• No results found

Geraldine Van den Weghe

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Geraldine Van den Weghe"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit Gent

Academiejaar 2008-09

Kan de fiscale administratie successierechten heffen bij een sterfhuisclausule wanneer de eerststervende

echtgenoot goederen heeft ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen?

(noot bij Rb. Hasselt 18 oktober 2006, Rec. gén. enr. not. 2007, 181)

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Geraldine Van den Weghe

studentennr. 00703740 major: Burgerlijk en Strafrecht

Promotor: Prof. dr. Jan Bael Co-promotor: Herlinde Baert

(2)

2

Inhoud

§1. Voorafgaand ... 4

1. Inleiding ... 6

2. Probleemstelling ... 7

3. Feiten van het vonnis van 18 oktober 2006 van de rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt ... 8

4. Feiten van het arrest van het hof te Antwerpen van 24 juni 2008 ... 9

5. Precedent: administratieve beslissing van 6 december 2004 ... 10

§2. Burgerrechtelijke analyse ... 11

1. Theorie van de huwelijksvoordelen ... 11

1.1. Wat is een huwelijksvoordeel? ... 11

1.2. Sterfhuisclausule (“nihilbeding”) ... 13

1.2.a. begrip en ratio ... 13

1.2.b. Gevaar van de sterfhuisclausule ... 15

2. Is de sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel? ... 16

2.1. Ontbreken van de overlevingsvoorwaarde ... 17

2.2. Huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking ... 21

2.2.a. Artikelen 1458 tweede lid, 1464 tweede lid en 1465 B.W. ... 21

2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (H. Casman en A. Verbeke) ... 22

§3. Fiscale analyse ... 24

1. Belastbaarheid van artikel 5 W. Succ. ... 24

1.1. Voorwaarden ... 24

1.1. Niet toepasselijkheid op de sterfhuisclausule ... 25

2. Belastbaarheid van artikel 2 W. Succ. ... 26

2.1. Algemeen... 26

2.2. Huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking versus contractuele erfstelling ... 26

2.3. Schenking van “toekomstige goederen” ... 27

2.4. Tijdstip van de herkwalificatie als schenking ... 28

2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf ... 28

2.5.a. Wat is de clausule dan wel? ... 28

2.5.b. Restrictieve betekenis van artikel 1464 B.W. ... 29

(3)

3

2.5.c. Kan de sterfhuisclausule aanzien worden als een gift met vrijstelling van inbreng? ... 30

2.6. In dubio contra fiscum ... 31

3. Belastbaarheid via artikel 7 W. Succ. ... 32

3.1. Voorwaarden ... 32

3.2. Tijdstip van de beschikking ... 32

3.2.a. Antwoord minister van Financiën op 18 januari 1977 ... 32

§4. Vrijstelling van de gezinswoning in de Vlaamse successierechten ... 34

§5. Rechtsvergelijking ... 35

1. Frankrijk ... 35

2. Nederland ... 36

§6. Onderzoek naar de sterfhuisclausule in de praktijk ... 40

1. Statistische gegevens... 40

1.1. Hoe vaak werd de sterfhuisclausule op uw kantoor in een huwelijkscontract ingelast in de afgelopen 5 jaar? ... 40

1.2. Bent u als notaris terughoudend sinds het vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt van 18 oktober 2006? ... 42

1.3. Hecht u volkomen vertrouwen aan de uitspraak van het hof van Beroep te Antwerpen? 44 2. Verschil Vlaanderen – Wallonië ... 45

2.1. Algemeen... 45

2.2. Redenen van verschil ... 45

3. Verwachtingen voor de toekomst ... 45

§7. Besluit ... 47

§8. Bibliografie ... 49

1. Rechtsleer ... 49

1.1. Boeken ... 49

1.2. Tijdschriften ... 50

1.3. Bijdragen in boeken ... 54

2. Rechtspraak ... 56

§9. Bijlagen ... 58

1. E-mailberichten verzonden naar Belgische notarissen ... 58

(4)

4

§1. Voorafgaand

1. Voorwoord. – Ik heb dit onderwerp gekozen omdat het mij een zeer actueel onderwerp leek, waar reeds veel over geschreven is en waarover hoogstwaarschijnlijk in de toekomst nog veel geschreven zal worden. De problematiek van de al dan niet belastbaarheid bij een sterfhuisclausule is een hot topic in het notariaat. Vaak wordt de sterfhuisclausule bestempeld als “juridische spitstechnologie”, die voor sommige notarissen te ver gaat. Na mijn studies rechten, zou ik graag de Master Notariaat studeren en deze thesis leek mij daar dan ook een ideale voorbereiding op.

Het onderwerp van deze masterproef heeft de afgelopen twee jaren enkele interessante wendingen ondergaan. Niet alleen werd het vonnis van 18 oktober 2006 door heel wat rechtsgeleerden aangevallen en bekritiseerd, het werd ook door het Hof van Beroep hervormd.

De fiscale administratie bleef echter niet bij de pakken zitten en bracht desbetreffende zaak tot in Cassatie. Momenteel is het afwachten tot het Hof een uitspraak velt.

Ik ben te werk gegaan door uiteraard eerst en vooral mijn literatuurmateriaal te verzamelen (zie bibliografie). Hierna ben ik zorgvuldig beginnen lezen en heb ik alvast verschillende tegenstrijdigheden ondervonden in de rechtsleer. Het is mijn bedoeling deze onverenigbaarheden te analyseren en mijn eigen gedachtegang te vormen met betrekking tot het concrete probleem.

(5)

5 2. Dankwoord. – Deze Masterproef kon slechts tot stand komen dankzij de hulp en steun van bepaalde personen. Allereerst wil ik mijn promotor professor Jan Bael en co-promotor Herlinde Baert bedanken voor hun hulp, verbeteringen en opmerkingen. Bovendien was mijn onderzoek naar de sterfhuisclausule in de praktijk niet geslaagd zonder de talrijke antwoorden vanuit het Notariaat. Ook een speciaal woord van dank aan notaris Bruno Indekeu, die mij heel wat nuttige informatie verschaft heeft. Graag wil ik mijn familie, vrienden en vriend bedanken voor de onmisbare morele steun die zij mij doorheen mijn vijfjarige opleiding hebben gegeven. En tenslotte wil ik in het bijzonder nog mijn vader bedanken voor zijn kritische bedenkingen, juridische uitleg en zijn inspiratie om Rechten te studeren.

(6)

6 1. Inleiding

3. Algemeen verblijvingsbeding. – Koppels die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel kennen een grote mate van solidariteit. Bij ontbinding van het wettelijk stelsel wordt de gemeenschap in beginsel in twee verdeeld, waarbij de ene helft in volle eigendom toekomt aan de langstlevende echtgenoot en hij van de wederhelft het vruchtgebruik verkrijgt. De wetgever heeft een aantal constructies voorzien om elkaar, ingeval van overlijden van een van beide echtgenoten, een bijkomende bescherming te bieden. Men kan bijvoorbeeld bepalen dat de langstlevende een ander deel dan de helft of zelfs het gehele gemeenschappelijke vermogen zal ontvangen wanneer zijn/haar echtgeno(o)t(e) overlijdt. Wanneer wordt bedongen dat het gehele gemeenschapsvermogen aan de langstlevende echtgenoot zal toekomen bij overlijden van de andere echtgenoot, dan is er sprake van een verblijvingsbeding, één van de huwelijksvoordelen die door de wetgever zijn ingelast. De vraag of huwelijksvoordelen ook in het stelsel van scheiding van goederen kunnen worden toegepast, zal ik hier niet behandelen, vermits ik mij zal beperken tot het wettelijk stelsel.

4. Sterfhuisclausule. – In deze bijdrage wil ik graag op een uitvoerige wijze een specifiek beding bespreken dat men kan invoeren in het huwelijkscontract, m.n. de sterfhuisclausule. Een sterfhuisclausule wordt vaak ingelast in het huwelijkscontract wanneer één van beide echtgenoten ongeneeslijk ziek is en geringe overlevingskansen heeft.1 Op die wijze wensen de huwelijkspartners hun gemeenschappelijk vermogen aan de gezonde en langstlevende van hen toe te bedelen. Het probleem bij het gewone verblijvingsbeding is dat dit fiscaalrechtelijk vaak zwaar wordt belast. De sterfhuisclausule daarentegen houdt in beginsel een volledige fiscale vrijstelling in ten aanzien van het gemeenschappelijk vermogen. Het zou een constructie moeten zijn, die de belastbaarheid vermijdt door het omzeilen van de overlevingsvoorwaarde (zie verder). Doch zal haast iedere jurist het met me eens zijn, dat de sterfhuisclausule het zwaard van Damocles boven het hoofd heeft hangen.

1 Doorheen deze masterproef zal ik uitgaan van de situatie die statistisch gezien het vaakst voorkomt; met name dat de man eerder overlijdt dan de vrouw.

(7)

7 2. Probleemstelling

5. Discussie rechtsleer – rechtspraak. – Het concrete probleem in deze masterproef bestaat er in dat er onenigheid bestaat tussen de visie van de fiscale administratie en de meerderheidsvisie in de rechtsleer. Zeer algemeen komt het er op neer dat de fiscale administratie van mening is dat de sterfhuisclausule een contractuele erfstelling uitmaakt en daardoor op grond van artikel 2 W.Succ. dient belast te worden (deze stelling wordt later uitgebreid besproken).2 Met het vonnis van 18 oktober 2006 werd de visie van de fiscale administratie bevestigd, waardoor notarissen wellicht wat terughoudender zullen zijn om een sterfhuisclausule in het huwelijkscontract in te voeren. Het fiscaalrechtelijk voordeel van de sterfhuisclausule kan immers door deze rechterlijke beslissing worden ondermijnd. Ik heb dan ook onderzocht of Belgische notarissen rekening houden met dit vonnis en of zij bijgevolg hun cliënten weerhouden deze clausule in te lassen. Het lijkt mij immers aangeraden te anticiperen op deze redenering zodat de cliënten bij de uitwerking van de sterfhuisclausule niet voor verrassende en onvoorzienbare feiten komen te staan. Mijns inziens zou er dringend een wetgevend ingrijpen moeten plaatsvinden om alle onduidelijkheid uit de weg te ruimen. Maar een wetswijziging moet op een gemotiveerde beslissing steunen en hoe kan men spreken van een gemotiveerde beslissing als de aanhangers van beide invalshoeken van mening zijn dat ze het bij het rechte eind hebben?

6. Verloop masterproef. – In mijn masterproef zou ik als volgt willen te werk gaan. Ik zal vooreerst een korte uiteenzetting geven over het spraakmakend vonnis van 18 oktober 2006 en het daarop volgende arrest van het hof van Beroep te Antwerpen van 24 juni 2008. Daarna zal ik de sterfhuisclausule burgerrechtelijk onder de loep nemen en tenslotte zal ik de fiscale gevolgen bespreken. Het is immers van groot belang om eerst het probleem civielrechtelijk te ontleden, vermits de civielrechtelijke interpretatie bepalend is voor de fiscaalrechtelijke gevolgen. Telkens zal ik een analyse voeren over de verschillende heersende opvattingen in de rechtsleer en rechtspraak.

2 Merk op dat het in casu gaat om het specifieke geval waar een onroerend goed door de (zieke) echtgenoot werd ingebracht in de gemeenschap.

(8)

8 3. Feiten van het vonnis van 18 oktober 2006 van de rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt

7. Feiten. – De feiten van het vonnis zijn als volgt. Twee echtgenoten zijn gehuwd onder het gemeenschapsstelsel. Door een wijziging van het huwelijkscontract (akte verleden op 1 juli 2003) worden door de man twee onroerende goederen ingebracht in het gemeenschapsvermogen. Er wordt bepaald dat de huwgemeenschap bij overlijden van de man in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot toekomt. Op 20 oktober 2003 wordt het huwelijkscontract opnieuw gewijzigd en wordt het beding ingevoerd dat bij ontbinding van de huwgemeenschap “om eender welke reden” de gemeenschap zal worden toebedeeld aan zijn echtgenote. De man overlijdt op 23 januari 2004 en laat zijn echtgenote en twee kinderen na. In de aangifte van nalatenschap van de man wordt verklaard dat er geen successierechten verschuldigd zijn aangezien, bij gebreke van overlevingsvoorwaarde, artikel 5 W. Succ. niet van toepassing kan zijn op de zogenaamde sterfhuisclausule.3 De toebedeling van de gemeenschap aan de echtgenote is dan ook niet belastbaar op het vlak van successierechten volgens de partijen4. Daarenboven is het enige wel belastbare bedrag (75 euro aan kledij en persoonlijke voorwerpen) kleiner dan het aangevoerd passief en daardoor dus ook onbelastbaar. De echtgenote van de overleden echtgenoot betaalt uiteindelijk na vruchteloos protest de aanslag, echter onder uitdrukkelijk voorbehoud van terugvordering. Zij dagvaardt op 6 april 2005 de fiscus in recuperatie van de door haar ten onrecht betaalde successierechten.

8. Beslissing van de rechtbank van Eerste Aanleg. – De rechtbank bevestigt in haar vonnis de stelling van de fiscale administratie dat in voormeld geval niet belast kan worden op grond van artikel 5 W. Succ.5, maar ziet op grond van artikel 2 W.Succ. wél een grondslag tot belasting, aangezien de sterfhuisclausule - volgens hen - als een contractuele erfstelling dient gekwalificeerd te worden. Indien de bevoordeelde echtgenoot meer dan de helft van de door de eerststervende echtgenoot in de gemeenschap ingebrachte goederen verkrijgt, wordt het beding als een contractuele erfstelling bestempeld en zijn er tot beloop van de helft van de

3 Zie bovendien met betrekking tot de registratierechten: P. VAN MELKEBEKE, in F. WERDEFROY, Registratierechten, Mechelen, Kluwer, 2002, nr. 1188.

4 J. DECUYPER en J. RUYSEVELDT Successierechten 2004-2005, Mechelen, Kluwer, 2004, nr. 133.

5 De wettekst zelf bepaalt immers dat de toebedeling op voorwaarde van overleving moet zijn.

(9)

9 waarde van de ingebrachte goederen successierechten verschuldigd6. Op dit vonnis is heel wat kritiek gekomen. De standpunten van de auteurs, die het niet eens zijn met deze beslissing, zal ik verder uitleggen.

4. Feiten van het arrest van het hof te Antwerpen van 24 juni 2008

9. Beslissing van het hof. – In hoger beroep echter, wordt het bestreden vonnis hervormd en wordt opnieuw beslist tot de onbelastbaarheid van de verkrijging door de langstlevende.

Geïntimeerde (= de fiscus) wordt veroordeeld tot betaling aan appelante van de door haar ten onrechte betaalde successierechten, verhoogd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van betaling en met de gerechtelijke intresten. Tevens wordt geïntimeerde veroordeeld tot betaling van alle kosten en erelonen die appelante aan haar raadsman verschuldigd is en tot alle kosten van het geding. Aan appelante wordt tenslotte voorbehoud verleend tot het vorderen van een vergoeding voor andere door haar geleden of nog te lijden schade.

10. Redenering appelante. – Appelante voert aan dat, indien de tekst van de fiscale wetgeving onduidelijk is of enige twijfel mogelijk laat, dit steeds in het voordeel van de belastingplichtige moet aanzien worden7. Fiscale wetgeving moet steeds restrictief geïnterpreteerd worden.

Artikel 1464, tweede lid BW stelt duidelijk dat een bepaalde toebedeling “aan de langstlevende echtgenoot” geviseerd wordt, hetgeen een kanselement en dus een overlevingsvoorwaarde inhoudt. De kwestieuze sterfhuisclausule is geen bevoordeling van de langstlevende, maar wel een bevoordeling van één van de twee partners die nominatum aangeduid wordt. Bovendien geldt deze clausule “ongeacht om welke reden de huwgemeenschap ontbonden wordt”, dus ook bij echtscheiding. De sterfhuisconstructie maakt volgens appelante een huwelijksvoordeel uit en kan derhalve onmogelijk als een contractuele erfstelling aanzien worden.

11. Redenering geïntimeerde. – Geïntimeerde daarentegen voert aan dat artikel 1464 BW het aandeel, dat wordt verkregen door de langstlevende echtgenoot boven de helft van de goederen die werden ingebracht door de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk

6 Overeenkomstig artikel 2 van het Wetboek Successierechten zijn de rechten verschuldigd op de erfgoederen ongeacht of zij ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling worden overgemaakt.

7 “in dubio contra fiscum”.

(10)

10 vermogen, als een schenking kwalificeert. Deze schenking betreft geen huwelijksvoorwaarde, maar een gift tussen echtgenoten die kan worden aanzien als een contractuele erfstelling. Het deel dat uitkomt boven het plafond van voornoemd artikel8 kan dus worden belast op grond van artikel 2 van het Wetboek successierechten. Het is naar de mening van geïntimeerde “een logisch gevolg dat de herkwalificatie op burgerlijk vlak moet worden doorgetrokken op fiscaal vlak”. Het feit dat de overlevingsvoorwaarde niet langer expliciet werd opgenomen in de wijziging van het huwelijkscontract, vormt geen beletsel om de inbreng van de onroerende goederen als een schenking (meer bepaald een contractuele erfstelling) te aanzien. Dit stemt overeen met de bedoeling van de partijen, zijnde alle goederen van de gemeenschap te schenken. Het adagium “in dubio contra fiscum” is ter zake niet dienend.

De concrete beoordeling door het hof zal ik verder bespreken. Het is van belang om voorafgaand de visie in de rechtspraak te analyseren om zo een meer kritische houding aan te nemen bij de ontleding van de rechterlijke uitspraak.

5. Precedent: administratieve beslissing van 6 december 2004

12. Feiten administratieve beslissing 6 december 2004. – Een uitspraak dat een kentering in de rechtspraak teweeggebracht heeft, is de beslissing van 6 december 2004, waar de fiscale administratie zich heeft uitgesproken over een onvoorwaardelijke verblijving van de huwgemeenschap aan een nominatim aangeduide echtgenote en waar tevens een goed werd ingebracht in de gemeenschap door de zieke echtgenoot. De feiten van de beslissing zijn overeenstemmend met de feiten uit het vonnis van 18 oktober 2006 en de argumentatie van de administratie ligt in de lijn van de argumentatie van de rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt.

13. Kwalificatie tot contractuele erfstelling. – De administratie besliste in casu dat indien de verblijving van het gemeenschappelijk vermogen onvoorwaardelijk een welbepaalde echtgenoot ten goede komt (ongeacht het feit of deze echtgenoot de andere overleeft), artikel 5 W. Succ.

8 Ook wel het “surplus” genaamd.

(11)

11 geen toepassing vindt, vermits dat artikel een overlevingsvoorwaarde vooropstelt9. In de beslissing verwijst de administratie echter naar artikel 1464, tweede lid, B.W (en artikel 1465 B.W). Indien eigen goederen door de eerststervende echtgenoot werden ingebracht, moet in die mate het beding van ongelijke verdeling als een schenking ten voordele van de bevoordeelde echtgenoot aanzien worden. De belastingadministratie bestempelt deze schenking vervolgens in één adem als een contractuele erfstelling die op grond van artikel 2 W. Succ. in voorkomend geval ten belope van de helft van de waarde van de ingebrachte onroerende goederen aan successierechten wordt onderworpen10. De rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt van 18 oktober 2006 heeft de beslissing van de administratie van 6 december 2004 aldus bevestigd.

§2. Burgerrechtelijke analyse

1. Theorie van de huwelijksvoordelen 1.1. Wat is een huwelijksvoordeel?

14. Belang. – Eerst en vooral zal ik de theorie betreffende de huwelijksvoordelen uiteenzetten.11 Het hof van Beroep te Antwerpen heeft zich in zijn arrest laten leiden door de bevindingen van de professoren H. Casman en A. Verbeke. Het is van essentieel belang te weten of hetgeen de langstlevende echtgenoot via een clausule in het huwelijkscontract verkrijgt, een huwelijksvoordeel is of niet. De verkrijging als huwelijksvoordeel is immers een verkrijging ten bezwarende titel, waardoor het ontsnapt aan de toepassing van de regels van de schenking.12

9 J. DECUYPER en J. RUYSEVELDT, Successierechten 2004-2005, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 74; N.

VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 358; Comité voor Studie en Wetgeving, dossier nr. 6283.

10 V. DEHALLEUX, “Avantages matrimoniaux et droits de succession”, Rev. trim. dr. fam. 2006, p. 729; N.

LABEEUW, “Opnieuw over huwelijksvoordelen”, in Nieuwsbrief Successierechten, 2007, p. 5; A. NIJS, A.

VAN ZANTBEEK en A. VERBEKE, “Eenzijdige en onvoorwaardelijke verblijving van de huwgemeenschap.

Opgelet met ingebrachte goederen”, Successierechten 2004-2005, nr. 133, p. 3.

11 Ik zal hiervoor beroep doen op de theorie van Hélène Casman, die theorie heeft aangetoond dat niet enkel de voordelen die de wet als dusdanig expliciet aanduidt, als huwelijksvoordelen worden gekwalificeerd, maar ook degene die beantwoorden aan de essentie van het begrip “huwelijksvoordeel”.

H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976.

12 P. STIENON, Libéralités entre époux – gains de survie et avantages matrimoniaux, Brussel, Bruylant 1973, p. 218.

(12)

12 Bovendien is de verkrijging op die manier “reserve-proof”, immuun voor of beveiligd tegen aanspraken van reservatairen.13

15. Huwelijksvoordeel. – Een huwelijksvoordeel kan worden omschreven als het voordeel dat een echtgenoot verkrijgt uit de werking, samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel, waarmee hem aanwinsten worden toegekend, ook al zouden dat alle aanwinsten zijn (althans onder voorbehoud van artikel 1464, tweede lid BW en voor zover er geen stiefkinderen zijn).14 Naast de aanwinsten, kan het voordeel worden uitgebreid tot de helft van de waarde van de goederen die door de andere echtgenoot in de gemeenschap worden gebracht. Deze grens vindt men terug in de artikelen 1458, tweede lid en 1464, tweede lid BW en wordt ook “het plafond” genaamd. Hetgeen boven dit plafond wordt toegekend (“het surplus”), is geen huwelijksvoordeel meer, maar een gift.

16. Scheiding van goederen. – De theorie van de huwelijksvoordelen geldt volgens professor H.

Casman voor elk huwelijksvermogensstelsel, zowel van gemeenschap als van scheiding van goederen. Een deel in de rechtsleer is het met deze “vernieuwende theorie” eens dat huwelijksvoordelen ook voorkomen in stelsels van scheiding van goederen.15 Andere auteurs menen dat huwelijksvoordelen in de zin van de artikelen 1458 en 1464 BW exclusief verbonden zijn aan overdrachten van goederen die afhangen van een huwelijksgemeenschap. Deze visie blijkt ook expliciet uit de gebruikte bewoordingen in de vermelde wetsbepalingen, welke bovendien deel uitmaken van een hoofdstuk dat uitsluitend betrekking heeft op stelsels met een gemeenschap.16 Een verdere uitweiding over deze discussie in dit verband, lijkt mij irrelevant, gezien we in deze zaak te maken hebben met een gemeenschapsstelsel.

13 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. fisc. M. 2005, p. 292; G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, 229.

14 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.

Fisc. M. 2007, p. 32.

15 Antwerpen 5 oktober 2004, Not. Fisc. M. 2004, 270, noot A. VERBEKE; A. VERBEKE, “Spitstechnologie omtrent huwelijkse voorwaarden”, in L. WEYTS en C. CASTELEIN, Capita selecta Notarieel Recht, Univ.

Pers. Leuven, 2006, p. 66-67; C.S.W.-dossier 4374, in Verslagen en Debatten van het C.S.W. 2005, Brussel, Bruylant, 2006, p. 124-182.

16 C. DECLERCK, “Conventionele stelsels”, in W. PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2006, Antwerpen-Oxford, Intersentia 2006, p. 127-128; P. DE PAGE en I. DE STEFANI, “Les avantages matrimoniaux. Aspects civils et fiscaux”, Rev. Not. B. 2002, p. 277-281; C. DE WULF, “Een kritische

(13)

13 1.2. Sterfhuisclausule (“nihilbeding”)

1.2.a. begrip en ratio

17. Benaming. – De naam “sterfhuisclausule” heeft mijns inziens een wat oubollige bijklank, doch valt de benaming te verklaren. De clausule wordt nagenoeg uitsluitend toegepast wanneer het min of meer vaststaat dat de echtgenoot (in casu de man), eerst zal overlijden, omdat hij terminaal ziek is. Het is aangewezen de clausule slechts in te lassen, via een wijziging van het huwelijkscontract, indien de ene echtgenoot niet lang meer te leven heeft en zich bij voorkeur op zijn “sterfbed” bevindt.

18. Omschrijving. – De clausule kan het best worden omschreven als een verblijvingsbeding van het ganse gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom, maar met één cruciaal verschil, namelijk het gemeenschappelijk vermogen wordt niet toebedeeld aan de langstlevende echtgenoot, maar aan één welbepaalde echtgenoot17, in casu de echtgenote, “ongeacht of zij langst zal leven of niet”. De meest gangbare clausule luidt: “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden wordt het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld aan de vrouw/man (of zijn/haar erfgenamen)”.18

19. Wat bij echtscheiding? – Men kan ook uitdrukkelijk bepalen dat het gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld “ongeacht de oorzaak van ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen” (dus door overlijden of door echtscheiding). Deze laatste variante noopt tot voorzichtigheid, aangezien er een kans bestaat dat de terminaal zieke echtgenoot niet overlijdt en de “gezonde” echtgenoot zou kunnen overgaan tot een echtscheiding. Op die manier zou de echtgenoot, in wiens voordeel de clausule bedongen is, het ganse gemeenschappelijk vermogen kunnen opeisen. Sedert 1 september 2007 is deze problematiek minder aan de orde, aangezien het nieuwe artikel 299 BW bepaalt dat de echtgenoten ingevolge hun echtscheiding alle voordelen verliezen die ze elkaar, hetzij bij huwelijksovereenkomst, hetzij sinds het aangaan van

doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl.

10, p. 471.

17 Hierdoor ontbreekt de overlevingsvoorwaarde en is er dus geen enkel kanselement aanwezig.

18 De toevoeging “of zijn/haar erfgenamen” zal ik verder bespreken (§3. Fiscale analyse; 1.1.b. Niet toepasselijkheid op de sterfhuisclausule; randnummer 45).

(14)

14 het huwelijk hebben toegekend.19 Vermits het voordeel voor de vrouw, bepaald in een (sterfhuis)clausule in het huwelijkscontract, automatisch verloren gaat bij echtscheiding, kan deze clausule in principe enkel bedoeld zijn voor het geval het gemeenschappelijk vermogen ontbonden wordt ingevolge het overlijden van een van beide echtgenoten, ongeacht of die het langst leeft of niet.20

20. Visie Hof van Cassatie. – Doch bestaat er onduidelijkheid in de rechtspraak en rechtsleer over de vraag of de sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel uitmaakt, dat automatisch vervalt bij echtscheiding. Het Hof van Cassatie bepaalde immers op 23 november 2001 dat het verval enkel betrekking heeft op de voordelen die tegelijkertijd overlevingsrechten zijn, en niet op de voordelen die betrekking hebben op de samenstelling van de vermogens of die voortvloeien uit de werking van het stelsel.21 Aangezien de overlevingsvoorwaarde ontbreekt bij de sterfhuisclausule (zie verder), zou deze clausule niet beoogd worden door het Hof van Cassatie.22 Bovendien bepaalt het nieuwe artikel 299 BW dat het verval kan worden tegengegaan door een overeenkomst in tegenovergestelde zin. Men kan zich afvragen of de sterfhuisclausule op zich reeds een andersluidende overeenkomst uitmaakt waarin afstand wordt gedaan van het verval. Indien men die bedoeling zou hebben, lijkt het mijns inziens noodzakelijk dat men dat duidelijk en uitdrukkelijk stipuleert.

21. Variante voorgesteld door prof. J. Du Mongh. – Een derde variante van de sterfhuisclausule die soms wordt ingelast, luidt: “Het gemeenschappelijk vermogen komt bij ontbinding van het huwelijksstelsel in zijn totaliteit toe aan de vrouw/man, ongeacht de oorzaak van ontbinding,

19 W. PINTENS, “Het verval van huwelijksvoordelen bij echtscheiding en de interpretatie van artikel 299 B.W”, T.B.B.R. 2003, afl. 4, 243-246; K. VANWINCKELEN, “Nogmaals over de vlag en de lading: ‘voordelen’

in de zin van art. 299 B.W.”, E.J. 2002, afl. 2, 29-31. Het nieuwe artikel 299 BW viseert volgens de minister van Justitie ook de contractuele erfstelling. Hierdoor is het verval van de huwelijksvoordelen bij echtscheiding sindsdien algemeen.

20 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in De Wulf, C., Dirix, E., Engels, C. en Geelhand de Merxem, N., Rechtskroniek van het notariaat, Die Keure, 2008, Deel 13, p. 34

21 K. VANWINCKELEN, noot onder Cass. 23 november 2001, E.J. 2002, p. 27; Rev. Not. b. 2002, p. 318;

GIMENNE, C.; CASTELEIN, C. en MUYLLE, M., “Hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, (noot onder Cass. 23 november 2001), Not. Fisc. M. 2006, p. 145- 168.

22 Het feit dat het Hof van Cassatie de overlevingsvoorwaarde als essentieel beschouwt, zal ik in punt 2 (“Is de sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel?”) opnieuw benadrukken.

(15)

15 behalve als het huwelijk door overlijden van de vrouw/man wordt ontbonden: dan wordt het bij gelijke delen verdeeld”.23 Hierdoor anticipeert men op het gevaar dat de terminaal zieke echtgenoot door een toevallige situatie niet eerst komt te overlijden. Persoonlijk heb ik mijn bedenkingen bij deze variante. Als je het risico – dat de “gezonde echtgenoot” eerst zou komen te overlijden – op die manier kan uitsluiten, waarom past niet elke notaris deze variante dan toe? Ik vind het merkwaardig dat deze clausule wordt voorgesteld door professor J. Du Mongh, gezien zijn iets conservatievere opvattingen over het algemeen.

22. Ontstaan van de clausule. – De sterfhuisclausule is geen recente constructie, het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat erkende de geldigheid reeds in 1985.24 Meer en meer wordt de clausule toegepast door de notariële praktijk, doch zal ik op het einde van mijn Masterproef aantonen dat er toch enige terughoudendheid merkbaar is, gezien de gewezen rechtspraak. De ratio van de sterfhuisclausule kan, zoals reeds aangehaald, worden gemotiveerd door de (principieel) gunstige regeling op het vlak van successierechten, in tegenstelling tot wat het geval is voor het algemeen verblijvingsbeding.

1.2.b. Gevaar van de sterfhuisclausule

23. Nihilbeding. – Ondanks het successierechtelijk voordeel van de sterfhuisclausule, mag men niet blind zijn voor de talrijke nadelen ervan. Het is immers zo dat in een sterfhuisclausule wordt bepaald dat het hele gemeenschappelijke vermogen naar de ene echtgenoot gaat. De andere echtgenoot aanvaardt door zijn ziekte om afstand te doen van zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen en aanvaardt hierdoor bovendien dat de regeling evenzeer zal gelden als hij niet als eerste overlijdt. In principe zal hij evenmin iets verkrijgen bij een echtscheiding.25 Die echtgenoot tekent dan als het ware zijn doodsvonnis. Vandaar dat de sterfhuisclausule ook wel eens een “nihilbeding” voor de zieke echtgenoot wordt genoemd; hij

23 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, p. 499.

24 C.S.W., Verslagen en debatten, Dossier 6283 met verslag J. DECUYPER, Brussel, Bruylant 2000, p. 492.

25 Verwijzing naar randnummer 19 en 20, waarin ik het lot van de huwelijksvoordelen bij echtscheiding aankaartte.

(16)

16 zal nooit een aandeel toegewezen krijgen van het gemeenschappelijk vermogen.26 Wanneer hij niet als eerste overlijdt, zal het volledige gemeenschapsvermogen aan de erfgenamen van de eerststervende toekomen.

24. Nadeel voor de kinderen. – Een bijkomend nadeel aan de sterfhuisclausule is dat de kinderen hogere successierechten zullen moeten betalen. Het hele gemeenschappelijk vermogen komt immers aan de (bevoordeelde) langstlevende echtgenoot toe, waardoor de kinderen bij het overlijden van deze laatste successierechten zullen moeten betalen op de geheelheid en er derhalve geen spreiding is geweest van de successierechten. De fiscaal kosteloze concentratie van het vermogen (in casu de twee onroerende goederen) in hoofde van de langstlevende echtgenote kan aldus op termijn problematisch zijn voor de kinderen.27 25. Roerende goederen. – Dit laatste probleem stelt zich minder indien de nalatenschap voor het grootste deel bestaat uit roerende goederen. Anno 2004 is er immers niet langer een progressief, maar een vlak tarief van toepassing op schenkingen van roerende goederen. De langstlevende echtgenote zou aldus de roerende goederen probleemloos kunnen schenken aan haar kinderen tegen een tarief van 3%.28

2. Is de sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel?

26. Belang. – Ik heb reeds benadrukt dat de vraag of een sterfhuisclausule een huwelijksvoordeel is van kapitaal belang is. De verkrijging van een huwelijksvoordeel is, zoals vermeld, een verkrijging ten bezwarende titel, waardoor de regels betreffende een schenking niet van toepassing zijn.29 Hetgeen via een huwelijksvoordeel verkregen is, komt niet in aanmerking voor de samenstelling van de fictieve massa, zodat de reservatairen geen vordering

26 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, p. 498.

27 D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, Afl. 9, p. 473.

28 artikel 131 §2 W. Reg; E. SPRUYT en P. VAN MELKEBEKE, “Vlaams Decreet van 19 december 2003: de Vlaamse schenkingsrechten in een nieuw bevallig kleedje”, Registratierechten 2004, afl. 1, 5-33.

29 P. STIENON, noot onder Brussel 21 april 1971, R.C.J.B. 1971, p. 31; H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, p. 292.

(17)

17 tot inkorting of inbreng kunnen instellen. Hierdoor kunnen de echtgenoten elkaar bevoordelen (tot een bepaald plafond), zonder dat zij hierin worden gedwarsboomd door hun kinderen.

27. Tweestrijd in de rechtsleer. – In de doctrine zijn de opvattingen hieromtrent vrij uiteenlopend. In feite kan je de doctrine onderverdelen in 2 luiken; zijnde enerzijds de opvatting van Hélène Casman en Alain Verbeke (hun visie kan als “pro - langstlevende echtgenoot”

worden aanzien)30 en anderzijds de opvatting van Christian De Wulf en Johan Du Mongh (hun visie kan men samenvattend verwoorden als “pro – reservataire erfgenamen”)31. De meerderheid van de rechtsleer sluit zich aan bij de eerste opvatting en kwalificeert de sterfhuisclausule intussen als een huwelijksvoordeel.32

Om de tweestrijd beter te kunnen vatten, moeten we eerst en vooral nagaan of de overlevingsvoorwaarde als essentieel wordt bevonden voor de kwalificatie tot huwelijksvoordeel.

2.1. Ontbreken van de overlevingsvoorwaarde

28. Ontstentenis overlevingsvoorwaarde. – In de artikelen omtrent gewone huwelijksvoordelen wordt telkens de nadruk gelegd op de overlevingsvoorwaarde “… de langstlevende of een hunner indien die het langst leeft”.33 Aangezien er bij een sterfhuisclausule, om fiscale motieven, geen overlevingsvoorwaarde wordt gesteld, kan men zich afvragen of men wel te maken heeft met een huwelijksvoordeel. Christian De Wulf claimt dat de schrapping van deze voorwaarde met zich meebrengt dat de begunstiging zonder meer een gift wordt. Het gaat volgens hem niet alleen om een gift van het surplus, maar om een gift van het volledige aandeel van de gemeenschap dat op grond van die beschikking aan de vrouw wordt toegekend.34 Ik

30 De uitspraak van het Hof van Beroep te Antwerpen van 24 juni 2008 was gebaseerd op deze visie.

31 cfr. de klassieke rechtsleer.

32 R. DEBLAUWE, “Successieplanning tussen echtgenoten”, in F. VANISTENDAEL, Themis Fiscaal recht, Brugge, die Keure, 2005-2006, p. 21-23; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p. 4.

33 artikel 1457, 1458, 1461 en 1464 van het Burgerlijk Wetboek.

34 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 477.

(18)

18 haalde eerder reeds aan dat het Hof van Cassatie in haar arrest van 23 november 2001 de overlevingsvoorwaarde als essentieel beschouwt gelet op de definitie die zij geeft aan de bedingen van vooruitmaking en ongelijke verdeling.35

29. Noodzakelijkheid van de overlevingsvoorwaarde? – Sedert de wet van 14 juli 1976 wordt benadrukt dat de voorwaarde van overleving noodzakelijk is voor de geldigheid van de huwelijksvoordelen. Deze datum is van belang, aangezien de wetgever dan de wet heeft aangepast in het voordeel van de langstlevende echtgenoot (en dus in het nadeel van de reservataire erfgenamen). De wetswijziging in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, impliceerde een extensievere mogelijkheid tot bevoordeling tussen echtgenoten en ging gepaard met een beperktere interpretatie van de overlevingsvoorwaarde. Een groot deel van de rechtsleer lijkt zich aan te sluiten bij deze visie.

30. Stelling Casman – Verbeke. – Ook Hélène Casman was lange tijd aanhanger van deze prudentie.36 Zij ging pas overstag onder invloed van Alain Verbeke en samen met hem steunt zij nu de gedachte dat de leer van de huwelijksvoordelen aan de echtgenoten een grote vrijheid laat bij het bepalen van de bestemming van het gemeenschappelijk vermogen.37 Zij zijn ervan overtuigd dat er ook in andere situaties, die niet uitdrukkelijk in de wet zijn vermeld, sprake kan zijn van een huwelijksvoordeel. Het volstaat volgens hen dat deze voordelen beantwoorden aan de “essentie” van het begrip huwelijksvoordeel.38

31. Argumentatie. – Om hun theorie te ondersteunen, verwijzen zij enerzijds naar artikel 1387 BW waar het principe benadrukt wordt dat partijen een zekere mate van wilsautonomie genieten bij het regelen van hun huwelijksovereenkomsten. De enige grens dat het artikel stelt, is het verbod te bedingen in strijd met de openbare orde of de goede zeden. Anderzijds verwijzen zij naar artikel 1451 BW dat toelaat om naar vrije keuze bepalingen op te nemen in

35 zie randnummer 20.

36 H. CASMAN en M. BAX, “De Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels”, R.W. 1976, p. 368-369.

37 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, p. 295.

38 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogens, rechterlijke verkrijgen”, Not. Fisc.

M. 2007, p. 293.

(19)

19 het huwelijkscontract.39 Een bijkomend argument om de theorie te ondersteunen dat een huwelijksvoordeel, bedongen zonder de voorwaarde van overleven, geldig is, valt af te leiden uit de voorbereidende werkzaamheden bij de bespreking van het oude artikel 1525 BW (het huidige zusterartikel 1461 BW)40. Daarin werd uitdrukkelijk toegevoegd “et abstraction faite de la survie”. Het huidige artikel 1461 BW echter, voegt opnieuw expliciet de woorden “indien hij het langst leeft” toe, waardoor men zou kunnen concluderen dat indien men de overlevingsvoorwaarde weglaat (bij een ongelijke en eenzijdige verdeling), het beding ongeldig zou zijn. Er is echter geen reden om die conclusie te trekken, aangezien de wijziging van artikel 1461 BW tegenover het oude artikel 1525 zo te zien onbewust en toevallig gebeurd is, gewoon omdat dit de meest voorkomende hypothese is.41 De overlevingsvoorwaarde werd aldus niet als essentieel opgelegd om een geldige ongelijke toebedeling ten aanzien van één echtgenoot te hebben.

32. Stelling De Wulf – Du Mongh. – Andere auteurs, zoals Christian De Wulf en Johan Du Mongh zijn van oordeel dat verblijvingsbedingen die zijn bedongen buiten de hypothese van overleving weliswaar rechtsgeldig zijn, maar dat zij zonder de overlevingsvoorwaarde buiten het toepassingsgebied van artikel 1461 en 1464 BW vallen. Het concrete gevolg volgens hen is dat de sterfhuisclausule geen huwelijksvoordeel, maar een gift uitmaakt.42 De vraag die men zich dus dient te stellen is niet of de sterfhuisclausule geldig blijft zonder de overlevingsvoorwaarde, doch of de toebedeling van de gemeenschap zonder de voorwaarde van overleving een huwelijksvoordeel dan wel een gift uitmaakt. Zoals ik eerder stelde, is de stelling “De Wulf - Du Mongh” gebaseerd op de bescherming van de reservatairen. Indien men een letterlijke toepassing van artikel 1461 BW en 1464 BW hanteert, kan men afleiden dat de

39 Merk op dat professor Casman enkele jaren geleden nog in tegengestelde zin besliste: H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Kluwer, 1997, nr. VI.4 – 2, p. 162, echter zonder motivering.

40 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, 1949, Tome X, Volume II, p. 999, nr. 1257.

41 C. CASTELEIN en M. MUYLLE, “Hoe wassend is het water van een schuldechtscheiding? Het verval van voordelen nader bekeken”, Not. Fisc. M. 2006, p. 152; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p. 5.

42 C. DECLERCK, “Secundair huwelijkvermogensstelsel”, in Patrimonium 2007, W. PINTENS, en J. DU MONGH, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, p. 58; C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 481; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, p. 499.

(20)

20 overlevingsvoorwaarde noodzakelijk is om een huwelijksvoordeel uit te maken. Wanneer die voorwaarde ontbreekt, geldt immers de algemene regel en de algemene regel is nog steeds de kwalificatie als gift en niet als huwelijksvoordeel. De auteurs wijzen op het (volgens sommigen) openbare orde karakter van de regels van de inkorting.43 Een clausule inlassen in een huwelijkscontract dat afwijkt van de letterlijke wetsbepalingen omtrent huwelijksvoordelen, zou volgens hen indruisen tegen het openbare orde karakter.

33. Persoonlijke mening. – Ondanks ik doorheen mijn juridische opleiding min of meer bewust ben gemaakt van het belang van de bescherming van de langstlevende echtgenoot en dus begrip kan opbrengen voor de eerste strekking (“de vernieuwende theorie van de huwelijksvoordelen” van H. Casman en A. Verbeke)44, kan ik mij toch meer vinden in de visie van professor De Wulf. Dit ondanks men mijns inziens af en toe moet kunnen afwijken van een letterlijke wetsinterpretatie, zodat plaats kan worden gemaakt voor nieuwe ideeën. Indien mijn telkens slaafs de wet zou volgen en vernieuwende theorieën uit de weg zou gaan, zou het recht niet kunnen evolueren en zouden we wellicht nog steeds vastklampen aan het Napoleontisch rechtssysteem. Het lijkt mij echter in casu te gevaarlijk complete waarheid te hechten aan een bepaalde visie in de rechtsleer als die visie in strijd blijkt te zijn met de letter van de wet, zeker indien men te maken heeft met een toch wel delicate kwestie, namelijk de reserveproblematiek.

Afsluitend zou men kunnen stellen dat de meerderheid in de rechtsleer aanvaardt dat huwelijksvoordelen geen overlevingsvoorwaarde behoeven, doch een verduidelijkende wetsbepaling lijkt mij hoogdringend om iedere verdere discussie te vermijden.

43 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1947, p. 1511, nr. 1406; W.

PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Univ.

Pers Leuven, 2002, p. 741, nr. 1624.

44 Ook het Comité voor Studie en Wetgeving van de Federatie voor Notarissen steunt deze theorie. Advies van het CSW van de KFBN dossier nr. 4374, gepubliceerd in K.F.B.N., Verslagen en Debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 2005, Brussel, Bruylant, 2006.

(21)

21 2.2. Huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking

2.2.a. Artikelen 1458 tweede lid, 1464 tweede lid en 1465 B.W.

34. Drie uitzonderingen. – Civielrechtelijk wordt een huwelijksvoordeel als een beding ten bezwarende titel gekwalificeerd, waardoor de clausule niet als een schenking kan worden aanzien.45 Het Burgerlijk Wetboek voorziet echter 3 uitzonderingen op deze regel. In deze gevallen wordt een huwelijksvoordeel gedeeltelijk als een schenking beschouwd.

35. Artikel 1458 tweede lid en 1464 tweede lid B.W. – De eerste 2 uitzonderingen betreffen ten eerste het artikel 1458, tweede lid B.W., dat betrekking heeft op het beding van vooruitmaking waarbij eigen goederen in het gemeenschappelijk vermogen worden ingebracht en ten tweede het artikel 1464, tweede lid B.W., dat slaat op het verblijvingsbeding waarbij eigen goederen in het gemeenschappelijk vermogen worden ingebracht. Beide artikelen bepalen uitdrukkelijk dat het beding van ongelijke verdeling en het verblijvingsbeding van het gehele gemeenschappelijke vermogen, in de mate dat de bevoordeelde echtgenoot meer dan de helft van de door de andere echtgenoot ingebrachte goederen verkrijgt, als schenkingen moeten worden beschouwd.

36. Artikel 1465 B.W. – Een derde uitzondering op de kwalificatie van huwelijksvoordeel betreft het artikel 1465 B.W., dat betrekking heeft op de toebedeling aan een der echtgenoten met kinderen uit een vorig huwelijk. Dit artikel verschilt van de vorige twee, doordat het artikel niet expliciet vermeldt dat het om een schenking gaat.46 De rechtsleer stelt echter dat het beding ook hier gekwalificeerd wordt als een schenking en bijgevolg vatbaar is voor inkorting indien hiermee het bijzonder beschikbaar deel ten nadele van kinderen uit een vorig huwelijk van de overledene wordt getroffen.47

45 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogens, rechterlijke verkrijgen”, Not. Fisc.

M. 2007, p. 32.

46 Er staat alleen dat “hetgeen meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg blijft ten aanzien van het meerdere”.

47 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1982, p. 90, nr. 241; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Kluwer, 1997, nr. IV.5 – 10, p. 6.; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1996, p. 322-323, nr. 253.

(22)

22 37. Inbreng in het gemeenschapsvermogen. – In principe loopt de sterfhuisclausule dus geen gevaar indien er geen eigen goederen zijn ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen door de terminaal zieke echtgenoot. Indien wel een eigen goed via een wijziging in het huwelijkscontract werd ingebracht in de gemeenschap, zal het meerdere worden aanzien als een schenking. De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft in casu de laatste wijziging van het huwelijkscontract civielrechtelijk als een schenking aangemerkt.

2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (H. Casman en A. Verbeke)

38. Objectieve kwalificatie. – De stelling van Hélène Casman en Alain Verbeke is op dit punt opnieuw van groot belang. Zij zijn van mening dat de herkwalificatie van de sterfhuisclausule in een schenking een objectieve kwalificatie inhoudt.48 Tot een bepaald plafond worden dergelijke verkrijgingen objectief aangemerkt als huwelijksvoordelen onder bezwarende titel en hetgeen boven dat plafond wordt verkregen is geen huwelijksvoordeel, maar ook geen schenking, het is een louter inkortbaar huwelijksvoordeel.49 Dit surplus wordt louter ter bescherming van de rechten van de reservataire erfgenamen als een schenking behandeld en aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen, zodat de verkrijging voor het deel boven het plafond voor inkorting vatbaar is. Zij halen aan dat de verkrijging geen schenking uitmaakt in de zin van een schenkingsakte bestaande uit de verarming van de beschikker en de intentie om te begiftigen (animus donandi), vermits de objectieve wettelijke kwalificatie volgens de auteurs losstaat van de subjectieve intenties van partijen. Gezien de kwalificatie tot schenking louter objectief is en de animus donandi ontbreekt, kan er geen sprake zijn van een echte schenking.

39. Restrictieve interpretatie. – Het hof van Beroep te Antwerpen volgde deze argumentatie en bepaalde dat het surplus volgens artikel 1464, tweede lid BW enkel “als een schenking moet worden beschouwd” en dat dit restrictief geïnterpreteerd moet worden.50 De restrictieve betekenis van het “als schenking beschouwd worden”, blijkt volgens het hof uit artikel 1465 B.W., waar enkel sprake is van een mogelijke inkorting, ter bescherming van het reservatair

48 S., VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falc. 2007-08, afl. 1, p. 66.

49 A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008, afl. 4, p. 101.

50 D. NORE en N. LABEEUW, “’Sterfhuisclausule’ toch niet ten dode opgeschreven?”, Fiscoloog 2008, afl.

1126, p. 4.

(23)

23 erfrecht.51 Naar de mening van de professoren H. Casman en A. Verbeke kunnen enkel de belanghebbende erfgenamen zich op deze objectieve kwalificatie van schenking beroepen.

40. Ruimere uitlegging. – Andere auteurs menen dat ook andere personen dan de reservataire erfgenamen, zoals de fiscus, zich op artikel 1464, tweede lid, BW kunnen beroepen om het zogenaamde “surplus” als een schenking op te vatten:

“De manier waarop men civielrechtelijk een rechtsfiguur gaat kwalificeren is bepalend voor de fiscale behandeling van die figuur. Het feit dat het over een objectieve dan wel subjectieve kwalificatie gaat, lijkt voor ons van geen tel te zijn.”52

Ook prof. De Wulf lijkt zich hierbij aan te sluiten.53

51 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogens, rechterlijke verkrijgen”, Not. Fisc.

M. 2007, p. 33.

52 G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract”, in Liber amicorum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, nr. 13; S.

VANDEN DAELEN, “De sterfhuisclausule fiscaal ont(k)leed”, Jura Falc. 2007-08, afl. 1, p. 68.

53 Zie hiervoor “2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf”.

(24)

24

§3. Fiscale analyse

41. Fiscale argumentatie. – Op burgerrechtelijk vlak is, in tegenstelling tot wat de fiscus voorhoudt, de meerderheid van de doctrine van mening dat geen schenking voorligt. Bovendien dient te worden opgemerkt dat indien de fiscus hierin een schenking had willen zien, hij bij het registreren van de akte wijziging van huwelijkscontract registratierechten had moeten heffen.

Dit heeft de fiscale administratie echter niet gedaan en intussen is deze vordering van schenkingsrechten reeds verjaard.54

Nu zal worden nagegaan of de fiscus op fiscaalrechtelijk vlak een poot heeft om op te staan om de sterfhuisclausule (gedeeltelijk) te belasten.

1. Belastbaarheid van artikel 5 W. Succ.

1.1. Voorwaarden

42. Artikel 5 W. Succ. Een eerste grond tot belasting die wordt onderzocht, betreft artikel 5 van het Wetboek Successierechten. Het artikel luidt als volgt:

De overlevende echtgenoot, wie een huwelijksovereenkomst, die niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen is, op voorwaarde van overleving meer dan de helft der gemeenschap toekent, wordt voor de heffing der rechten van successie en van overgang bij overlijden, gelijkgesteld met de overlevende echtgenoot die, wanneer niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling der gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

43. Voorwaarden. – Het meerdere, boven de helft, wordt dus als een legaat in het voordeel van de langstlevende beschouwd.55 Voor de toepassing van artikel 5 W. Succ. zijn er 2 voorwaarden die moeten vervuld zijn:

54 artikel 214 W. Reg.; G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract”, in Liber amicorum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 475 ev.

55 N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 356.

(25)

25 1) de langstlevende echtgenoot verkrijgt een voordeel ingevolge een beding waarbij van de gelijke verdeling van het gemeenschapsvermogen wordt afgeweken en dit beding mag niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen zijn.

2) het beding moet gemaakt zijn onder voorwaarde dat de echtgenoot die het voordeel verkrijgt, de andere overleeft.

1.1. Niet toepasselijkheid op de sterfhuisclausule

44. Eerste voorwaarde. – Aan de eerste voorwaarde is niet voldaan, vermits het artikel bepaalt dat het beding “niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen mag zijn”.

Aangezien het surplus van het beding als schenking wordt beschouwd, kan artikel 5 W. Succ.

geen toepassing vinden.56

45. Tweede voorwaarde. – Bovendien is ook aan de tweede voorwaarde niet voldaan. Zoals reeds vermeld, ontbreekt bij de sterfhuisclausule de overlevingsvoorwaarde, zodat algemeen aanvaard wordt dat artikel 5 W. Succ. niet van toepassing kan zijn. De rechtsleer is dienaangaande unaniem. Men kan zich echter de vraag stellen of de niet-toepasselijkheid van artikel 5 W. Succ. ook geldt in volgende clausule. “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, wordt het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld aan de heer/mevrouw X of zijn/haar afstammelingen.” In deze clausule staat uitdrukkelijk de oorzaak van ontbinding, namelijk “door overlijden”, zodat artikel 5 W. Succ. van toepassing lijkt te zijn.57 Doch aanvaardde de Administratie ook hier dat artikel 5 W. Succ. geen toepassing kan vinden, vermits de toevoeging “of zijn/haar afstammelingen” achter de naam van de echtgenoot/echtgenote X ervoor zorgt dat niet voldaan is aan de overlevingsvoorwaarde. De toevoeging brengt met zich mee dat ook de begunstigde van de toebedeling eerst kan overlijden, in welk geval de gemeenschap zal toekomen aan zijn afstammelingen/erfgenamen.58

56 I. VERHULST, “Kan artikel 2 W. Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke verdeling?”, T.F.R.

2007, afl. 323, p. 510.

57 Er staat niet “ongeacht de oorzaak van ontbinding”.

58 Adm. Besl. 22 oktober 2003, nr. EE/99.731/MM (nog niet gepubliceerd) en Adm. Besl. 30 augustus 2005, Rép. RJ, S5/04-03; N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 360; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit

(26)

26 2. Belastbaarheid van artikel 2 W. Succ.

2.1. Algemeen

46. Artikel 2 W. Succ. – Ten tweede wordt onderzocht of de fiscus de partijen via een andere grond kan belasten. In casu bepaalde de rechter van Eerste Aanleg te Hasselt, in navolging van de fiscale administratie, dat er wel degelijk een grond bestaat tot belasting, met name artikel 2 W. Succ. Conform dit artikel zijn successierechten verschuldigd op de erfgoederen die ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling worden verkregen.

2.2. Huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking versus contractuele erfstelling

47. Redenering doortrekken op fiscaal vlak. – De rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt heeft geoordeeld dat de burgerrechtelijke kwalificatie van de sterfhuisclausule moet worden doorgetrokken op fiscaal vlak. Zo moet een huwelijksvoordeel, dat op burgerrechtelijk vlak als een schenking wordt beschouwd, worden belast op grond van artikel 2 W. Succ. Wanneer dus de grenzen van de artikelen 1458, tweede lid B.W., 1464, tweede lid BW of 1465 BW overschreden worden, is er volgens de rechtbank sprake van een contractuele erfstelling.59 De rechtbank heeft geoordeeld dat een beding in een huwelijkscontract dat op toekomstige goederen betrekking heeft en onherroepelijk is, als een contractuele erfstelling dient gekwalificeerd te worden.60

48. Bewijslast. – Notaris Bruno Indekeu merkt terecht op dat de bewijslast, dat het om een contractuele erfstelling zou gaan, bij de fiscus berust. Het is niet aan de belastingplichtige om aan te tonen dat hier geen contractuele erfstelling voorligt.

49. Een brug te ver? – De opvatting van de rechtbank van Eerste Aanleg lokte in de rechtsleer heel wat reactie uit. Een tot schenking van toekomstige goederen geherkwalificeerd huwelijksvoordeel gelijkstellen met een contractuele erfstelling lijkt mij een brug te ver. Ook het hof van Beroep te Antwerpen oordeelde, zich baserend op de stelling van H. Casman en A.

een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p.

6.

59 D. NORE en N. LABEEUW, “’Sterfhuisclausule’ toch niet ten dode opgeschreven?”, Fiscoloog 2008, afl.

1126, p. 4.

60 O. VAN ACOLEYEN, Successierechten, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1976, nr. 68, p. 107-108.

(27)

27 Verbeke, dat de argumentatie van de rechtbank van Eerste aanleg niet klopte. Daar het surplus geen schenking uitmaakt,61 kan er ook geen sprake zijn van een contractuele erfstelling in de zin van artikel 2 W. Succ. Het hof ondersteunt dit met twee argumenten.

2.3. Schenking van “toekomstige goederen”

50. Contractuele erfstellingen. – Een contractuele erfstelling is een overeenkomst ten kosteloze titel waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen.62 Contractuele erfstellingen betreffen dus regelingen omtrent de nalatenschap van echtgenoten en dus niet omtrent de huwelijksgemeenschap.63 Artikel 2 W.

Succ. spreekt niet over bedingen slaande het “gemeenschappelijk vermogen”, daarover spreekt alleen artikel 5 W. Succ. en dit is op de sterfhuisclausule niet van toepassing.64

51. Toekomstige goederen. – Goederen die deel uitmaken van de nalatenschap van de schenker, worden toekomstige goederen genoemd.65 De meerderheid van de rechtsleer is het er echter over eens dat de sterfhuisclausule geen beschikking uitmaakt over de toekomstige goederen van de nalatenschap, vermits het betrekking heeft op de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel die de samenstelling van de nalatenschap voorafgaat.66

61 Maar enkel objectief als schenking wordt beschouwd (zie burgerrechtelijke analyse, 2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (Casman en Verbeke).

62 M. VANQUICKENBORNE, Contractuele erfstelling, Gent, Story-Scientia, 1991, p. 3; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Univ. Pers Leuven, 2002, 531.

63G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, p. 249.

Bovendien staat de regeling omtrent de contractuele erfstelling in het Burgerlijk Wetboek niet onder het hoofdstuk Huwelijksgoederenrecht (artikel 1387 ev. B.W.), maar onder het hoofdstuk Erfrecht (artikelen 718 ev.), meer bepaald artikelen 1019 ev. B.W.

64 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32; L. WEYTS, “Successierecht:

ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. door de administratie beoordeeld”, T. Not. 2005, afl. 6, 334; L.

ROUSSEAU, “La succession en droit civil et en droit fiscal. Comparaison n’est pas raison”, in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, p. 472.

65 Met name eigen goederen van de zieke echtgenoot of goederen uit zijn aandeel van het gemeenschapsvermogen.

66 P. DELNOY, Les libéralités et les successions : précis de droit civil, Brussel, Larcier, 2006, p. 66-69.

(28)

28 52. Ontbreken animus donandi. – Bovendien haalt het hof van Beroep aan dat vermits er geen animus donandi is, de toebedeling geen schenking is, waardoor men geenszins kan spreken over een contractuele erfstelling.67

2.4. Tijdstip van de herkwalificatie als schenking

53. Tijdstip vereffening verdeling en tijdstip openvallen nalatenschap. – Men dient twee tijdstippen uit elkaar te halen. De schenking waarvan sprake in artikel 1464, tweede lid BW komt tot stand bij de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel, in tegenstelling tot de contractuele erfstelling, die pas tot stand komt bij het openvallen van de nalatenschap. Dit houdt in dat iemands nalatenschap maar kan worden samengesteld eens het huwelijksstelsel ontbonden en verdeeld is. Het gemeenschappelijk vermogen zal bijgevolg nooit deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de man. Het is niet omdat de schenking in de tijd samenvalt met het overlijden, dat de toekenning aan de echtgenote gebeurt door het overlijden.68 Aangezien er niet wordt beschikt over de nalatenschap van de man, kan er bijgevolg geen sprake zijn van een contractuele erfstelling.69

2.5. Kritische bedenking van Prof. Dr. Christian De Wulf 2.5.a. Wat is de clausule dan wel?

54. “Zijn” versus “beschouwd worden”. – Hoger haalde ik reeds de theorie van professor H.

Casman en professor A. Verbeke aan met betrekking tot het objectief karakter van de kwalificatie als schenking. Zij claimen dat artikel 1464 BW bepaalt dat de toekenning van het surplus (objectief) wel wordt beschouwd als een schenking, maar dat de toebedeling daarom nog geen schenking is.

Naar de mening van C. De Wulf komen “zijn” en “beschouwd worden” conceptueel op hetzelfde neer. Indien de wet bepaalt dat de toebedeling als een schenking wordt “beschouwd”, bedoelt

67 Met betrekking tot de “animus donandi”, zie hoger; Burgerrechtelijke analyse, 2.2.b. Objectief karakter van de kwalificatie (H. Casman en A. Verbeke).

68 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32.

69 M. DELBOO, en G. DEKNUDT, noot onder Antwerpen 5 oktober 2004, T.F.R. 2005, nr. 279, 378.

(29)

29 zij dat de betrokken rechtshandeling onderworpen is aan de grondregels van het schenkingsrecht.70

55. Onrechtstreekse schenking? – Het hof van Beroep te Antwerpen bepaalt dat de toebedeling van het surplus geen huwelijksvoordeel uitmaakt, maar ook geen schenking (of contractuele erfstelling). Men kan zich hierbij afvragen wat de overdracht dan uiteindelijk wél is. C. De Wulf verwijst hieromtrent naar het begrip van de “onrechtstreekse schenking”, aangezien de overdracht niet geschiedt onder de vorm van een klassieke schenking. Ik citeer:

Het gaat immers om een milddadigheid die verwezenlijkt wordt op een onrechtstreekse wijze door middel van een andere rechtsfiguur (een verblijvingsbeding) die aan eigen regels beantwoordt. De milddadigheid gebeurt openlijk en zonder veinzen.

De begunstiging wordt door de wetgever als schenking beschouwd op dezelfde wijze als de rechtsleer en rechtspraak andere rechtshandelingen als schenkingen “beschouwen”, o.m. in de leer van de onrechtstreekse schenking en in de leer van de verdoken schenking.

56. Ontstentenis van kwalificatie van de clausule. – De fiscale administratie meent dat het hof van Beroep te Antwerpen de wettigheidscontrole onmogelijk heeft gemaakt, doordat niet kan worden achterhaald wat de juridische aard is van het verblijvingsbeding in kwestie en van het

“surplus”.71 De fiscus meent dat het hof zijn beslissing niet naar recht heeft verantwoord, doordat het naliet aan te geven wat de precieze juridische kwalificatie was van de sterfhuisclausule en het surplus.72

2.5.b. Restrictieve betekenis van artikel 1464 B.W.

57. Verschil met artikel 1465 B.W. – Een bijkomend punt waarover prof. C. De Wulf lijkt te struikelen heeft te maken met de “restrictieve betekenis” die het hof van Beroep afleidt uit de bewoordingen van artikel 1465 BW. Door deze interpretatie van het Hof, zouden alleen de

70 C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T. Not. 2008, afl. 10, p. 474.

71 Schending van artikel 149 G.W. volgens de fiscus.

72 Schending van het algemeen rechtsbeginsel dat de rechter verplicht is, op de regelmatig aan zijn beoordeling voorgedragen feiten (zonder het voorwerp, noch de oorzaak van de vordering te wijzigen), de rechtsregels toe te passen op grond waarvan hij op de vordering zal ingaan of ze zal afwijzen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij een euthanasieverzoek voor psychisch lijden oordelen drie artsen, waarvan minstens één psychiater, volgens hun

De onderneming waarvoor de commissaris werkzaam is, hoeft namelijk geen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen meer af te dragen en geen inkomensafhankelijke bijdrage

Buiten onze thuismarkten verkopen we speculoos onder het merk Lotus Biscoff.. Dat is de sa- mentrekking van Biscuit

Indien de aankoop niet gedekt kan worden uit de bouw- en grondexploitatie Grote Markt oostzijde, door middel van een hogere verkoopopbrengst van de gronden, wordt het pand

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

De beheervoorstellen voor de linkeroever van het Afleidingskanaal van de Leie te Damme zijn aangegeven in het bermbeheerplan (Van Kerckvoorde, 2010).. Langs de linkeroever van

handhaven, omdat de aanvoerders op verschillende veilingen niet konden worden gedwongen hun producten af te stacm, werkte de regeling vrij behoorlijk, zoodat ook voor 1932 door

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of