• No results found

Knelpunten per habitattype

3.5 Landschapsecologische systeemanalyse, sleutelprocessen, kansen en

3.5.3 Knelpunten per habitattype

Habitattype H5130 Jeneverbesstruwelen

Veroudering en gebrek aan verjonging (K6)

Jeneverbes is de structuurbepalende soort van het habitattype H5130. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat in Nederland de gestaag optredende veroudering en gebrek aan verjonging van jeneverbes de belangrijkste knelpunten zijn voor een duurzaam behoud van dit habitattype. Deze (potentiële) knelpunten zijn van toepassing op Willinks Weust.

Veroudering

In Willinks Weust is veroudering op dit moment geen probleem, op langere termijn wel. De struwelen zijn nu vitaal, de verwachting is dat ze zich nog decennia kunnen handhaven voordat de fysiologische leeftijd is bereikt.

Gebrek aan verjonging

Het ontbreken van recente verjonging is een belangrijk knelpunt, zeker wanneer deze lange tijd uitblijft. Meest waarschijnlijke oorzaak is het ontbreken van geschikt kiemingsmilieu (open grond) en het jaarlijkse beheer van maaien en afvoeren, die doorgroei van eventueel gevestigde zaailingen onmogelijk maken.

Met een eenvoudig plag- en zaai-experiment (met uitsluiting van maaien en vraat) kan hier zekerheid op verkregen worden.

Stikstofdepositie (K11)

Belangrijk knelpunt, zie uitwerking H6 PAS-analyse.

Perspectief bij ongewijzigde omgeving

Ongunstig

Habitattype H6230 * Heischrale graslanden

Verzuring door verdroging (K1, K2)

Uit analyses van de bovenbeschreven verschuivingen in de vegetatiesamenstelling blijkt dat de voorkomens van H6230 in Adamskamp en de Weusten onder invloed staan van verdroging en daarmee samenhangende verzuring. Bij Adamskamp als gevolg van de Afwatering van de Bekeringswieste en op de Weusten door de drainerende effecten van de steengroeve (noordzijde).

Directe vermesting via grondwater (K3)

Alleen het heischrale grasland in Adamskamp in het erosiedal staat onder invloed van grondwater vanuit bovenstroomse gebieden, deze zijn in intensief agrarisch gebruik. Uit de waterkwaliteitsanalyses blijkt dat het grondwater in het erosiedal verhoogde nitraatgehalten bevat. De vegetatiesamenstelling in Adamskamp geeft (nog) geen aanwijzingen voor vermestende effecten. Mogelijk is dit op termijn wel een knelpunt, dat geldt voor de uitbreidingen van heischraalgrasland (en

blauwgrasland) die elders in de erosiegeul gepland zijn.

Vermesting (en sterke beschaduwing) door aangrenzend bos (K5)

De heischrale graslanden in de Weusten worden omgeven door bos, door bladval treedt enige eutrofiëring op.

Maaibeheer (versus begrazen) (K7)

Vanwege de verhoogde stikstofdepositie moeten de heischrale graslanden jaarlijks gemaaid worden. Ten opzichte van begrazing wordt met maaien een duidelijk groter deel van de stikstof afgevoerd. Maaien is echter niet effectief genoeg voor het volledig neutraliseren van de verhoogde stikstoftoevoer door depositie, slechts een deel van de stikstof wordt afgevoerd. Maaien heeft als nadeel dat het een

nivellerend effect heeft op de ontwikkeling van natuurlijke differentiaties in de standplaats (molshopen) en patroonvorming in de vegetatiestructuur. Jaarlijks maaien is minder optimaal voor de insectenfauna.

Versnippering (isolatie) (K8)

De totale oppervlakte van H6230 (en H6410) is aanzienlijk kleiner dan wat minimaal nodig is voor een goede functionele omvang. Daarnaast ontbreekt het zowel binnen het gebied als naar de omgeving aan goede (migratie)verbindingen. Gecombineerd met de verdroging (en negatieve effecten van stikstofdepositie) resulteert dit in een verhoogd risico aan verlies van soorten. Juist in de habitattypen H6230 en H6410 komen veel ten aanzien van standplaatscondities en leefgebied kritische

(flora/fauna) soorten voor. Eenmaal verdwenen is hervestiging in de huidige (geïsoleerde) situatie onzeker.

Stikstofdepositie (K11)

Perspectief bij ongewijzigde omgeving

Zeer ongunstig

Habitattype H6410 Blauwgraslanden

Verzuring door verdroging (K1, K2)

Uit analyses van Alterra (2000) en het Waterschap, in het kader van de GGOR (2011), en bovenbeschreven verschuivingen in de vegetatiesamenstelling blijkt dat de Weusten onder invloed staan van verzuring door de drainerende effecten van de steengroeve, de Vossenvelds Beek en aanpalende ontwateringgreppels.

Verzuring door veenmossen (K4)

Verzuring stimuleert (en stikstofdepositie de groei) de vestiging van veenmossen. Doordat veenmossen hun eigen milieu verzuren worden de zure omstandigheden versterkt.

Vermesting (en sterke beschaduwing) door aangrenzend bos (K5)

De blauwgraslanden in de Grote Weust worden aan de zuidzijde direct begrensd door (steeds hoger wordend) bos. Door bladval treedt enige eutrofiëring op. In deze zeer schaduwrijke zone is het koeler en de bodem blijft langer vochtig. Dit

stimuleert de ontwikkeling van veenmossen. Vergelijkbare omstandigheden zijn aanwezig op grote delen van de Kleine Weust.

Versnippering (isolatie) (K8)

De totale oppervlakte van H6410 is aanzienlijk kleiner dan wat minimaal nodig is voor een goede functionele omvang. Daarnaast ontbreekt het zowel binnen het gebied als naar de omgeving aan goede (migratie)verbindingen. Gecombineerd met de verdroging (en negatieve effecten van stikstofdepositie) resulteert dit in een verhoogd risico aan verlies aan soorten. Zie verder H6230.

Stikstofdepositie (K11)

Belangrijk knelpunt, zie uitwerking H6 PAS-analyse.

Perspectief bij ongewijzigde omgeving

Zeer ongunstig

Habitattype H9120 Beuken-Eikenbossen met hulst

Specifieke knelpunten

Geen

Stikstofdepositie (K11)

Belangrijk knelpunt, zie uitwerking H6 PAS-analyse

Perspectief bij ongewijzigde omgeving

Matig ongunstig

Habitattype H9160A Eiken-haagbeukenbossen

Verzuring door verdroging (K1, K2)

Uit de analyses van Alterra (2000), die van het Waterschap in het kader van de GGOR (2011) en de beschreven verschuiving in vegetatiesamenstelling blijkt dat grote delen van H9160A onder invloed staan van verdroging en daarmee

samenhangende verzuring. Verdroging heeft een directe invloed op de meest vochtminnende soorten. Daarnaast zal door langdurige oppervlakkige uitdroging van

de bovengrond en verminderde aanvoer van basen via schijngrondwater, verzuring optreden van de bovengrond. Vooral op locaties waar weinig verweerbaar materiaal aanwezig is (kalk). De verzuring leidt tot accumulatie van strooisel wat de bodem verder verzuurd.

Beschaduwing (K12)

Door gestage ontwikkeling en sluiting van de boomlaag is de beschaduwing daaronder toegenomen en bedekking door de struiklaag in de afgelopen decennia afgenomen. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen, dat de toegenomen sluiting een belangrijke oorzaak is in de geconstateerde achteruitgang van bijzondere

bodemvegetaties. Het proces van een afnemende verticale structuur zet zich voort in het gebied, maar tegelijkertijd ontstaat door windworp/boomsterfte juist meer differentiatie in bosstructuur en lichtval.

Vermesting door bosexploitatie (K9)

Door intensieve bosexploitatie (waar onder bodemverwonding door inzet machines etc.) vindt in de “punt” ten westen van het Driehoeksperceel vermesting plaats.

Directe vermesting vanuit direct aangrenzende landbouwpercelen (K13)

Lokaal is verruiging opgetreden van bosranden van H9160A door mestafspoeling of verwaaiing vanuit aangrenzende landbouwpercelen. Het gaat om (delen) van de bosranden langs het Driehoeksperceel, Randweide Groeve III, Lange wei en Nieuwe Weust. Langs de Randweide en de Nieuwe Weust gaat het om een historische invloed, sinds 2009 wordt de Nieuwe Weust niet bemest. Op de Randweide lag tot 2010 een beheerovereenkomst ontwikkeling kruidenrijk grasland (PSAN). Sinds de verkoop van het perceel in 2010 is het niet bekend of het perceel verpacht wordt, bemest of onbemest is.

Verzuring door boomsoorten met slecht afbreekbaar strooisel (K10)

Dit verschijnsel speelt lokaal. Er is sprake van ophoping van een (zure) strooisellaag, vooral daar waar het bos relatief dicht en donker is. Bij

voortschrijdende verdroging kan dit een belangrijk knelpunt worden, maar op dit moment is het niet negatief bepalend.

Versnippering (isolatie) (K8)

Versnippering is vooral een knelpunt voor schraallandsoorten. Voor bos (b.v. Kleine ijsvogelvlinder) is de situatie gunstiger (groter areaal, inbedding omliggend

landschap), maar het is wel gewenst dat verbindingen verder geoptimaliseerd worden.

Stikstofdepositie (K11)

Belangrijk knelpunt, zie uitwerking H6 PAS-analyse.

Perspectief bij ongewijzigde omgeving

Ongunstig