maar
hier in de eigen kolonie binnen vallen.Behalve
hunne
groote kolonie in Senegambië bezitten de Franschen in West-Afrikanog
twee kleinere koloniën, dezoo-genaamde Fransche Goudkust
en deGabon.
Beide zijn eerstonder de regeering vanLouis Philippe aangelegd,omstreeks denzelfden tijd, toen zijhunne
tegenwoordige posten aan de Cazaraance vestigden. Dit ges'.-hiedde met het doel,om
aan het64
eskader, dat Frankrijk volgens de traktaten
met Engeland
tot wering van den slavenhandel op deWestkust
van Afrikamoest onderhouden, ook buiten Senegambië stacions te bezorgen,maar
ook, zoo als de Nolices sur les coloniesfrangaisesuitdrukkelijk ver-zekeren, tot bevordering van den Franschen handelopde eigen-lijke
Kust
van Gruinee. In 1838 zond de Franscheregeering een oorlogschip derw^aarts onder den luitenant ter zeeBouet
Wil-laumez, latermeer
algemeen bekend door zijne belangrijke ge-schriften over West-Afrika ' , vooral door zijne uitmuntende,
bijna door alle zeemachten gebruikte taktiek voor oorlogstoom-booten,
nu
onlangs doordat de kundige zeeman in den laatsten oorlog een zoo treurige rol moest vervullen als vlootvoogd over een eskader van groote pantserschepen, doorhun
diepgang ten eenemale ongeschikt,om
op de vlakke kusten der Oostzee iets uit te richten.Hem
werd opgedragen een onderzoek dergeheele kust van deLosEilanden
totKaap
Lopez,om
geschikte plaatsen voor de nieuw op te richten posten uit te kiezen.Op
zijn rap-port werd besloten, die te vestigen aan de Rivier van Assinie op het westelijk uiteinde der Goudkust, aan de naburige Rivier vanGrand-Bassam
op de eigenlijke Tandkust en aan denmond
van den grooten zeearm deGabon,
iets benoor-den den evenaar.Daar
de Franschen reeds in de vorigeeeuw
van 1700—
1707 een fort te Assinie hadden, acht ik het nietonwaarschijnlijk, dat deze historische herinnering er veel toe heeft bijgedragen, hen weder naar de
Goudkust
te lokken.In 1843 werden door drie verschillende expedicies de drie
ge-noemde
posten bezet.Hoewel
ieder verschillende bevelhebbers heeft, staan zij alle onder het oppertoezichtvan den vlootvoogd van het Fransche eskader op deWestkust
van Afrika, welken hoogen postBouet van1843—1845
en van 1848—
1850bekleedde.Ook
de uitgaven voor deze etablissementen staan op deFran-' Bouet Willaumez, Bescription nauiique des cótes de VAfrique occi-dentale comprises entre Ie Senegal et Véquateur, Paris 1845 eu Commerce et traite des noirs aux cótes occidentales d'Afrique, ald. 1848. Daar ik beide werken thans niet ter mijner beschikking heb, kan ik tot mijn leedwezen uiet nazien, welke bijzondereredenenBouet opgaf voor de keusder nieuwevestigingen.
65
sche begrooting onder één hoofd, hoewel detwee eerstgenoemde en de
Gabon
zeer ver uit elkaar liggen en dus uit een aard-rijkskundig oogpunt twee verschillende koloniën uitmaken, ter-wijl zelfs Assinie enGrand-Bassam
, hoezeer aan elkander gren-zende, weiniggemeen
hebben.Daarom
bespreek ik eerst de tegenwoordige uitgestrektheid en handelsbeweging van ieder afzonderlijk,om
daarna aan te toouen, wat zij tezamen
aan het moederland kosten.De
wegens de zeer gevaarlijke baar alleen voor kleine stoom-bootjes bevaarbare Rivier van Assinie is slechtsde achtmijl langemonding
der lagune van Ahi, waarin de rivier Bia ofKrinjabo valt en die oostwaarts in verband staatmet
de lagune van Ehi of Apollonia, waarin zich de groote rivierTando
uitstort.Deze
laatste rivier
komt
veruit het binnenland van Asiautienstroomt daarna door het sedert het traktaat van 1S67 aan Nederland behoorende rijk van Apollonia ' , hoewel er, indien ik wel on-derricht ben,nog
steeds de Engelsche vlag waait.De
Fransche post te Assinie was eerst gevestigd op de smalle landtong tus-schen de rivier en de kust, maar is later verplaatst naar de overzijde der rivier, waar die uit het grootemeer
Ahi komt.Ten
westen van Assinie volgtde Riviervan Grand-Bassam, even-eens afgesloten, door een gevaarlijke baar, die echter in enkelemaanden met
veel voorzorg door zeilschepen kan overschreden worden.Deze
rivier is Tooreerst demond
der groote uit het binnenlandkomende, maar
even als zoovele Afrikaanschestroomen
door watervallen in zijn loop gestremdeAkba
en staat westelijk in verbandmet
de lagunen van Potoe en Ebrié, welke laatste zich evenwijdigmet
de kust westwaarts tot de rivier vanLahoe
voortzet.Zoodoende
heeftmen
hier op de Tandkust' Volgens de kaart in den Atlas van Stieler valt de Tando een weinig bewesten ons fort te Axim in zee en zon dus dez^fde stroom zijn als de uitde beschrijviugeii der Nederlandsche Goudkust bekeude rivier Aukobar; Dupuis,
die tijdeus ^ijii gezautsehap uaar Asiauti zuo zorgvuldig onderzoek deed naar de geografie van de achterlaudeu der Goudkust, stelt reeds in de groote kaart bij zijn werk {Journal of a residence in Ashaniee, Loudou 1824) duu Taudo in verband met de Kivier van Assiuie, eeu vermoeden, welks juistheid uu iu de
laatste jareu door de ouderzoekiugen der Franschen 'nader versterkt is.
tot
Kaap
Palmas, even als op de s:elieele Slavenkust tusschen de Volta en de Rivier van Beuijn op geriugen afsiand van de zee eene reeks lagunen, die óf in elkander loopen óf slechts door smalle strooken lands gescheiden zijn en die uit een aardrijkskundig oogpunt het best te vergelijken zijnmet
de haffen op de Pruisische kust der Oostzee.Deze
lagunen geven den handel een binnenlandschen waterweg, die geheel op de eigenlijkeGoudkust
tusschen Apollonia en de Volta ontbreekt,maar
die ook,hoezeerhoogstbevorderlijkvoordenhandel, deze kust veel ongezondermaakt
dan de Goudkust.De
Pransche post teGrand-Bassam
is aan den rechteroeverderriviernabijden ingang tot de lagunen.Ook
hier deden de Franschen herhaaldelijk de kracht vanhun
zwaard voelen.Zoo
tuchtigde Bouet in 1849 het volk vanAka,
dat den toegang tot de goudrijke rivier A.kba belemmerde. In 1852 onderwierpmen
den stam der Jack-Jacks, die de landtong tusschen de lagune van Ebrié en de zeebewonen
en in deze streek de voornaamste handelaars zijn.Daar
echter deze lagune zelf door de bewoners van den noord-oever voor de Franschen gesloten bleef, vertrokinhetvolgende jaar uit Goeree een expedicie van 768man
onder den kapitein ter zeeBaudin
, die drie sterk doorpalissaden verdedigde neger-dorpen veroverde, waarna Faidherbe teDaboe
, ongeveermidden
tusschenGrand-Bassam
en Lahoe, een fort oprichtte. In 1857 en 1858 deden Fransche zeeoflSciers onderzoekingen in het stroomgebied van denLahoe
endezichwestwaarts uitstrekkende lagune.De
streek is merkwaardig,omdat
in het bovendeel dezer rivier veel katoen verbouwd wordt, en van daar de ge-streepte katoenen stoffenkomen,
waardoor dit deel der Tand-kust in de eerste helft der zeventiendeeeuw
bij onze zeevaar-ders Vijf- en Zesbandkust heette '.Ook
in deze Fransche kolonie leggen de inlanderszichweinig op den landbouw toe. „L'agriculture"—
zoozeggendeNotices—
„est presque nulle a
Grand-Bassam
et a Assinie," terwijl de Jack-Jackszelfshunne
palmolieen leeftocht vandeinhetbinnen-1 Dapper, Afrika, bl.'4.30—433.
67
land
wonende
negers knopen.Van meer
belang is dit gebied voor den bandel, die van daar veel palmolie verkrijgt, vooral uit de lagunen van Potoe en Ebrié, voorts eenekleine hoeveel-heid ivoor en het beste stofgoud der kust '.Het
bedrag van hetgeen aan een en ander wordt uitgevoerd, is moeijelijk te bepalen, daar in deze Fransche kolonie geen rechten ge-heven worden en de langs de kust varende schepen het meeste van de Jack-Jacks opkoopen, zonder de forten aan te doen.Opmerkelijk is het ook, dat de handel aldaar bijna uitsluitend door Engelschen gedreven wordt.
De
luitenant ter zeeDesnouy
rapporteerde dienaangaande in 1864, dat tweefirma's uitBristol,
de eene
met
16, de anderemet
13 schepen deze kust bevoeren, die jaarlijks van de Jack-Jacksmeer
dan 5000 ton palmolie ter waarde van vijf millioen francs inkochten.Hoewel
de Fransche liaudel alleen voorbij de forten in de lagunen wordttoegelaten,
was deze niet bij machte, tegen deJack-Jacks tekonkurreeren
;
dit lag deels aan de minderegeschiktheid derFranscheagenten
,
deels ook daaraan, dat die niet van de noodige fondsené'n door de negers het meest gezochte koopwaren voorzien waren.
De
Fransche regeering zou volgens dezen intelligenten ofiicier zeer verkeerd handelen, indien zij gehoor gaf aan de klachten der Fransche kooplieden en zich door hen liet
bewegen
, de Jacks-Jacks uit te roeijen.Zoo
doende zoumen
toch den handel dezer streek vernietigen, den wereldhandel van eenebelangrijke hoeveelheid palmolie berooven, zonder daarmede de Fransche belangen te baten .De
Fransche post aan denGabon
ligt aan de noordzijde van dien zeearm nabij den mond. In 1862 hebben deFranschen door verdragen metdenegerhoofdendeze kolonie uitgebreid zuidwaarts over de Nazareth-Baai totKaap
Lopez, noordwaarts tot de in' Reeds Robertson bericht, dat eeu groot deel van het stofgoud, dat des-tijds van de Goudkust naar Europa ging, eigeulijk uit l^ahoe eu Graud-Bassara kwam.
* Üeze rapporten van
Desnouy
viudt men iaieRevuemaritimeetcoloHÏale,
Nov. 1866; latere over Oct. 1866 van den schout bij nacht Fleuriot de Latusfle iu die vau Juli 1SG7.
de Corisco Baai vallende rivier
Moenda.
In tegenoverstellingmet hunne
andere West-Afrikaansehe bezittingen had deze uitbrei-ding op vreedzame en dus weinig kostbare wijze plaats Des temeer
nut deden zij hier door deverdienstelijkeopnamen hunner
zeeofiBcieren in een gebied, dat hoezeer het reedsinde zestiende
eeuw
door Europeesehe, ook Nederlandsche kooplieden bezocht werd, tot voor weinig jaren in aardrijkskundigen zin eeneterra incognita was '.Zoo
hebben deonderzoekingen vanden luitenant ter zee Braouézee in1858—
1859 bewezen, dat deGabon
niet een groote rivier is, zooalsmen
tot dusvermeende
, maareen verin het land dringende zeearm, waarin slechts rivieren van minder belang uitloopen.Nog
gewichtiger was de ontdekkingsreis vanzijn wapenbroeder Serval; deze
nam
in 1862met
een Transch stoombootje de groote rivierOgowai
op, diemet
verschillendearmen
benoorden en bezuidenKaap Lopez
in zee valt,waardoor het tevens bleek, dat de berichten van den Amex'ikaauschen reizigerdu
Chaillu (eigenlijk een kleurling uit de Senegal, die lang in deGabon woonde
en zich eerst later in de Vereenigde Staten deed naturalizeeren)meer
geloof verdienen, dansommige
geleerden meenden. Serval werd op zijn merkwaardigen tocht verzeld door den dokter Griifondu
Bellay, die zoowelvan deze reis, als van de Fransche kolonie,waar
hij van 1861—
1864ver-toefde, eene
met
veelplaten opgeluisterde beschrijving gaf, welke voor deze zoo weinig gekende streek zeerdeaandachtverdient'^.TJit dit belangrijk opstel
neem
ik de slotwoorden- over, daarzij zoo duidelijk doen
kennen,
watmen
van deGabon
als' De heer de Jonge verhaalt zoo wel in zijn groote werk: Opkomst varl het Nederlandsch gezag in Oost-lndië, ü. I bl. 38, als nu in zijne laatste vlugschrift: Oorsprong van Neerlands bezUtiyigen op de Kust van Gttinea,\t\.Si
,
dat de Nederlandsche schippers in 1596 de Rio de Gambia bezochten. Ieder, die de beschrijving van dien tocht bij Paludanus aandachtig naleest, zal zien, dat de Rio Gabam " z. o. t. o. van St. Thomas" nooit de meer dan dertien graad noordelijker gelegen Gambia kan zijn, maar niets anders is dan de Gabon, in welks nabijheid de ondernemende Moucheron weinige jaren later op de Corisco-Eilanden eene kolonie wilde vestigen. Men ziet hieruit, dat het naschrijven, zelfs van eigen arbeid, gevaarlijk is.
2 Tour du 3Ionde, 1865 T. II p. 273—320.
69
kolonie verwachten
mag:
„Je terminerai cette notice sur Ie„Gabon
par une question:Que
faire d'un pays, qui n'aaucune„production reguliere?
Son commerce
d'ébène, de bois detein-„ture et d'ivoire n'a pas une grande importance; il ne peut en
„acquérir qu'en determinant
un
épuisement plus rapide,puisqu'il„de'truit et ne répare pas. Essayer d'y introduire quelque
t-ul-„ture industrielle, Ie coton., par exemple, c'est ce'der, je Ie
„crains, a une généreuse illusion; Ie travail europeen est
iui-„possible sous un pareil climat et Ie travail indigène est nul.
„Peut-être cependant pourrait-on ma'gré ces mauvaises condi-,,tions tirer parti des ressources naturelles
du
payS; de ses„belles plantes oléagineuses surtout.
En
encourageant lamulti-„plication de ces arbres précieux, on obtiendrait des indigènes
„Ie seul efFort qui paraisse compatible a leur nature, celui de
„récolter chaque année sans avoir cultivé." Zoowel Griffon du Bellay als de Nolices
noemen
een aantal oliegevende plantenvan deGabon
, waarover ik echter hier in geennadere bijzonder-heden treed, omdat geen dezer oliesoorten tot dusver in eenig-zins belangrijke hoeveelheid in dengroothandelkwam
;de dokter verklaart bovendien, dat de negers aldaar liefst geen aardnoten verbouwen,omdat
dit altijd eenigen arbeid kost en dat deolie-palm in dit gebied betrekkelijk weinig voorkomt. Toch is
palm-olie ook in de
Gabon
het voornaamste artikel van uitvoer, zoo als blijkt uit de statistiek, die de Notices over 1862 geven. In dat jaar werd toch uit deGabon
voor een gezamenlijke waarde van 1,624,805 francs uitgevoerd, waaronder aan palmolie voor 607,971 fr., ivoor 420,965 fr., ebbenhout224,991 fr.,roodhout ' 111,775 fr en gom-elastiek 104,419 fr. Inhetzelfde jaarwerdde' Daar sandelhout en camwood in deze statistiek nog afzonderlijk vermeld worden, kan ik niet zeggen, welk verfhout onder roodhout bedoeld wordt.
Uit de reizen van onzen Pieter van den Broecke kan men zien, dat hij in 16J1 voor het eerst roodhout als proef uit Loango naar Amsterdam bracht en dat op zijne volgende reis derwaarts het grootste deel zijner lading uit dit artikel bestond. Daar het mij niet gebleken is, dat onze handel, die thans weder met zoo veel sncces het Kongo-Gebied exploiteert, roodhout op onze markt brengt, vestig ik er hier de aandacht op, van hoeveel belang dit artikel in vroeger dagen voor onzen handel op deze streek was.
70
Gabon
bezocht door 38 schepen, waaronder 15 Pransche en 16 Engelsche.Oyk
hier hebben dus deFranöchen minderhandel ophun
eigen bezitting dan vreemde vlaggen, vrat temeer
in het oog springt, alsmen
bedenkt, dat hetgeen van staatswege voor de behoeften der kolonie uitEuropa
wordt aangebracht, wel uitsluitend door Fransche schepen zal vervoerd worden.Zien wij nu, wat deze kleine Fransche koloniën, beide van zoo gering belang voor den handel van Frankrijk,aan het moe-derland kosten.
Voor
deGoudkust
en deGabon
stondgezamen-lijk op de staatsbegrooting uitgetrokken 629,940 fr. in 1862, 517,216 fr. in 1863 en 541,121 fr. in 1864, waaronder wel be-grepen was het subsidie aan de lokale begrooting ten bedrage van 150,000 fr.,
maar wederom
niet de marine-uitgaven, die volgens de afgesloten rekeningen in 1861 459,497 fr. beliepen.Gemiddeld kosten dus deze beide koloniën aan Frankrijk een millioen francs perjaar, van welke
som
zeker twee derden ten laste van deGoudkust
zalkomen,
waarmen
drie posten te bezetten had tegen één aan deGabon
en dan ook de bezetting op 1Mei
1868 uit 133man
bestond, terwijl die in deGabon
slechts 69
man
telde. DientengevolgebetaaltFrankrijk voorzijne bezittingen op deGoudkust
ruim twee maal desom
, die Neder-land op de zijne toelegt.Tegenover dit deficit eenerkolome,waaruit deFranschehandel bijna niets trekt, kanhetwaarlijk nietbevreemden,dat Frankrijk
,
zooals ik wel eens heb hooren beweren, herhaaldelijk gepoogd heeft, deze bezitting aan ons land over te doen en dat het in zijne tegenwoordige benarde omstandigheden hier heteerstzyne bezettingen heeft ingetrokken.
Ten
aanzien van dit laatstepuntmoet
ik echter opmerken, dat de Franschen volgens de door de Staatscourant medegedeelde berichten uit onzeGoudkust
welhun
post te Assinie verlaten hebben,maar
daaruit blijkt niet, dat zij ook het in ieder opzicht belangrijkerGrand-Bassam
ver-lieten en dus geheelhun
koloniaal bezit in dit deel derKust
vanGuinee
hebben opgebroken.Wanneer
evenwel de thans aanhangigetraktatenworden aangenomen
enEngeland
de Neder-landscheGoudkust
verkrijgt, zal het bij hervatting deronder-71
hande!inc,'en met Frankrijk over afstand der
Gambia
van deze laatste mogendheidde suzereiniteitover Assinie moetenbedingen.Grand-Bassam
aan denmond
eener andere rivier, dietotgeheel verschüleude negervolken voert, kan zonder bezwaar aan eene andere mogendheid behooren dan Assinie.De
toekomstige Euro-peesche beheerscher der Goudkust, die daardoor zich in, een algemeen kosmopolitisch belang beiastmet
de zoo moeijelijkeen tevens zoo weinig succes belovende taak,om
in dit achterlijk gebied ontvrikkeling en beschaving te brengen, moet ook gezagkunnen
uitoefenen over Assinie, waar de groote uit Asiantikomende
rivierin zee valt, en waar de Ayiautijnennu
reedshunne
meeste behoeften uitEuropa
inkoopen. Alleen toch doordit rijk alle toegangen tot de zee te versperren, kanmen
zonder te veel opofferingen dien roofstaat inbedwang
houden en allengs tot het verlaten zijner barbaarsche, zoo veel menscheulevens kostendekostumen
brengen.Zagen
wij uit het bovenstaande, dat deFrauschen ookindezehunne
kleine West-Afrikaansche koloniën weinig voordeel trokken vanhunne
uitbreidiugspolitiek, ten aanzien dezer be-zittingenmag men
zelfs de vraag stellen, of het voor den wereldhandel eigenlijk niet beter geweest ware, dat Frankrijk dertig jaar geleden niet deze nieuwe koloniën gevestigd had.Toen
toch onlangs deagent derAfrikaansche Handelsvereeniging uit denKongo
een tocht deed naar denGabon
,om
te onder-zoeken, of op deze zoo lang door onzen iN^ederlandschen handel verwaarloosde rivier geen voordeelen te behalen waren, bevondhij dat deze streek wel veel produkten opleverde,
maar
tevens, dat de aan de rivierwonende
negers,om
alle aanrakingmet
het aan denmond
gevestigde Fransche bestuur te ontwijken,hunne
waren ver over land voerden,om
die buiten de grenzen der kolonie aan deEuropeanen
te verkoopen.Wat
moetmen
hieruit
opmaken
?Voor
zoo ver mij bekend is, heffen de Franschen in deGabon
geen rechten vanin- of uitvoer.Ook
kanmen
niet zeggen, dat het koloniaal gezag der Franschen in het algemeen de inlanders slecht behamlelt of dat ditaan verkeerde handen is toevertrouwd. Behalve Algerië staan toch al de7%
Fransche koloniën onder het departement van marine en zijn daar de goeverneurs en anderegezagvoerders meesta.! zeeoflBciers.
Welke
treurige teekenen van zedelijk vervalmen
hoe langer hoe meer bij het raeerendeel der Fransche nacie bespeurt, de marinemaakt
in dit opzicht een gunstige uitzondering.Ook
overtreffen de Franöche zeeofficiers, die door