• No results found

In dubio contra fiscum

In document Geraldine Van den Weghe (pagina 31-0)

2. Belastbaarheid van artikel 2 W. Succ

2.6. In dubio contra fiscum

60. Artikel 170 G.W. – Appelante voert in beroep het beginsel “in dubio contra fiscum” aan. Dit adagium vloeit voor uit artikel 170 G.W., dat stelt dat geen belasting ten behoeve van de staat kan worden ingevoerd dan door een wet.77 De fiscus kan dus niet belasten indien er geen uitdrukkelijke grondslag voorhanden is. Meer zelfs, indien de tekst van de fiscale wetgeving onduidelijk is of enige twijfel mogelijk laat, moet dit steeds in het voordeel van de belastingplichtige worden uitgelegd.78

61. Onduidelijkheid. – In het fiscaal recht geldt steeds een restrictieve interpretatie. Dat wil zeggen dat een duidelijke wettekst niet verder kan worden uitgelegd en zeker niet per analogie.

Telkenmale er twijfel bestaat over de draagwijdte van de wet of over het bestaan of de aard van het belastbaar feit, zal deze twijfel tot voordeel strekken van de belastingplichtige. In de voorliggende zaak is het duidelijk dat er twijfel is omtrent de toepassing van artikel 2 W.Succ., waardoor de stelling van de fiscus (dat het adagium ter zake niet dienend is) bijgevolg niet als correct kan worden aanzien.79

76 De inbreng van een onroerend goed moet immers in principe in natura geschieden.

77 het legaliteitsbeginsel.

78 Cass. 28 mei 1942, Pas. 1942, I, p. 134; Cass. 10 november 1997, R. Cass. 1998, p. 382, noot S.

HUYSMAN; A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2003, Brussel, Larcier, 2003, p. 25-26.

79 B. INDEKEU, “De sterfhuisclausule gered?”, A.F.T. 2009, afl. 1, p. 32.

32 3. Belastbaarheid via artikel 7 W. Succ.

62. Artikel 7 W. Succ. – Tenslotte rest ons nog de vraag of artikel 7 W. Succ. toepasselijk kan zijn. Er dient te worden nagegaan of een wijziging van de huwelijkse voorwaarden als een schenking kan beschouwd worden die valt onder artikel 7 W. Succ. wanneer ze binnen de periode van drie jaar voor het overlijden van één van de echtgenoten plaatsvond.

3.1. Voorwaarden

63. Voorwaarden. – Artikel 7 W. Succ. bevat 3 voorwaarden. Het dient ten eerste te gaan om een kosteloze beschikking, ten tweede dient de verkrijging te hebben plaatsgevonden 3 jaar voor het overlijden en ten derde mag de bevoordeling niet onderworpen geweest zijn aan de registratierechten op schenkingen.

3.2. Tijdstip van de beschikking

64. Niet voldaan aan de tweede voorwaarde. – Het merendeel van de rechtsleer is van mening dat niet voldaan is aan de tweede voorwaarde. Het huwelijksvoordeel kan immers pas worden vastgesteld bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. Een beschikking die tot stand komt op het moment van overlijden is geen beschikking die tot stand komt voor het overlijden.

Er kan aldus geen sprake zijn van een schenking die is gedaan 3 jaar voor het overlijden van de schenking.

3.2.a. Antwoord minister van Financiën op 18 januari 1977

65. Geen toepassing van artikel 7 W. Succ. – De minister van financiën besliste reeds in 1977 dat een wijziging van het huwelijkscontract binnen een korte periode voor het overlijden van één der echtgenoten in de regel niet onder het toepassingsgebied van artikel 7 W. Succ. valt.80 In casu ging het om een geval waarin kort voor het overlijden bepaalde goederen (aandelen in een familievennootschap) uit het gemeenschappelijk vermogen werden gehaald en in de eigen

80 Vr. en Antw. Senaat, 1977, 18 januari 1977, nr. 49, Notarius 1977, 188.

33 kavel van de gezonde echtgenoot werden gelegd. De fiscus claimde dat hierin een schenking kon worden gezien, maar kon dit niet verantwoorden.81

Principieel wordt zo een wijziging ook voor dit artikel als een huwelijksovereenkomst ten bezwarende titel beschouwd.82

81 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W.Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, p. 7.

82 L. WEYTS, Notarieel Fiscaal Recht, II, De aangifte van nalatenschap, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, p. 54.

34

§4. Vrijstelling van de gezinswoning in de Vlaamse successierechten

66. Europese tendens. – In Europa is een tendens aan de gang om de successierechten tussen echtgenoten flink te verminderen of zelfs af te schaffen. In Frankrijk bijvoorbeeld zijn er geen successierechten tussen echtgenoten.83 Ook in Vlaanderen is deze trend merkbaar, nu sinds 1 januari 2007 het Vlaams Decreet houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning in werking is getreden.

Hierdoor zijn de successierechten tussen echtgenoten voor veel Vlamingen (wiens vermogen voor het grootste deel uit de gezinswoning bestaat), in feite zo goed als afgeschaft.84 De analyse van de al dan niet belastbaarheid van de sterfhuisclausule werd dan ook los van dit Decreet behandeld, wat mijns inziens de belangrijkheid van deze uiteenzetting niet ondermijnt.

67. Belang voor de sterfhuisclausule. – Het gemiddelde echtpaar zal de clausule dus niet snel inlassen, vermits hun gezinswoning reeds wordt vrijgesteld. De sterfhuisclausule zal eerder toepassing vinden bij echtgenoten met een groter vermogen. Doch dient te worden opgemerkt dat indien het vermogen té groot is en er (weinig) kinderen aanwezig zijn, de clausule ook best wordt afgeraden, gezien de grote belastbaarheid in hoofde van die kinderen bij het overlijden van de langstlevende echtgenote.

83 Zie verder, §5. Rechtsvergelijking.

84 A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008, afl. 4, p. 103.

35

§5. Rechtsvergelijking

68. Hoe zit het in Frankrijk en Nederland? – Ik zou nog kort even de huidige situatie van onze buurlanden Frankrijk en Nederland uit de doeken willen doen. Rechtsvergelijking heeft door de jaren heen belangrijke inzichten gebracht in onze juridische denkpistes, zodat het mij van groot belang lijkt te kijken of en eventueel hoe zij deze problematiek aanpakken. Bovendien is het belangrijk te onderzoeken of een bepaalde situatie fiscaal voordeliger blijkt te zijn in België dan in een buurland (of omgekeerd), gezien de notariële praktijk vaak geconfronteerd wordt met emigranten, die uit fiscale overwegingen naar een buurland afzakken om hun vermogensrechtelijke situatie te regelen. Ik zal mij echter beperken tot een beknopte uiteenzetting van de bepalingen die voor dit topic relevant (kunnen) zijn.

1. Frankrijk

69. Geen successierechten te betalen bij een verblijvingsbeding. – Het huwelijksgoederenrecht en erfrecht in Frankrijk zijn min of meer vergelijkbaar met ons recht. Het wettelijk stelsel in Frankrijk komt overeen met ons wettelijk stelsel, “la communauté réduite aux acquêts”.85 Indien men in Frankrijk een verblijvingsbeding (“la clause d’attribution intégrale de la communauté à l’époux survivant”) inlast in het huwelijkscontract, ontvangt de langstlevende, bij overlijden van de eerststervende, het ganse gemeenschapsvermogen zonder daarop successierechten te moeten betalen.

70. Afschaffing successierechten t.a.v. de langstlevende. – Er dient bovendien op het vlak van successierechten een belangrijke opmerking te worden gemaakt. De Franse successiewet is sinds 22 augustus 2007 ingrijpend gewijzigd. Tegenwoordig worden op de verkrijgingen door de langstlevende echtgeno(o)t(e) en de langstlevende wettelijk samenwonende86 geen successierechten meer geheven. Ook de kinderen genieten een persoonlijke aftrek op de successiebelastingen van 150.000 euro. De problematiek van de al dan niet belastbaarheid van de sterfhuisclausule stelt zich hier dus niet, gezien de algehele vrijstelling voor de langstlevende.

85 Letterlijke vertaling: gemeenschap beperkt tot de aanwinsten.

86 Pacte civil de solidarité (PACS); het Franse samenlevingscontract.

36 2. Nederland

71. Verschillend wettelijk stelsel. – Het Nederlands huwelijksvermogensrecht en erfrecht zijn fundamenteel anders dan bij ons. Indien in Nederland in het huwelijk wordt getreden en er niets geregeld wordt, dan huwt men in algemene gemeenschap van goederen.87 Wanneer de erflater overlijdt, zijn bij afwezigheid van een testament, de langstlevende echtgenoot en de kinderen ieder voor een gelijk gedeelte erfgerechtigd.88 De langstlevende echtgenoot kan worden beschouwd als een soort super-erfgenaam.89

72. Huwelijkse voorwaarden. – Indien men wil afwijken van het wettelijk stelsel, komt men

“huwelijkse voorwaarden” overeen.90 Wanneer werd afgeweken van het wettelijk stelsel, komt het in de praktijk vaak voor dat op latere leeftijd de huwelijksvoorwaarden worden gewijzigd en dat de algehele gemeenschap terug wordt ingevoerd.91 De ratio hiervoor is de besparing van successierechten.

73. Terugkeer naar het wettelijk stelsel. – Een voorbeeld dat mij doet denken aan de feitenconstellatie bij de Belgische “sterfhuisclausule” is het volgende:

Man en vrouw zijn buiten gemeenschap getrouwd. De vrouw heeft 30 000 euro aan privé-vermogen, haar man heeft 700 000 euro. De man is terminaal ziek. Als de man overlijdt, dan laat

87 Door het in gemeenschap huwen, wordt degene die eerst geen (of weinig) vermogen had voor de helft gerechtigd tot het vermogen van de ander. Deze verkrijging wordt door de fiscus niet aanzien als een schenking.

88 Zij het dat de kinderen dit erfdeel slechts zullen verkrijgen na het overlijden van de langstlevende.

89 De langstlevende krijgt van rechtswege alle goederen van de nalatenschap onder de verplichting alle schulden voor zijn/haar rekening te nemen. De kinderen krijgen van rechtswege een vordering op de langstlevende ouder ten belope van hun reservatair deel. Alles gaat bijgevolg naar de langstlevende en de kinderen blijven achter met een vordering die pas opeisbaar is bij zijn/haar overlijden. B. CARDOEN en N.

VANDEBEEK, “Overzicht van het internationaal privaatrecht en intern recht van Nederland (Nalatenschap met buitenlands onroerend goed)”, in X., Het onroerend goed in de praktijk, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 2006, Afl. 179, p. 365; C. FOLDER en A. VERBEKE, Gehuwd of niet, maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 620.

90 Boek 1, titel 8 van het Nederlands Burgerlijk Wetboek.

91 K. KRAAN en J. SJERPS, Huwelijkse voorwaarden en fiscus, Kluwer, 2005, p. 49.

37 hij 700 000 euro na. Als de vrouw erfgenaam is, dan moet zij op dit bedrag (min haar vrijstelling) successierechten betalen. Indien de echtgenoten nu vóór het overlijden de huwelijksvoordelen wijzigen en de algehele gemeenschap invoeren, dan laat de man de helft van de gemeenschap na bij zijn overlijden. Dit is de helft van 700 000 + 30 000 = 365 000. Zoals vermeld, wordt deze wijziging van huwelijkse voorwaarden niet aangemerkt als een schenking, zelfs niet indien de besparing van successierechten het enige doel is van de opheffing van de huwelijkse voorwaarden.92 De vrouw betaalt dus slechts successierechten op het aandeel van de man in de gemeenschap, namelijk 365 000 euro. Hier valt evenwel op te merken dat echtgenoten in Nederland een vrij grote vrijstelling genieten. Op basis van art. 32 eerste lid sub vier SW 1956 wordt van successierecht vrijgesteld hetgeen verkregen wordt van de echtgenoot tot een bedrag van 523 667 euro. Er is bovendien een wetswijziging aangekondigd om deze vrijstelling op te trekken tot 600 000 euro. In casu valt hetgeen de vrouw verkrijgt binnen het vrijgestelde bedrag, waardoor zij geen belasting zal moeten betalen. Indien de echtgenoten geen wijziging hadden aangebracht aan hun huwelijkse voorwaarden, dan zou haar belaste verkrijging 176 333 euro bedragen.

74. Artikel 7 Nederlandse Successiewet. – Dit voorbeeld, waar van een zogenaamd

“deelgenootschap” wordt overgegaan naar een algehele gemeenschap, betreft echter nog geen verblijvingsbeding. In Nederland kent men geen clausule vergelijkbaar met de sterfhuisclausule.

Als men een algemeen verblijvingsbeding inlast in een huwelijkscontract, dan moet artikel 7 van de Nederlandse Successiewet 1956 worden geraadpleegd.

75. Deelgenootschap. – Dit artikel is aan de orde indien men meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot verblijft. Het artikel heeft op 1 september 2002 een belangrijke wijziging ondergaan. Vóór die datum was art. 7 SW 1956 alleen van toepassing op verrekenbedingen die als een deelgenootschap konden worden aangemerkt.

Bij een deelgenootschap is er geen gemeenschap van goederen. Wel moet de vermeerdering van het vermogen worden gedeeld bij het einde van het huwelijk. Er bestond discussie of

92 J. OOSTING, Vermogensoverheveling bij leven en overlijden, Kluwer, 1998, p. 85.

38 wederkerigheid van het beding een vereiste was voor de vraag of sprake was van een deelgenootschap.93

76. Successierechten op de helft. – Het huidige art. 7 SW 1956 beoogt alle verrekenbedingen in huwelijkse voorwaarden, ongeacht of die bedingen als deelgenootschappen kunnen worden aangemerkt. Wederkerigheid is voor belastbaarheid op grond van art. 7 SW 1956 geen vereiste meer, de enkele voorwaarde van overleving maakt al dat het beding onder art. 7 SW 1956 valt.

Er wordt slechts geheven voor zover de vordering van de langstlevende meer bedraagt dan de helft van de te verrekenen som. Slechts in dat geval ontvangt hij/zij immers een groter aandeel in de te verrekenen som dan zijn wettelijk aandeel zou zijn in de bij een wettelijk deelgenootschap te verdelen vermogensvermeerdering.94

De tekst van het huidige art. 7 SW 1956 luidt:

“hetgeen aan de langstlevende echtgenoot, krachtens een bij huwelijksvoorwaarden gemaakt en van het overlijden van de eerststervende afhankelijk beding, bij dat overlijden meer toekomt dan de helft der gemeenschap voor de toepassing van de Successiewet 1956 wordt geacht krachtens erfrecht door het overlijden van de eerststervende te zijn verkregen”.

77. Toepasselijkheid op de zogenaamde sterfhuisclausule. – Volgens professor Hans Stubbé is de verkrijging belast met successierechten, onafhankelijk van de vraag of het beding in de huwelijksvoorwaarden is gemaakt met het oog op het overlijden van één van de partners. Hij meent dat wanneer de zogenaamde sterfhuisclausule wordt ingevoerd en de langstlevende echtgenoot verkrijgt doordat de zieke echtgenoot overlijdt, de verkrijging desalniettemin afhankelijk is van het overlijden van de eerststervende en belast wordt op grond van art. 7 SW 1956.95

93 In de doctrine wordt ervan uitgegaan dat wederkerigheid van het beding geen wezenlijk element vormt van een deelgenootschap. G. VAN DER BURGHT, “Deelgenootschappelijke variaties”, WFR 1994, p. 926.

94 I. VAN VIJFEIJKEN, Fictieve erfrechtelijke verkrijgingen in de successiewet 1956, Kluwer, 2002, p. 21.

95 Vermits ik hier weinig rechtsleer over terugvond, heb ik per mail raad gevraagd aan professor H. Stubbé met betrekking tot deze materie.

39 78. Vergelijkbaar met artikel 5 W. Succ.? – Dit artikel is mijns inziens echter te vergelijken met artikel 5 van onze Successiewet. Het stelt eveneens een “overlevingsvoorwaarde” voorop.

Doordat de sterfhuisclausule geen betrekking heeft op de “langstlevende”, maar op een welbepaalde echtgenoot, ongeacht of zij langst zal leven of niet, is er mijns inziens geen sprake van een aleatoir karakter en kan er geenszins sprake zijn van een overlevingsvoorwaarde.

79. Uitwerking door overlijden. – Professor Inge Van Vijfeijken meent daarentegen dat een overlevingsvoorwaarde niet hetzelfde is als het afhankelijk stellen van het overlijden van de eerststervende.96 Het beding heeft volgens haar als doelstelling de clausules te belasten die alleen uitwerking krijgen bij het einde van het huwelijk door overlijden. De zogenaamde sterfhuisclausule zou, volgens deze interpretatie, bij overlijden van de zieke echtgenoot aldus belast worden op grond van artikel 7 SW.

96 Ook hiervoor heb ik een e-mailbericht gestuurd naar professor I. Van Vijfeijken.

40

§6. Onderzoek naar de sterfhuisclausule in de praktijk

80. Belang van de clausule voor de praktijk? – Tenslotte zou ik nog even willen stilstaan bij het belang van de sterfhuisclausule in de praktijk. Hiervoor heb ik naar quasi alle notarissen in België een e-mail verstuurd met een 3-tal vragen.97 Ik kreeg hier vrij veel reactie op98 en kwam hierdoor tot volgende constataties.

1. Statistische gegevens

1.1. Hoe vaak werd de sterfhuisclausule op uw kantoor in een huwelijkscontract ingelast in de afgelopen 5 jaar?

81. Algemene sterfhuisclausule. – Ten eerste heb ik een rondvraag gedaan naar de toepasselijkheid van de sterfhuisclausule in het algemeen.99 Voorafgaandelijk dient wel te worden opgemerkt dat ik voornamelijk reactie heb gekregen vanuit Vlaanderen en dat ik vanuit Wallonië en Brussel een kleiner aantal antwoorden kreeg. Of mijn bevindingen 100%

98 In totaal zo een 120 antwoorden.

99 Dus de sterfhuisclausule met of zonder ingebrachte goederen in het gemeenschappelijk vermogen.

41 0

5 10 15 20 25

Geen enkele keer

1 keer 2 keer 3 keer 4 keer 5 keer > 5 keer

Wallonië en Brussel

82. Vaststelling. – De Vlaamse notaris heeft de sterfhuisclausule in 67% van de gevallen minimaal eenmaal ingelast. 33% van de Vlaamse notarissen heeft nog nooit toepassing gemaakt van de clausule. In Brussel en Wallonië daarentegen liggen deze percentages helemaal anders.

88% van de notarissen paste de clausule geen enkele keer toe tijdens het afgelopen lustrum, tegenover 12% van de notarissen die de clausule wel al gehanteerd heeft. Merk hier echter wel op dat 2 van de 3 gevallen waarin positief geantwoord werd, afkomstig zijn uit Brussel.

42 1.2. Bent u als notaris terughoudend sinds het vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt van 18 oktober 2006?100

100 De volgende twee vragen hebben alleen betrekking op de sterfhuisclausule waar voorafgaand, door de (zieke) echtgenoot, een inbreng werd gedaan van een eigen goed in het gemeenschappelijk vermogen via een wijziging van het huwelijkscontract.

43 83. Vaststelling en opmerkingen. – In Vlaanderen antwoordde 38% van de notarissen dat zij niet terughoudender zijn door het vonnis. Dit vind ik toch een vrij groot percentage, gezien de nadelige gevolgen die de uitspraak met zich kan meebrengen.101 De meeste notarissen vermeldden in hun e-mailbericht wel dat zij hun cliënten sowieso inlichten over de heersende rechtspraak (en rechtsleer) en dat zij hen wijzen op het risico.102

Andere notarissen waren van mening dat ze hun cliënten niet als proefkonijnen mogen gebruiken, maar dat ze hen zekerheid moeten bieden omtrent de contracten die ze aanbieden.

Volgens hen kan met andere woorden geen genoegen worden genomen met een voorlichting van de mogelijke risico’s.

101 Men loopt namelijk het risico dat de overdracht toch belastbaar wordt gesteld ten belope van de helft van de ingebrachte goederen; de mogelijke interesten en boeten niet te nagesproken.

102 eventueel gepaard gaand met een schriftelijke bevestiging van de inlichtingenplicht in de akte waardoor de notaris zijn aansprakelijkheid uitsluit.

44 1.3. Hecht u volkomen vertrouwen aan de uitspraak van het hof van Beroep te Antwerpen?

84. 6% is terughoudend, doch overtuigd. – In Vlaanderen hecht (ongeveer) 44% van de notarissen vertrouwen aan de uitspraak van het hof van Beroep. Hieruit kunnen we afleiden dat een kleine 6%, ondanks de terughoudendheid, toch overtuigd is van de visie van het hof van

45 Beroep. Een aantal notarissen stipten aan dat veel afhangt van de lokale ontvanger. Indien zij enigszins terughoudend zijn door het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, maar hun ontvanger het standpunt van het hof van Beroep volgt, zien zij geen reden waarom ze de clausule zouden afraden.

2. Verschil Vlaanderen – Wallonië 2.1. Algemeen

85. Frappant verschil. – Niet alleen wordt de sterfhuisclausule minder toegepast in Wallonië dan in Vlaanderen, het is ook duidelijk dat men er in Wallonië veel gereserveerder tegenover staat. Maar liefst 88% van de Waalse (en Brusselse) notarissen hecht geen vertrouwen aan het Vlaamse arrest van het hof van Beroep.

2.2. Redenen van verschil

86. Eigen gezaghebbende auteurs. – Waarom de sterfhuisclausule amper toegepast wordt in Wallonië (en Brussel), heeft mijns inziens een heel simpele verklaring. De constructie van de sterfhuisclausule werd immers in het leven geroepen door Vlaamse juristen103, waardoor de clausule minder gekend is door Waalse notarissen. Het lijkt kortzichtig, doch is het zo dat juristen zich vaak vastklampen aan hun “eigen” gezaghebbende auteurs en weigeren over de taalgrens heen te kijken. Het is niet de eerste keer dat Wallonië een conservatievere houding aanneemt ten opzichte van een Vlaams staaltje juridische spitstechnologie.

3. Verwachtingen voor de toekomst

87. Hof van Cassatie. – Wie gehoopt had dat de storm was gaan liggen na de uitspraak van het hof van Beroep te Antwerpen van 24 juni 2008, is beter voorzichtig tot het Hof van Cassatie meer duidelijkheid brengt. Of de sterfhuisclausule het oordeel van het Hof van Cassatie zal

“overleven”, lijkt mij eerder onwaarschijnlijk. Vaak volgt het Hof immers een wetsconforme interpretatie, waardoor komaf wordt gemaakt met de vindingrijke ideeën uit de rechtsleer om taxatie te omzeilen. Wellicht zal het Hof van Cassatie zich aansluiten bij de visie van de fiscale administratie en zal zich een wetswijziging opdringen in de nabije toekomst.

103 o.a. prof. L. Weyts

46 88. Wat dient de notaris te doen? – De vraag is echter hoe de notaris hier intussen dient op te reageren. Uit mijn onderzoek blijkt dat de uitspraak van de rechtbank van Eerste aanleg een groot aantal notarissen geen buitensporige kopzorgen bezorgd heeft. Zal de notaris zijn vertrouwen in de uitspraak van het hof van Beroep behouden en gewoon rustig afwachten tot het Hof van Cassatie een beslissing velt? Of zal hij eerder preventief ingrijpen en zijn cliënten aanraden hun huwelijkscontract inmiddels terug aan te passen voor het geval het hoogste rechtscollege een beslissing neemt in het voordeel van de fiscus? Merk hier wel op dat de

46 88. Wat dient de notaris te doen? – De vraag is echter hoe de notaris hier intussen dient op te reageren. Uit mijn onderzoek blijkt dat de uitspraak van de rechtbank van Eerste aanleg een groot aantal notarissen geen buitensporige kopzorgen bezorgd heeft. Zal de notaris zijn vertrouwen in de uitspraak van het hof van Beroep behouden en gewoon rustig afwachten tot het Hof van Cassatie een beslissing velt? Of zal hij eerder preventief ingrijpen en zijn cliënten aanraden hun huwelijkscontract inmiddels terug aan te passen voor het geval het hoogste rechtscollege een beslissing neemt in het voordeel van de fiscus? Merk hier wel op dat de

In document Geraldine Van den Weghe (pagina 31-0)