno Indekeu merkt terecht op dat de bewijslast, dat het om een contractuele erfstelling zou gaan, bij de fiscus berust. Het is niet aan de belastingplichtige om aan te tonen dat hier geen contractuele erfstelling voorligt.

49. Een brug te ver? – De opvatting van de rechtbank van Eerste Aanleg lokte in de rechtsleer heel wat reactie uit. Een tot schenking van toekomstige goederen geherkwalificeerd huwelijksvoordeel gelijkstellen met een contractuele erfstelling lijkt mij een brug te ver. Ook het hof van Beroep te Antwerpen oordeelde, zich baserend op de stelling van H. Casman en A.

een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p.

6.

59 D. NORE en N. LABEEUW, “’Sterfhuisclausule’ toch niet ten dode opgeschreven?”, Fiscoloog 2008, afl.

1126, p. 4.

60 O. VAN ACOLEYEN, Successierechten, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1976, nr. 68, p. 107-108.

27 Verbeke, dat de argumentatie van de rechtbank van Eerste aanleg niet klopte. Daar het surplus geen schenking uitmaakt,61 kan er ook geen sprake zijn van een contractuele erfstelling in de zin van artikel 2 W. Succ. Het hof ondersteunt dit met twee argumenten.

2.3. Schenking van “toekomstige goederen”

50. Contractuele erfstellingen. – Een contractuele erfstelling is een overeenkomst ten kosteloze titel waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen.62 Contractuele erfstellingen betreffen dus regelingen omtrent de nalatenschap van echtgenoten en dus niet omtrent de huwelijksgemeenschap.63 Artikel 2 W.

Succ. spreekt niet over bedingen slaande het “gemeenschappelijk vermogen”, daarover spreekt alleen artikel 5 W. Succ. en dit is op de sterfhuisclausule niet van toepassing.64

51. Toekomstige goederen. – Goederen die deel uitmaken van de nalatenschap van de schenker, worden toekomstige goederen genoemd.65 De meerderheid van de rechtsleer is het er echter over eens dat de sterfhuisclausule geen beschikking uitmaakt over de toekomstige goederen van de nalatenschap, vermits het betrekking heeft op de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel die de samenstelling van de nalatenschap voorafgaat.66

61 Maar enkel objectief als schenking wordt beschouwd (zie burgerrechtelijke analyse, 2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (Casman en Verbeke).

62 M. VANQUICKENBORNE, Contractuele erfstelling, Gent, Story-Scientia, 1991, p. 3; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Univ. Pers Leuven, 2002, 531.

63G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, p. 249.

Bovendien staat de regeling omtrent de contractuele erfstelling in het Burgerlijk Wetboek niet onder het hoofdstuk Huwelijksgoederenrecht (artikel 1387 ev. B.W.), maar onder het hoofdstuk Erfrecht (artikelen 718 ev.), meer bepaald artikelen 1019 ev. B.W.

64 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32; L. WEYTS, “Successierecht:

ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. door de administratie beoordeeld”, T. Not. 2005, afl. 6, 334; L.

ROUSSEAU, “La succession en droit civil et en droit fiscal. Comparaison n’est pas raison”, in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, p. 472.

65 Met name eigen goederen van de zieke echtgenoot of goederen uit zijn aandeel van het gemeenschapsvermogen.

66 P. DELNOY, Les libéralités et les successions : précis de droit civil, Brussel, Larcier, 2006, p. 66-69.

28 52. Ontbreken animus donandi. – Bovendien haalt het hof van Beroep aan dat vermits er geen animus donandi is, de toebedeling geen schenking is, waardoor men geenszins kan spreken over een contractuele erfstelling.67

2.4. Tijdstip van de herkwalificatie als schenking

53. Tijdstip vereffening verdeling en tijdstip openvallen nalatenschap. – Men dient twee tijdstippen uit elkaar te halen. De schenking waarvan sprake in artikel 1464, tweede lid BW komt tot stand bij de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel, in tegenstelling tot de contractuele erfstelling, die pas tot stand komt bij het openvallen van de nalatenschap. Dit houdt in dat iemands nalatenschap maar kan worden samengesteld eens het huwelijksstelsel ontbonden en verdeeld is. Het gemeenschappelijk vermogen zal bijgevolg nooit deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de man. Het is niet omdat de schenking in de tijd samenvalt met het overlijden, dat de toekenning aan de echtgenote gebeurt door het overlijden.68 Aangezien er niet wordt beschikt over de nalatenschap van de man, kan er bijgevolg geen sprake zijn van een contractuele erfstelling.69

2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf 2.5.a. Wat is de clausule dan wel?

54. “Zijn” versus “beschouwd worden”. – Hoger haalde ik reeds de theorie van professor H.

Casman en professor A. Verbeke aan met betrekking tot het objectief karakter van de kwalificatie als schenking. Zij claimen dat artikel 1464 BW bepaalt dat de toekenning van het surplus (objectief) wel wordt beschouwd als een schenking, maar dat de toebedeling daarom nog geen schenking is.

Naar de mening van C. De Wulf komen “zijn” en “beschouwd worden” conceptueel op hetzelfde neer. Indien de wet bepaalt dat de toebedeling als een schenking wordt “beschouwd”, bedoelt

67 Met betrekking tot de “animus donandi”, zie hoger; Burgerrechtelijke analyse, 2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (H. Casman en A. Verbeke).

68 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32.

69 M. DELBOO, en G. DEKNUDT, noot onder Antwerpen 5 oktober 2004, T.F.R. 2005, nr. 279, 378.

29 zij dat de betrokken rechtshandeling onderworpen is aan de grondregels van het schenkingsrecht.70

55. Onrechtstreekse schenking? – Het hof van Beroep te Antwerpen bepaalt dat de toebedeling van het surplus geen huwelijksvoordeel uitmaakt, maar ook geen schenking (of contractuele erfstelling). Men kan zich hierbij afvragen wat de overdracht dan uiteindelijk wél is. C. De Wulf verwijst hieromtrent naar het begrip van de “onrechtstreekse schenking”, aangezien de overdracht niet geschiedt onder de vorm van een klassieke schenking. Ik citeer:

Het gaat immers om een milddadigheid die verwezenlijkt wordt op een onrechtstreekse wijze door middel van een andere rechtsfiguur (een verblijvingsbeding) die aan eigen regels beantwoordt. De milddadigheid gebeurt openlijk en zonder veinzen.

De begunstiging wordt door de wetgever als schenking beschouwd op dezelfde wijze als de rechtsleer en rechtspraak andere rechtshandelingen als schenkingen “beschouwen”, o.m. in de leer van de onrechtstreekse schenking en in de leer van de verdoken schenking.

56. Ontstentenis van kwalificatie van de clausule. – De fiscale administratie meent dat het hof van Beroep te Antwerpen de wettigheidscontrole onmogelijk heeft gemaakt, doordat niet kan worden achterhaald wat de juridische aard is van het verblijvingsbeding in kwestie en van het

“surplus”.71 De fiscus meent dat het hof zijn beslissing niet naar recht heeft verantwoord, doordat het naliet aan te geven wat de precieze juridische kwalificatie was van de sterfhuisclausule en het surplus.72

2.5.b. Restrictieve betekenis van artikel 1464 B.W.

57. Verschil met artikel 1465 B.W. – Een bijkomend punt waarover prof. C. De Wulf lijkt te struikelen heeft te maken met de “restrictieve betekenis” die het hof van Beroep afleidt uit de bewoordingen van artikel 1465 BW. Door deze interpretatie van het Hof, zouden alleen de

70 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 474.

71 Schending van artikel 149 G.W. volgens de fiscus.

72 Schending van het algemeen rechtsbeginsel dat de rechter verplicht is, op de regelmatig aan zijn beoordeling voorgedragen feiten (zonder het voorwerp, noch de oorzaak van de vordering te wijzigen), de rechtsregels toe te passen op grond waarvan hij op de vordering zal ingaan of ze zal afwijzen.

30 regels van de inkorting van tel zijn. Artikel 1464 BW (waar het in casu over gaat) mag men echter niet verwarren met artikel 1465 BW. Artikel 1464 BW geldt ten aanzien van alle soorten erfgenamen (reservatairen of niet), behoudens afstammelingen uit een vorige relatie. Het artikel herkwalificeert het surplus als een schenking in al zijn aspecten en beperkt zich niet zoals artikel 1465 BW tot de inkorting alleen. Artikel 1465 BW heeft immers een andere draagwijdte dan artikel 1464 BW. De herkwalificatie als een schenking (beperkt tot de actie van de inkorting) wordt verantwoord door het belang van de kinderen uit een vorige relatie, die benadeeld zouden kunnen worden door een of ander beding dat tot gevolg heeft dat aan een van de echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte.

58. Duidelijkheid van het artikel 1464 B.W. – Het interpreteren van de wet dient men slechts te doen indien de teksten of begrippen onduidelijk zijn. Hier echter, bepaalt het artikel 1464 BW duidelijk dat de bedoelde rechtshandeling als schenking wordt beschouwd en dus aan (alle) grondregels van het schenkingsrecht onderworpen is. C. De Wulf stelt zich hierbij de vraag of dergelijke miskenning van de interpretatieregels werd gedaan om op die manier de toepassing van artikel 2 W. Succ. te kunnen omzeilen.73

De fiscale administratie sluit zich aan bij de opvatting van prof. C. De Wulf (et al) en wel om de reden dat alle bepalingen van het burgerlijk recht (meer bepaald het gemeen recht), ficties inbegrepen, toepasselijk zijn op het fiscaal recht, tenzij de fiscale wet hierover anders beslist.74 2.5.c. Kan de sterfhuisclausule aanzien worden als een gift met vrijstelling van inbreng?

59. Gevolgen van de kwalificatie als gift. – Indien de sterfhuisclausule zou worden gekwalificeerd als een onrechtstreekse schenking, dan zijn de grondregels van het schenkingsrecht van toepassing, zoals de regels van de inbreng en de inkorting.75 Dit heeft ondermeer tot gevolg dat iedere erfgenaam, die tot een erfenis komt, inbreng moet doen van hetgeen hij van de overledene bij gift heeft ontvangen, tenzij de giften en legaten hem

73 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 475.

74 Cass. 9 juli 1931, Pas. 1931, I, 218.

75 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 483.

31 uitdrukkelijk zijn gedaan bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng. Een meerderheid van de rechters lijkt te aanvaarden dat de sterfhuisclausule uitdrukkelijk een vrijstelling van inbreng impliceert. Doch loopt men het risico dat de rechter een andere mening is toegedaan. Zo kan de verkoop door de langstlevende van een gemeenschapsgoed, verkregen uit de toebedeling van een sterfhuisclausule, nietig verklaard worden, indien de rechter van oordeel is dat de regels van inbreng gevolgd moeten worden.76 Daarenboven kunnen de kinderen, van wie de reserve is aangetast, op grond van de regels van de inkorting hun reserve in natura opvorderen t.a.v. dat onroerend goed. De notaris doet er dus goed aan om, na het openvallen van de nalatenschap, een uitdrukkelijke verzaking te bekomen van de erfgenamen aan de rechten van inbreng en inkorting.

2.6. In dubio contra fiscum

60. Artikel 170 G.W. – Appelante voert in beroep het beginsel “in dubio contra fiscum” aan. Dit adagium vloeit voor uit artikel 170 G.W., dat stelt dat geen belasting ten behoeve van de staat kan worden ingevoerd dan door een wet.77 De fiscus kan dus niet belasten indien er geen uitdrukkelijke grondslag voorhanden is. Meer zelfs, indien de tekst van de fiscale wetgeving onduidelijk is of enige twijfel mogelijk laat, moet dit steeds in het voordeel van de belastingplichtige worden uitgelegd.78

61. Onduidelijkheid. – In het fiscaal recht geldt steeds een restrictieve interpretatie. Dat wil zeggen dat een duidelijke wettekst niet verder kan worden uitgelegd en zeker niet per analogie.

Telkenmale er twijfel bestaat over de draagwijdte van de wet of over het bestaan of de aard van het belastbaar feit, zal deze twijfel tot voordeel strekken van de belastingplichtige. In de voorliggende zaak is het duidelijk dat er twijfel is omtrent de toepassing van artikel 2 W.Succ., waardoor de stelling van de fiscus (dat het adagium ter zake niet dienend is) bijgevolg niet als correct kan worden aanzien.79

76 De inbreng van een onroerend goed moet immers in principe in natura geschieden.

77 het legaliteitsbeginsel.

78 Cass. 28 mei 1942, Pas. 1942, I, p. 134; Cass. 10 november 1997, R. Cass. 1998, p. 382, noot S.

HUYSMAN; A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2003, Brussel, Larcier, 2003, p. 25-26.

79 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32.

32 3. Belastbaarheid via artikel 7 W. Succ.

62. Artikel 7 W. Succ. – Tenslotte rest ons nog de vraag of artikel 7 W. Succ. toepasselijk kan zijn. Er dient te worden nagegaan of een wijziging van de huwelijkse voorwaarden als een schenking kan beschouwd worden die valt onder artikel 7 W. Succ. wanneer ze binnen de periode van drie jaar voor het overlijden van één van de echtgenoten plaatsvond.

3.1. Voorwaarden

63. Voorwaarden. – Artikel 7 W. Succ. bevat 3 voorwaarden. Het dient ten eerste te gaan om een kosteloze beschikking, ten tweede dient de verkrijging te hebben plaatsgevonden 3 jaar voor het overlijden en ten derde mag de bevoordeling niet onderworpen geweest zijn aan de registratierechten op schenkingen.

3.2. Tijdstip van de beschikking

64. Niet voldaan aan de tweede voorwaarde. – Het merendeel van de rechtsleer is van mening dat niet voldaan is aan de tweede voorwaarde. Het huwelijksvoordeel kan immers pas worden vastgesteld bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. Een beschikking die tot stand komt op het moment van overlijden is geen beschikking die tot stand komt voor het overlijden.

Er kan aldus geen sprake zijn van een schenking die is gedaan 3 jaar voor het overlijden van de schenking.

3.2.a. Antwoord minister van Financiën op 18 januari 1977

65. Geen toepassing van artikel 7 W. Succ. – De minister van financiën besliste reeds in 1977 dat een wijziging van het huwelijkscontract binnen een korte periode voor het overlijden van één der echtgenoten in de regel niet onder het toepassingsgebied van artikel 7 W. Succ. valt.80 In casu ging het om een geval waarin kort voor het overlijden bepaalde goederen (aandelen in een familievennootschap) uit het gemeenschappelijk vermogen werden gehaald en in de eigen

80 Vr. en Antw. Senaat, 1977, 18 januari 1977, nr. 49, Notarius 1977, 188.

33 kavel van de gezonde echtgenoot werden gelegd. De fiscus claimde dat hierin een schenking kon worden gezien, maar kon dit niet verantwoorden.81

Principieel wordt zo een wijziging ook voor dit artikel als een huwelijksovereenkomst ten bezwarende titel beschouwd.82

81 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p. 7.

82 L. WEYTS, Notarieel Fiscaal Recht, II, De aangifte van nalatenschap, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, p. 54.

34

§4. Vrijstelling van de gezinswoning in de Vlaamse successierechten

66. Europese tendens. – In Europa is een tendens aan de gang om de successierechten tussen echtgenoten flink te verminderen of zelfs af te schaffen. In Frankrijk bijvoorbeeld zijn er geen successierechten tussen echtgenoten.83 Ook in Vlaanderen is deze trend merkbaar, nu sinds 1 januari 2007 het Vlaams Decreet houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning in werking is getreden.

Hierdoor zijn de successierechten tussen echtgenoten voor veel Vlamingen (wiens vermogen voor het grootste deel uit de gezinswoning bestaat), in feite zo goed als afgeschaft.84 De analyse van de al dan niet belastbaarheid van de sterfhuisclausule werd dan ook los van dit Decreet behandeld, wat mijns inziens de belangrijkheid van deze uiteenzetting niet ondermijnt.

67. Belang voor de sterfhuisclausule. – Het gemiddelde echtpaar zal de clausule dus niet snel inlassen, vermits hun gezinswoning reeds wordt vrijgesteld. De sterfhuisclausule zal eerder toepassing vinden bij echtgenoten met een groter vermogen. Doch dient te worden opgemerkt

67. Belang voor de sterfhuisclausule. – Het gemiddelde echtpaar zal de clausule dus niet snel inlassen, vermits hun gezinswoning reeds wordt vrijgesteld. De sterfhuisclausule zal eerder toepassing vinden bij echtgenoten met een groter vermogen. Doch dient te worden opgemerkt

In document Geraldine Van den Weghe (pagina 23-0)