• No results found

DE KOLONIZACIEPLANNEX DEE DriTSCHERS

Onder

de koflBe drinkende Duitschers zijn velen, vooral in Eijnland en Westfalen, en daardoor nader bekend

met

den rijkdom en bloei van ons gezegend vaderland en

met

de voor-deelen, die wij uit onze koloniën trekken, zeer belust op kolo-niaal bezit.

Na

de gebeurtenissen van 1866 zijn er

dan

ook ver-schillende plannen geopperd,

om

hierofdaarDuitsche koloniën te vestigen. Eeeds kort te voren had D'. O. Kersten, de med-gezel van den beroemden Afrikaansehen reiziger

Baron

Carlvon der

Decken,

zulk eene vestiging op Afrika's Oostkust aange-raden ', hetzij nabij

Mombas,

of iets noordelijkeraau den

mond

der rivier Djoeba, waar

men

door de nabijheid van den 20,000 voet hoogen, door von der

Decken

grootendeels

beklommen

Kilima-Ndsjaro, den

Kenia

en andere sneeuwbergen op niet te verren afstand een voor Europeesche kolonisten zeer ge-schikte bergstreek zou aantreffen. In 1868 en 1869 schreven twee in Australië gevestigde Duitschers, een

koopman

en een predikant, aan

D^ Petermann

ter aanbeveling eener Duitsche kolonie op het oostelijk schiereiland van

Nieuw-Guinee

^ Vooral curieus zijn twee geschriften, die' gelijktijdig in April 1867 het licht zagen

^ Het

eene is van Franz

Maurer,

die blijkens

ver-' Zeitsckrift der GeseUschaflfiir Erdkunde zu Berlln, Th. I, s.

110—

113.

2 Meu viudt hiiQiie brieveu iu Je M'dtlieilan<jen aus Justus Ferthes geoyta-phischer Anslalt, 1869, s. 401.

3 Frauz Maurer, Die Nikobaren, Colonial-Geschichte und Beschreïbung nebst motioirtem Vorschlage zur ('olunisaüon dteser Insein durch Preussen,

schillende opstellen in het zoo verdienstelijke weekblad Bas Atisland zich veel raet land- en volkenkunde bezighoudt enreeds in 1851, toen hij in het beroemde etno,'];rafisch

museum

van

Koppenhagen

de goevernementstokken zag, die

Denemarken

in vroeger jaren aan inlandsche hoofden op de Nikobaren had ge-geven, ophet idee

kwam,

dat Duitschland deze door de

Denen

verlaten eilanden in bezit moest nemen.

Het

andere is van den assessor Friedel, die deeersteDuitschekolonieophetnietdoor de Chineezen bezette, nagenoeg geheel onbekende deel van

Formosa

wil aanleggen. Beide schrijvers hebben

met

echt Duitschen ijver veel bijeenverzameld, watoverdeNikobaren en

Formosa

al zoo ge-schreven is en nietverzuimd, daarvoorDeensche en Hollandsche bronnen te raadplegen. Uit dien hoofde is vooral

Maurers

werk wegens de door

hem

gebruikte zeldzame Deensche boekjes over de Nikobaren voor de aardrijkskunde van blijvendbelang. Beide zetten zeer uitvoerig uiteen, hoe die eerste vestiging naar

hun

idee

moet

geschieden. Friedel levert bovendien nog een geleerd betoog, welk stelsel van kolonizacie Pruisen

moet

aannemen.

Verlekkerd door de gunstige berichten over ons kultuurstelsel

,

maar

geheel onbekend, naar het schijnt,

met

de gewichtige be-zwaren, hier te lande daartegen sedert lang ingebracht, wil hij dit in hoofdzaak op

Formosa

overbrengen. Is dit eiland op ons voetspoor in eene schoone, rijkevoordeelen afwerpende kuituur-kolonie herschapen, dan kan Duitschland in het onder den Chineeschen wal gelegen Aimoi een tweede

Hongkong

vinden en zich verder naar hartelust over het onafhankelijke deel van Borneo,

Nieuw-Guinee

en de oostwaarts gelegen eilanden uit-breiden.

Geen

dezer plannen, dat van Dr. Kersten alleen uitgezon-derd, is een oogenblik bestand tegen ernstige kritiek.

Eene

bezetting der Nikobaren zou zeker niet bezwaarlijk zijn, maar die arsjipel kan wegens zijn geringe uitgestrektheid alleen als

Berlin 1867; Ernst Friedel, Die Gründungpreussisch-deutseher Colonieu im Indischen und Grossen Ocean mit besonderer Rücksickt aufdas östliche Asien. EineStudieim.QehietederHandels-undWirihschafts-Folitik. Berlia 1867.

19

marinestacion dienen en ligt daarvoor te veel binnen het kolo-nizacieterrein der Engelschen en te ver buiten den

gewonen

koers der Duitsche koopvaarders, die in de Oostersehe wateren het meest de Oostkust van Afrika en de Chineesche Zee be-zoeken. Daarvoor ligt

nu

ITormosa veel gunstiger, dat zekerook de stof voor een goede veroveringskolonie oplevert,

maar men moet

het dan ook eerst veroveren en dit is geen kleinigheid

,

als

men

bedenkt, dat er volgens Friedel zelf ruim een half millioen Chineezen

wonen

en wat ons Nederlanders het

be-dwingen

der 25,000 Chineezen op Borneo's

Westkust

gekost heeft.

Toch meent

Friedel, dat de kolonizacie van

Formosa

der Pruisische regeeriug weinig zal kosten.

Voor

het eerste jaar is

een bezetting van een tweedenluitenant

met

20

man

voldoende

,

de als militair veel praktischer

Maurer

geeft reeds dadelijk voor de kleine Nikobaren hooger cijfer op

in het tweedejaar een eerste luitenant

met

50

man,

in het derde een kapitein

met

120

man

; de schrijver wil toch, datde Pruisische bezefetings-troepen jaarlijks verwisseld worden.

Maar

genoeg reeds over zulkefantastische droombeelden. Laat ons

nu

zien, hoe in Duitschland werkelijke deskundigen over deze kwestie oordeelen Nauwelijks was de

mare

van

Sadowa

tot het verre Oosten doorgedrongen, of de sultan van Solok

,

diereeds vruchteloos,

om

de

hem

zoolastigeomknelling van Spanje te

ontkomen,

de soevereiniteit over zijn rijk aan

Engeland

had aangeboden, gaf aan een Duitschen koopvaardijkapitein een brief

mede

, waarbij hij aan Oewil} an Datoe Kadjah Parsoen

,

dat is op zijn Maleisch AVillem

Koning

van Pruisen, hetzelfde aanbod herhaalde.

Naar

aanleiding van deze in de Pruisische geschiedeniö ongehoorde gebeurtenis, stelde mijn geachte vriend Prof.

Koner,

de kundige redakteur van het

bovengenoemde

tijd-schrift van het Berlijnsche genootschap voor aardrijkskunde,uit

een aantal Spaansche en Engelsche, Frausche en Hollandsche geschriften een uitmuntende beschrijving van dien arsjipelzaam. '

' Der Stiluh-Archipel ia Zeilschrifl der Geselhch. furErdk. II,s. 105—142 met uitvoerige kaart.

20

Hoewel

hij aan het kontrakt van 19 April 1851, waarbij cle

sultan van Solok cle soevereiniteit van Spanje moest erkennen

,

te'^enover andere Europeesche

mogendheden

geen krachtschijnt toe te

kennen

,

omdat

Spanje in weerwil van die verbintenis zijn gezag op Solok niet voldoende kan handhaven, begrijpt hij zeer goed, dat Pruisen, door het protektoraat over die eilanden te aanvaarden, aansprakelijk zou gesteld

worden

voor al de zee-rooverijen, die de Solokkers verder in den Indischen Arsjipel mochten bedrijven en zoo doende

met

al de daar het meest belanghebbende naciën, zooalsdeSpanjaarden, Nederlandersen Engelschen, in tallooze verwikkelingen zougeraken. Hij ontraadt dan ook de inbezitneming

met

deze

woorden

(bl. 120):

„Man

hüte sich, Niederlassungen zu

gründen

,

wenn man

nicht im

Stande ist, sie zugleich gegen alle Eventualitateu dauernd zu

„schützen;

man

hüte sich, den Antragen eines Suluh-Sultanes

Gehör

zu schenken, ohne zuvor zu prüf'en, ob die inneren

Verbaltnisse des Suluh-B-eiches, ob ein vielleichteinseitigvoin

Sultan begehrtes Ereundschaftsbündniss überhaupt irgend eine

Garantie für die Heiüghaltung der Vertrage bieten

können

,

„endlich ob die Productivitat dieser Insein irgend ein

Aequi-„valent zu den

Kosten

giebt, welche eine solcheNiederlassung

„in

Anspruch nehmen

dürfte."

Eveneens

nam August Petermann

, Duitschlandij beroemde geograaf en als zoodanig

meer

dan oppervlakkig

met

koloniale toestanden bekend, de beide boven vermelde brieven over een Duitsche kolonie op

Nieuw-Guinee

wel in zijn tijdschrift op-, sprak als aardrijkskundige den wensch uit, dat het binnenland van dit uitgestrekte gebied, minstens even grootalsde

gezamen-lijke

omvang

van Groot-Brittanje enden Noord-Duitschen

Bond

,

eindelijk eens nader worde onderzocht,

maar

opperde over de kolonizacieplannen der Duitschers da volgendegewichtige beden-kingen (t. a. pi. bl. 405):

„Die

Idee einer selbstandigen

Deut-„schen Kolonie ist nich neu, sondern gerade aucli in der seit

18G6 verfloGseuen Zeit der letzten drei Jahre wiederholt

„ventilirt

und

eingehend besprochen, privatim

und

öftentlich.

Ob

die Glanzperiode Europaischer Kolonialbesitze nichthinter

ai

uns liegt; ob der

Nutzen uud

die WichtigkeitueiierKoloniën

für das Mutterlaud so gross ist, als die Kolonie-süchtigen

„anuelimen; ob die

Abneiguug

eines Staates wie England, mit

eineni so machtigen Seeweseu, gegen die

Erwerbung

neuer

„Koloniën, selbst dann,

wenn ihm

die üppigsten Inselgruppen

,

wie die Fitschi-Inseln, wie auf einem Prasentirtellenentgegen

,,getragen werden, nicht auch für andere

Lander

eine

bedeut-„

same und

heilsame Lehre bilden dürfte; obvorAllem

Deutsch-..land nicht so viel wichtige

Dinge

daheim zu schaffen hat,dasz

auf Jahre hinaus an so

Etwas

nicht zu

denken

ist

das

sind lauter Fragen, auf derer Erörterung wir nicht eingehen

„wollen,

und

über welche wir uns überhaupt des ürtheils

begeben, wenigstene bei dieser Gelegenheit."

Hoe

is

nu

in deze kwestie de houding der Pruisische regee-riug, zonder wier krachtige

medewerking

aan geen Duitsche koloniën te denkeu is ? Leent zij gretig het oor aan hetgeschrijf van

opgewonden

plannenmakers of wint zij den raad in van bedachtzame priesters der wetenschap?

Het

aangeboden protek-toraat over Solok

werd

nietaanvaard;de boven vermelde Duitsche

koopman

kreeg op de zes

memoriën,

die hij over de kolouizacie van

Nieuw Guinee

aan het ministerie van koophandel teBerlijn inzond, meedogenloosnieteenmaalantwoord;aan den dringenden raad der heeren

Maurer

en Eriedel,

om

ten spoedigste een Pruisisch oorlogschip uitterusten, dat de Nikobaren in bezit

nemen

of een kolonie op

Formosa

vestigen zou, is geen gehoor verleend. Bovenal verdient het de aandacht, dat de Duitsche staatslieden

nu

bij het sluiten van den vrede niet getracht hebben, een of

meer

.koloniën van Frankrijk te verkrijgen

,

hoewel

men

in

Hamburg

en

Bremen

herhaaldelijk daarop heeft aangedrongen.

Eene

zoo schoone gelegenheid als deze

komt

niet licht terug. "Wanneer

men

toch bedenkt, hoe weinig belang de Fransche nacie zelve in haretransatlantische koloniënstelt, hoe gering het aandeel is van den Franschen handel op de be-zittingen beoosten de

Kaap

de

Goede Hoop,

hoe weinig het gescheeld heeft, of

men

had in 1864 het nauwelijks,

met

be-trekkelijk geringe opofferingen, veroverde Cochinchin^ weer

ontruimd, dan lijdt het geen twijfel, of de Frausehe onderhan-delaars hadden gaarne eenige vooral der eerst in deze

eeuw

gevestigde Fransche koloniën tegen vermindering der zoo hooge oodogschatting afgestaan.

Graaf Bismark had dus slechts te kiezen. Natuurlijk zou hij zijn oog niet gevestigd hebben op Pondichery, dat

Engeland

in 1814 slechts

met

beperkte soevereiuiteitsrechtenaanFrankrijk heeft teruggegeven en dat voor Duitschland geen het minste belang

kan

hebben. Begeerde hij daarentegen eene groote ver-overingskolonie, hij

vond

in het prachtige Cochinchina, al wat

men

als zoodanig verlangen kon: een vruchtbaar land, door-sneden door tallooze rivieren en kreken; eene reeds vrij be-schaafde, rustige, gezeten en nijvere, dus makkelijk beheer- en belastbare bevolking van ruim éénmillioenzielen, binnen weinig jaren door de Franschen onderworpen; eene gunstige ligging voor den Duitschen handel, die

nu

reeds de haven van Saigon

meer

bezoekt dan de Fransche koopvaarders; alle gelegenheid tot uitbreiding over het reedsonder Franschprotektoraatstaande

Kambodja

en verder over het geheele stroomgebied van den

Mekong

; kortom eene kolonie, die bij meerdere ontwikkeling

,

ook zonder oorlogsgeweld, een overwegenden invloed

moet

uitoefenen op rijken als

Siam

en

Annam,

over het geheele oosterdeel van Achter-Indië en onder goed regeeringsbeleid

na

eenigen tijd de kosten van beheer

kan dekken

'.

Wilde

hij

met

het oog op de aanzienlijke

som

, die Cochinchina

nog

' Een kritisch overziclit vau de verovering vau Cochinchina door de Frau-schen plaatste ik in de Koloniale Jaarboeken voor 1864, bl. 1—36; sedert heeft de Fransche regeering in 1867 nogde driewestelijkeprovinciënvan Cochin-china bijna zonder eenige bloedstorting in bezit genomen. In 1864 werd Saigon bezocht door 75 Duitsche en 82 Fransche schepen, onder welke laatste echter Ü3 mailbooten en 30 schepen, geheel of grootcndeels van regceringswege bevracht met allerlei behoeften voor de bezetting, zoodat de Fransche partikuliere handel er nog niet de helft der schepen heenzond als de Duitsche. Deze en andere statistieke opgaven over de transatlantische bezittingen der Franschen ontleen ik aan de zorgvuldig bewerkte Notices sur les coloniesfrangaises, accompagnces (Tim atlas de 14 cartes,puhliées par ordre de s. e.ve. Iemarqtds de Chasseloup-Laubat, ministre secrétaire d'état dela marineet des colonies. Paris 1866.

steeds aan de Fransche schatkist kost, niet terstond zoo hoog vliegen en zich vooreerst tothet verkrijgeneener kleinere kolonie bepalen, dan had hij den afstand

kunnen

bedingenvan

May

otte en onderhoorige Fransche eilanden bevresten Madagaskar, aller-gunstigst gele;.jen als marinestaciou ter bescherming van den op Afrika's Oostkust zoo aanzienlijken handel onder Duitsche vlag

,

ook

om

van daaruit later eenevestigingopdiekusttebeproeven.

Noch

het een, noch het ander is geschied, ik erken gaarne tot mijne bevreemding, zelfs tot mijn leedwezen.

Hoe meer

toch de groote

mogendheden

zich in koloniale aangelegenheden wikkelen, hoe

meer

zij de lusteji,

maar

ook al de lasten van koloniën ondervinden, des teminderzullen zijderustvan

Europa

verstoren.

Dat

zulks nietgeschiedis,isvoorzekerwelhetsterkste bewijs, dat de Pruisische regeering óf niet zoo bijzonder op koloniaal bezit gesteld is, of althansditniettrachtteverkrijgen

,

voordat zij door versterking harer oorlogsvloot in staatis, zulks tegen alle eventualiteiten te beschermen.

Ook

hieruit ziet

men wederom

, dat de tegenwoordige leider der Duitsche staatkunde wel ontzettend veel durft,

maar

juist

daarom

zulk een groot staatsman is,

omdat

hij, tot dusver ten minste, steeds zijn

durven

gehouden

heeft in overeenstemming

met

de krachten

,

waarover hij beschikken

kan

' nooit de perken overschreed van het wel begrepen eigenbelang van den staat, dien hij bestuurt.

Men

verschoone mij deze uitweiding, eenigzins vreemd aan mijn onderwerp.

Zoo

gaarne zoude iktoch,warehetmijmogelijk

,

iets bijdragen,

om

zoo vele mijner door dwaze Pruisenvrees ont-stelde landgenooten tot bezinning te

brengen

, hen te leeren

,

de gebeurtenissen van den dag kaltu en

manmoedig

te beoor-deelen. Waarlijk

men

zou er mistroostig onder

worden

, als

men

let op het overdreven misbaar in het meerendeel onzer pers

,

niet alleen in onze voornaamste konservatieve bladen, niet alleen in de organen eener hier te land niet te huis behoo-rende demokracie, steeds de trouwe wegbereider der reakcie

,

maar

helaas ook in de Arnhemsche Cotirant tot voor weinig jaren

in de Nieuwe Roüerdamsche Courant, nog heden in elk ander opzicht zulk een

wakker

strijder voor ontwikkeling en

2t

vooruitgang.

Hoe

is het mogelijk, dat die onberedeneerde vrees het oordeel benevelt van

mannen

, zooervaren inde geschiedenis, als een

Groen

van Prinsterer, generaal

Knoop

, mijn hoogge-schatte vriend Prof.

Quack

?

Waartoe

kan dit onmannelijk angst-geschreeuw anders leiden dan tot ontzenuwing van onzen volks-aard?

Moet

niet die scheeve voorstelling der wereldhistorische feiten, die

om

ons plaats grijpen, bewerken, dat

men

de

ge-schiedenis van het verleden vergete, de geschiedsbeschouwing van het heden vervalsche, en voor de toekomst bederve?

Is het geen zegen voor de rust en welvaart van Europa, dat eindelijk de militaire overmacht gefnuikt is van Frankrijk, dat, steeds op oorlogsroem belust, sedert drie

eeuwen

provinciënen steden op zijne naburen veroverde of wel zijne vorsten ver-guisde, die eene vredelievende politiek volgden?

Wij

Neder-landers hebben toch niet vergeten, wat de Gallische oorlogs-zucht ons aan geld en tranen in deze en vorige

eeuwen

heeft gekost.

Zouden

wij dan nietjuichen, dat hetstamverwante Duitschland, zonder eenig recht aangevallen, tot loon voor zijn heldenstrijd, de

hem

vroeger soms op de onrechtvaardigstewijze ontroofde telgen weer tot zich neemt, ook al zijn die door de walgelijke omhelzingen van den overweldiger tijdelijk van het vaderhart vervreemd; dat het de wapenplaatsen, tot het over-vallen zijner

landsdouwen

opgericht, als bolwerken tegen den eeuwigen rustverstoorder bezigt? Nederland, de eersteling der

Germaansche

naciën, dat in de zestiende

eeuw Engeland

en Duitschland zooveel in ontwikkeling vooruit was, behoeft het waarlijk Duitschland niet te misgunnen, dat dit eindelijk ook t^t staatkundige eenheid en kracht gerijpt is.

Mocht

het onver-hoopt noodig zijn, dan zal het, zoo ontaard zijn wij nog niet van onze vaderen, zijne onafhankelijkheid ook tegen dien stam-verwant handhaven, even als het voor twee

eeuwen

naast het tot politieken

wasdom gekomen Engeland

bleef bestaan.

De

jammerkreten over den laatsten oorlog en zijne gevolgen spruiten helaas voort uit een onverantwoordelijken twijfel aan het voortbestaan onzer nacionaliteit, wier kracht minder

nog

berust op de natuurlijke sterkte van ons aan de wateren

ont-woekerd land, dau wel op eene volksbistorie, zoo als geene andere natie die bezit, op onze letterkunde zoo veel ouder dan de Duitsohe, bovenal op onze eigen taal, waarin naar verhou-ding zooveel

meer

geschreven en gelezen wordt. Zulk een volk

,

dat, hoe klein ook, minstens drie en een half millioen zielen telt, kan door een zamenloop van noodlottige omstandigheden,

bij zorgeloosheid of flauwhartigheid zijner aanvoerders, wel tijdelijk overmeesterd, niet

duurzaam

overheerd worden.

En nu meent men,

dat het denkende, bezadigde Duitschland zulks toch beproeven zou, dat het in Nederland een tweede Polenof Veneciö zou begeeren?

Met

welk doel?

Om

onze zeehavens en

koloniën te bezitten, terwijl het machtelooze verdeelde Duitsch-land uit eigen havensteden zoo talrijke handelsvloten uitzond en dus ook daarin, zoodra het er de kosten voor over heeft, even aanzienlijke zeemacht kan uitrusten, terwijl het

nimmer

door overweldiging van ons land het bezit van Neerlandsch-Indië zou verkrijgen.

Zoo

lang de teugels der Duitsche

staat-kunde

in zoo bezonnen handen zijn als thans, behoeft

men

waarlijk zoo iets niet te vreezen. Ik erken, dat dit veranderen kan. Ik ontken volstrekt niet, dat onze machtige oostelijke nabuur op een gegeven oogenblik gevaarlijk zijn kan. Dit gevaar was echter in de laatste vierjaar even groot, ja zelfs

groots; zoo lang toch de oude erfveete tusschen Frankrijk en Duitschland niet was uitgestreden, bestond de mogelijkheid, dat beide

machten

zich ten koste van Belgiës en Nederlands onaf-hankelijkheid verzoenden. Ik verzet mij dan ook niet in het minste tegen het

nemen

der noodige verdedigingsmaatregelen

,

te lang reeds verzuimd,

maar

bestrijd alleen het thans zonder schijn van reden aangeheven geroep: de wolf, de wolf! Blijkt het spoedig, hoe ijdel dit geschreeuw is, dan zal

men

wellicht weder inslapen, op nieuw het noodige verzuimen en ten slotte weder niet gereed zijn, als deze of een andere wolf werkelijk eens in aantocht is.

26

III.

VRAGEN

BIJ

DE

BESLISSING, OP

NEDEELAND DE

KUST

VAN