• No results found

De kloof dichten : nieuwe wegen in de hulpverlening

In document DEEL 1 : ALGEMENE INLEIDING12 (pagina 79-92)

“Hulp is meer dan ‘geld’, zoals armoede meer dan ‘geld’ is”.

Twee jaar na het recht op het bestaansminimum, werd door de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn ook het recht op maatschappelijke dienstverlening een feit. Hiermee werd erkend dat achter de materiële nood van mensen die voor “bijstand” komen aankloppen, een algeheel uitsluitingsproces steekt. Om uit deze complexe vicieuze cirkel te geraken is een degelijke hulpverlening of begeleiding onontbeerlijk.

Van bij de inleiding werd onderstreept hoe moeilijk het is om dit recht op hulp langs beide kanten - “rechthebbenden” enerzijds en “hulpverleners anderzijds - hard te maken. Langs de ene kant staan de mensen die omwille van hun armoede uiterst afhankelijk, onzeker, wantrouwig, bevreesd en vernederd reageren; langs de andere kant de professionele hulpverleners die vanuit hun normen en hun positie, hun mogelijkheden maar ook hun beperkingen, trachten de mensen uit die afhankelijkheid en ellende te krijgen.

Bij de allerarmsten zijn alle traditionele methoden van hulp en begeleiding nutteloos, omdat die opgebouwd werden voor en met mensen bij wie mondigheid, kracht en een minimum aan deelneming voorondersteld werd. De klassieke hulpverlening - ook al zit ze soms in een hedendaags kleedje - is afgestemd op in wezen totaal andere mensen.

Is deze stelling uit het boek van Karel Staes (“Mensen in de stilte” - 1982), twaalf jaar later nog even actueel ?

De gehele gevoelswereld en de bestaanservaring van mensen die in armoede en uitsluiting leven staat inderdaad mijlen ver van de traditionele hulpverlener af. De wederzijdse beeldvorming is negatief, het wederzijds wantrouwen groot en de concrete resultaten zijn dikwijls nihil. Bij de hulpverleners ontstaat een gevoel van machteloosheid, van burn out.

Bij de mensen die op de hulpverlening zijn aangewezen overheerst dikwijls de onzekerheid, de angst.

Het is het opzet van dit deel van het hoofdstuk om een anderssoortige benadering, gesteund op erkenning, respect en een vorm van solidariteit en partnerschap te verkennen. Want een en ander is onmiskenbaar in beweging gekomen. Vooraleer deze positieve praktijk-getuigenissen bondig toe te lichten, geven we hier in grote lijnen de denkpistes die door de dialoog-werkgroep in dit verband werden gevolgd.

• De kern van de zaak : een menswaardig bestaan kunnen leiden

Artikel 1 - Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

Een aantal principiële uitgangspunten hebben tot discussiestof gediend voor de dialoog-werkgroep. Daarbij werd er vanuit gegaan dat dit eerste artikel uit de wet van 1976 in feite de sleutel vormt tot de oplossing van heel wat knelpunten. De kwestie is dat de afdwingbaarheid van dit onvoorwaardelijk recht in de praktijk niet altijd gemakkelijk is. Te weinig mensen gaan in hoger beroep tegen beslissingen van het OCMW (bv. in verband met het al dan niet toekennen van aanvullende steun) op basis van dit artikel.

Hoewel dit een krachtig uitgangspunt is - recent nog versterkt door de nieuwe Grondwet, waar in Art. 23 het recht op een menswaardig bestaan bevestigd wordt - menen verschillende deelnemers aan de dialoog dat het concreet invullen van de begrippen

‘menselijke waardigheid’ en ‘maatschappelijke dienstverlening’ niet zo eenvoudig is.

Als uitgangsprincipe dient gesteld dat de arme burgers in feite de opdrachtgevers van een OCMW zijn. De basisethiek moet het ondersteunen van arme mensen zijn, het creëren van kansen, het begrijpen... De klemtoon mag in geen geval op het controleren van de mensen liggen.

De dialoog-werkgroep kwam tot een aantal concrete wegwijzers naar verandering, ook al werden op het parcours de nodige kritische kanttekeningen geplaatst.

• Eerste stap : open staan voor verandering en nieuwe benaderingen

• Alle initiatieven om de communicatiekloof tussen de armsten en de hulpverlening te dichten, dienen aangemoedigd en ontwikkeld te worden. Dit houdt in dat vooral de OCMW’s (maar uiteraard ook andere welzijns-organisaties) de leefsituatie en de achtergronden van de armen moeten leren kennen en streven naar het bieden van hulp en begeleiding op de maat van de hulpvrager. Drempelverlaging is daarbij een must. De idee van een contractueel hulpverleningsplan op gelijkwaardige basis, gebaseerd op de principes van een vrijwillig partnerschap, dient verder ontwikkeld te worden.

(Opgelet, dit is nog iets anders dan een opgelegd integratiecontract !).

- Wij staan daar volledig achter zeggen de OCMW’s, maar achten dit vaak niet mogelijk door gebrek aan mogelijkheden. Het OCMW zit hier in een impasse. De kloof kan er uit bestaan dat de hulp die de hulpverlener biedt niet altijd de hulp is die de hulpvrager verwacht. Werken op maat is arbeidsintensief, het beleid moet ook meedraaien. Een OCMW wijst er op dat er geen te hoge drempel is, maar dat er teveel drempels zijn door de wildgroei van diensten met als gevolg overlapping en versnippering van gelden. De ene heeft vraagtekens bij het contractueel plan, de ander ziet dit als een mogelijk middel tot het scheppen van kansen. We komen uitgebreider op dit aspect terug bij de bespreking van De Cirkel en in punt 5.

“Maatschappelijk werk(st)ers moeten zeer vaak hun eigen hulpverlening evalueren.

Bijvoorbeeld : er is een aantal afspraken gemaakt. De cliënt gaat ermee akkoord.

Nadien blijkt dat deze de afspraken niet heeft opgevolgd. Dan is de vraag : ‘waarom niet ? Ben ik als hulpverlener te snel gegaan in mijn denken ?’. In plaats van te denken : ‘houdt die cliënt zich aan de afspraak ?’, moet ik mij de vraag stellen :

‘waarom durft deze persoon niet neen te zeggen ? Waarom kan hij zijn bezwaren niet formuleren ? Waarom kan hij niet spreken over eventuele moeilijkheden die zich zullen voordoen ?’. De maatschappelijk werk(st)er dient zich af te vragen waarom hij/zij al begint te zuchten wanneer hij/zij hoort dat deze of gene ‘cliënt’ in de wachtzaal zit.”-(Een maatschappelijk werker).

• Positieve discriminatie voor de armsten : er dient terdege rekening gehouden met het feit dat voor de armsten extra tijd wordt vrijgemaakt, dat een intense begeleiding met de huidige personeelsbezetting en caseload in de OCMW’s onhaalbaar is, dat met andere woorden meer maatschappelijk werkers zullen moeten worden aangeworven.

- De idee van positieve discriminatie wordt bijgetreden en extra benadrukt door de hulpverleners, maar onmogelijk geacht met de huidige “caseload” (behandeling van een te groot aantal “dossiers”). Men pleit dus ook voor meer tijd, meer maatschappelijk werkers en een lagere caseload. Er zouden normen voor deze caseload moeten zijn. Niet iedereen binnen het OCMW is te vinden voor het invoeren van normen. Sommigen vrezen inderdaad dat het zoeken naar een gemiddeld aantal dossiers ertoe zal leiden dat de maatschappelijk werkers van het OCMW die minder dossiers moeten behandelen, geneigd zullen zijn strengere criteria te hanteren. Het soort opdrachten dat aan de sociale dienst wordt toevertrouwd, kan bovendien sterk variëren per OCMW. Er is tevens nood aan meer visie, bijscholing en inter- of supervisie. Niet enkel de kwantiteit ook de kwaliteit is immers belangrijk. Tenslotte dient men oog te hebben voor de omkadering met mogelijkheid van een professionele dialoog en inspraak bij beslissingen. Het beleid moet dus ook meedraaien.

• Algemeen dient gestreefd naar een positieve sfeer waarin de hulpverlening zich afspeelt : erkenning en aanvaarding van de persoon die om hulp vraagt, streven naar een vertrouwensrelatie, zorg voor aangenaam onthaal (de wachtzaal bvb. dient een plaats te zijn waar mensen zich kunnen thuisvoelen), waarborgen van de privacy, voldoende mogelijkheid tot huisbezoek (als dit door de rechthebbende gewenst wordt), enz... Onthaal- en loketfuncties zijn uiterst belangrijke instrumenten voor de eerste contacten.

• Een nieuwe en andere vorm van rapportering is aangewezen, wil de hulpverlening het vertrouwen van de cliënt winnen. In verslagen dienen vooral de positieve stappen die mensen zetten vermeld te worden. Ze moeten zo geschreven worden dat de betrokkenen ze zelf kunnen lezen en goedkeuren. In feite dienen verslagen over mensen een soort werkdocument te zijn die beiden, hulpverlener en hulpvrager, samen opstellen en als ‘charter’ of handelingsplan gebruiken. (Standpunt Beweging ATD Vierde Wereld).

• Alleen een integrale aanpak van de uitsluiting en armoede kan de vicieuze cirkel helpen doorbreken. Dit impliceert een veel betere netwerkontwikkeling (van diensten en organisaties) dan tot nu toe het geval is.

• Er wordt gepleit voor een veel ruimere en nauwere structurele samenwerking tussen de OCMW’s en de andere actoren uit de welzijnssector.

Bv. : Permanent armoede overleg (PAO), gebaseerd op de principes van maatzorg, dient overal waar nodig uitgebouwd en ondersteund te worden.

- Dit zijn de principes van de maatzorg, zeggen de hulpverleners. Waar ze consequent worden toegepast gaat het echter om “projecten”, meestal experimenten met een tijdelijk karakter (zie verder : Project Maatzorg OCMW GENK). Het belang van netwerk-ontwikkeling ziet men in, ingebed in de principes van maatzorg. Diensten dienen elkaar beter te leren kennen en verwijzing kan soepeler gebeuren. Het OCMW moet zijn lage drempel behouden en heeft soms nood om zijn imago te veranderen. Projectwerkingen hebben hierbij een positief resultaat. Het tijdelijke karakter van deze projecten wordt betreurd, wordt onaanvaardbaar genoemd.

• In het verlengde hiervan dient ook méér aandacht te gaan naar een structurele aanpak van armoede en uitsluiting. Methodieken zoals groeps- en opbouwwerk kunnen daarbij een belangrijke rol spelen (verhogen en stimuleren van de draagkracht van een buurt, herstellen van de sociale weefsels,...). (Zie ook Hoofdstuk 4 - Cultuur, waarin aandacht wordt geschonken aan de voorwaarden voor het slagen van dergelijke acties).

- De nood van een structurele aanpak doorkruist dit hele mobilisatierapport. Vooral het probleem van huisvesting en tekort aan arbeidsplaatsen wordt ook door de OCMW-werkers erkent. Een OCMW-verantwoordelijke vindt dat de groepsvorming van de arme mensen zelf moet ondersteund worden en denkt aan een ambtenaar vierde wereld of zelfs aan een raad vierde wereld. Er dient immers een groep te zijn die bv. bij overleg rond huisvesting, de noden en leefwereld van arme personen echt kent.

• Er dient gestreefd naar het principe om alle hulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, zodat de arme gezinnen beroep kunnen doen op één v

v ee rr tt rr oo uu ww ee nn ss ff ii gg uu uu rr, en niet overstelpt worden met telkens verschillende maatschappelijk werkers van telkens verschillende diensten (cfr. rol van een permanent armoede overleg). Ook de vrijheid van keuze van deze hulpverlener dient gewaarborgd.

- De OCMW’s ontkennen dat niet, integendeel. Ze scharen zich dan ook achter de idee van één vast persoon, één vertrouwensfiguur De vrijheid van keuze evenwel is een moeilijker punt. Zo kan het een strategie van de hulpvrager zijn om naar verschillende hulpverleners te gaan om het kernprobleem te ontlopen. Dit wordt ook als vernederend door de maatschappelijk werker ervaren. Wanneer een relatie niet klikt, kan de bemiddeling of het ingrijpen van een hoofd-maatschappelijk werker aan dit probleem tegemoet komen (door het aanstellen van een andere hulpverlener bv.).

• De maatschappelijk werkers van de OCMW’s hebben nood aan (( pp ee rr mm aa nn ee nn tt ee )) bb ii jj ss cc hh oo ll ii nn gg. Hun huidige te zware taakbelasting laat hiervoor geen ruimte. Deze bijscholing/opleiding/supervisie dient gericht te zijn op een intensieve training in een geëigende methodiek voor het werken met kansarmen. Er zou ook moeten worden nagedacht over de mogelijkheid tot verplichte bijscholing voor de hulpverleners die beginnen te werken in een OCMW.

- Volmondig eens, zeggen de hulpverleners. De bestuursorganen moeten hier bereidheid tonen om te investeren. Zonder hun akkoord en ondersteuning lukt het nu eenmaal niet.

• Raadsleden van een OCMW en andere personen met beslissingsbevoegdheid, dienen de tijd te nemen om de wereld, de geschiedenis en de vragen van arme mensen te leren kennen. Ze dienen zich te vormen omtrent de uitsluitingsmechanismen die de samenleving voortbrengt.

• Methodieken om de thans niet bereikte armen en uitgeslotenen te bereiken dienen ontwikkeld en ondersteund te worden. Hier wordt concreet verwezen naar het Buurtcentrum De Muide in Gent (zie verder) waar de armsten worden bereikt via straatvergaderingen en andere technieken waarbij men de noden opspoort en zelf naar de mensen toestapt (cfr.

“vindplaatsgericht werken”).

- Dit aandachtspunt loopt als een rode draad doorheen het ganse rapport. De OCMW’s onderkennen dit : dikwijls vormt het OCMW op zich een obstakel. Vooreerst zijn er nog steeds mensen die het OCMW gewoonweg niet kennen. Anderen durven de drempel niet overschrijden. Er is de vrees voor etikettering.

• En wat met de bestaande OCMW-werking ? Kan het anders ? Kan het beter ?

Dat er niet uitsluitend in termen van vernieuwing buiten het bestaande moet gedacht worden is duidelijk. Ook binnen de huidige manier van functioneren van de OCMW’s zouden bepaalde veranderingen veel heil kunnen brengen. De werkgroep doet alvast volgende suggesties :

• Er is dringend nood aan duidelijke, op de maat van de gebruiker aangepaste ii nn ff oo rr mm aa tt ii ee rond de globale werking van het OCMW en van rechten op andere domeinen en bij andere diensten. Elk OCMW zou een voor iedereen begrijpelijke brochure moeten uitgeven met praktische informatie (““ggeebbrruuiikkssaaaannwwiijjzziinngg””), een duidelijke omschrijving van de mogelijkheden en beperkingen van het OCMW en de rechten en plichten van de hulpvrager.

(Brochures o.m. rond : kinderbijslag, studiebeurzen, werkloosheid, ziekteverzekering, geboortepremie, huurtoelage, huurwetgeving e.a. in zeer eenvoudig taalgebruik, in een strip/beeldverhaal....).

- Dat kan geen probleem zijn, zeggen een aantal OCMW’s. Zo kan bv. in iedere wachtruimte uithangen op welke manier men zijn rechten kan afdwingen of informatie gegeven worden in het gemeentelijk blad van het OCMW. Een brochure heeft zeker waarde, maar wordt niet voldoende geacht. Niet alle arme mensen hebben een leescultuur;

er zijn ook mensen die niet kunnen lezen. De formulering is belangrijk maar vooral de manier waarop de persoon wordt ontvangen en de lage drempel primeert. Men moet wellicht kiezen tussen de verstaanbaarheid voor de gebruiker enerzijds en de volledigheid anderzijds. Iemand verkiest een algemene brochure voor alle OCMW’s. In Nederland kan men goede voorbeelden vinden (bv. ‘Het vragenboek. Alles over bijstand.’ 1992).

• Klachten in verband met de behandeling en afhandeling zouden moeten kunnen gesignaleerd worden aan een onafhankelijke instantie met voldoende afdwingbaar gezag. In dit verband kan inspiratie gezocht worden bij het idee van”verbruikers-verenigingen” of van een ombudsdienst binnen de administratie. Dit mag evenwel de huidige bevoegdheid van de arbeidsrechtbank niet aantasten.

- We moeten mensen die in armoede leven ook leren om te reageren tegen het onrecht dat hen is aangedaan en klachten te formuleren, onderstrepen heel wat OCMW’s. Men wijst op mogelijke verschillen tussen stad en gemeente (bv. in een kleinere gemeente is de maatschappelijk werker eigenlijk ombudsman). Ook hulpverleners kunnen klachten hebben (bv. wat als raadsleden het beroepsgeheim schenden ?).

• Er moet werk worden gemaakt van een precieze omschrijving van de rechten en plichten van het OCMW. Er mag geen verschillend beleid gevoerd worden

in het (al dan niet) toepassen van de rechten al naargelang de goede of slechte wil van een OCMW. De overheid zou o.m. via het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn positieve stimulansen moeten geven aan OCMW’s die zich inspannen om op voorbeeldige wijze te werken. Omgekeerd zou de overheid de OCMW’s die een negatief beleid voeren moeten sanctioneren.

• De hulpverlening van het OCMW zou voor de arme burgers als minder etiketterend ervaren worden, mocht men zich méér tot wijkcentra kunnen richten, waar naast het toekennen van het bestaansminimum en financiële steun ook andere diensten aan de bevolking worden verleend.

- Niet alle OCMW’s zijn van oordeel dat een decentralisatie van de dienstverlening beter is.

Er is soms minder privacy in kleine wijkcentra en de kwaliteit kan ook niet altijd gewaarborgd worden. Het ideaal zou zijn dat de OCMW-werking geïntegreerd wordt in een bassischakel met verscheiden aanbod.

• Een aantal verenigingen waar arme mensen het woord nemen pleiten voor een depolitisering van de OCMW-raad.

- Anderen vragen de depolitisering niet: de OCMW’s beheren gemeenschapsgeld waardoor politieke controle noodzakelijk is. Hierbij zijn verschillende formules mogelijk. Het huidige vertrapte verkiezingssysteem voldoet niet: al te vaak worden deze plaatsen ingenomen door mensen die bij de gemeenteverkiezingen uit de boot vallen. Zij zijn niet noodzakelijk begaan met de problematiek van de armoede.

• Andere formules moeten worden overwogen :

- de rechtstreekse verkiezing : op die manier zouden de kandidaten verplicht zijn om in hun programma een OCMW-beleid voor te stellen;

- eeeenn ggeemmeennggddee ssaammeennsstteelllliinngg, deels uit politiek verkozen, deels uit leden die kennis van armoede hebben...

• Ook de ppoossiittiiee vvaann ddee mmaaaattsscchhaappppeelliijjkk wweerrkkeerr dient verstevigd. Het is onaanvaardbaar dat de hulpverlener deontologisch volledig van de Raad afhangt.

• De personen die een aanvraag tot het BM of tot sociale hulpverlening hebben ingediend, zouden moeten deelnemen aan de deliberaties van de Raad.

- Stof voor een vinnig debat. De teneur is dat het huidige getrapte verkiezingssysteem niet slecht is, maar kan verfijnd worden. De leden zijn democratisch verkozen en vertolken de stem van het volk. Deze kunnen nuancering aanbrengen tegenover het professionele handelen. Een democratische controle op gemeenschapsgelden is nodig. Politieke invloed situeert men ook eerder in de kleinere gemeenten dan wel in de grootsteden. Bovendien lost men dit niet op met een raad van experten of deskundigen. Een louter technocratische raad wordt verworpen. In een aantal OCMW’s wordt gewerkt met précomités met adviezen die bijna steeds door de raad worden gevolgd. Dit systeem betekent volgens iemand ook een veiligheid voor de maatschappelijk werker; een neutrale instantie beslist (over het financiële en materiële), terwijl de vrijheid over de hulpverlenigsstrategie dient gewaarborgd.

• In ieder geval dient erover gewaakt te worden dat de OCMW-raad, bij het instemmen met een hulpvraag, geen bijkomende voorwaarden oplegt aan de hulpzoekende, tegen de wil van de maatschappelijk werker zelf, onderstrepen de verenigingen waar de arme mensen het woord nemen.

- Het systeem kan overigens nog verbeterd worden. Zo wordt gepleit voor bijscholing, vorming of voor een basiscursus voor de raadsleden vooraleer deze hun mandaat aanvatten.

Een beter contact tussen maatschappelijk werkers en bestuur kan worden nagestreefd; zij kunnen dossiers voorstellen. Ook mogen de kandidaat-raadsleden niet gekozen worden op grond van het behaalde stemresultaat maar op grond van bekwaamheid, interesse en motivatie. In grootsteden kan aan een minimim van deskundigen in de raad gedacht worden.

Een goed werkende raad wordt door sommigen een zegen en erg belangrijk genoemd.

Enkelen tenslotte staan wel achter de depolitisering en zouden bv. de beslissingen aan een deskundige ambtenaar of een multidisciplinair team willen overlaten.

- Langs de kant van de verenigingen waar arme mensen het woord nemen meent men dat althans de individuele dossiers moeten gedepolitiseerd worden. Men heeft het hier met name over het gebruik om een dossier sneller te laten behandelen door beroep te doen op een politicus. De politieke controle door de Raad wordt hier niet in vraag gesteld. Elk dossier maakt aanspraak op gemeenschapsgeld. Daardoor is de politieke controle gerechtvaardigd. Het voorstel om ook “ervaringsdeskundigen” te laten zetelen in de raad, wordt ook door sommige OCMW’s ondersteund. Een dergelijke aanwezigheid zou voor veel raadsleden bijzonder verhelderend kunnen zijn.

- Langs de kant van de verenigingen waar arme mensen het woord nemen meent men dat althans de individuele dossiers moeten gedepolitiseerd worden. Men heeft het hier met name over het gebruik om een dossier sneller te laten behandelen door beroep te doen op een politicus. De politieke controle door de Raad wordt hier niet in vraag gesteld. Elk dossier maakt aanspraak op gemeenschapsgeld. Daardoor is de politieke controle gerechtvaardigd. Het voorstel om ook “ervaringsdeskundigen” te laten zetelen in de raad, wordt ook door sommige OCMW’s ondersteund. Een dergelijke aanwezigheid zou voor veel raadsleden bijzonder verhelderend kunnen zijn.

In document DEEL 1 : ALGEMENE INLEIDING12 (pagina 79-92)