• No results found

kinderen leren de regels van het samenleven vooral door zelf te doen, dus door samen te spelen.

1,5 tot 4 jaar spelen meer naast dan met andere kinderen. Bij hen ligt de nadruk vooral op fantasie- en imitatiespel (het naspelen van de dagelijkse werkelijkheid) en eenvoudig constructiespel met blokken, zand, water, etc. Vanaf een leeftijd van ongeveer 4 jaar

worden leeftijdsgenoten belangrijker. Er wordt meer samen- gespeeld. Kinderen tussen 4 en 6 jaar spelen met name samen in imitatie- of fantasiespel, regelspel komt minder voor en duurt in het algemeen korter. Vanaf 6/7 jaar doen kinderen meer aan regel- en competitiespel, zoals tikkertje, verstoppertje, kringspelletjes en sport (Gemeente Rotterdam, 2008). Naarmate kinderen ouder worden, wordt het fantasiespel ingewikkelder en neemt het meer ruimte in beslag.

kinderen leren de regels van het samenleven vooral door

zelf te doen, dus door samen te spelen.

79

Informele sociale contacten tussen kinderen vinden vaak buiten plaats, waar zij andere kinderen tegenkomen tijdens het spelen. In hun spel fantaseren ze dat ze een ander zijn, ze spelen rollen en leren zich verplaatsen in een ander. Door te spelen met leeftijdsgenoten leren kinderen belangrijke sociale vaardigheden als samenwerken, delen, andere meningen respecteren, onder- handelen, ideeën en gevoelens uiten (Malone en Tranter, 2003). Buiten is vaak de eerste plek waarbij kinderen op zichzelf zijn aangewezen en zelf hun problemen oplossen, zonder inmenging van volwassenen. Ze ontwikkelen zelfvertrouwen en samen- levingsstrategieën die bij hun karakter en mogelijkheden passen (Platform Ruimte voor de Jeugd, 2005). Zo stimuleert (samen) buiten spelen de ontwikkeling van een eigen identiteit (Malone en Tranter, 2003).

In vergelijking met de meer traditionele speelruimten blijkt in natuurlijke, gevarieerde, speelgebieden de sociale hiërarchie minder op alleen het fysieke kunnen gebaseerd te zijn en meer op de communicatieve vaardigheden van kinderen en op hun creativiteit, fantasie en vindingrijkheid. Een gevarieerde, natuurlijke speelomgeving met voldoende speelaanleidingen, die verschillende niveaus van complexiteit hebben en de mogelijkheid bieden tot interactie tussen kinderen van

verschillende leeftijden, voorkomt verveling en lijkt ook agressief gedrag en pesten te verminderen (Malone en Tranter, 2003). Naast spelen met andere kinderen, zijn contacten met volwassenen voor kinderen een belangrijke factor voor de sociale ontwikkeling. Groen leidt tot meer contacten van kinderen met volwassenen (Faber Tayor e.a., 1998 in Gezond- heidsraad en RMNO, 2004). Ook volwassenen onderling zoeken meer contact met elkaar. Openbare groene (speel)gebieden hebben positieve invloed op sociale integratie. Vooral in wijken waar enige armoede heerst, is dit verband duidelijk te zien. Het aantal face-to-face momenten is in groene ruimtes groter en dit leidt tot sociale interactie (Gezondheidsraad en RMNO, 2004).

.2.4Bevorderen van de lichamelijke

gezondheid

Motorische ontwikkeling

De motoriek is op jonge leeftijd volop in ontwikkeling. In de leeftijd van 1,5-4 jaar leren kinderen staan en lopen zonder steun, rennen, stapelen en sjouwen. Ook begint langzaamaan

de ontwikkeling van de fijne motoriek. Vanaf 4 jaar ontwikkelen de spieren zich sterk, allereerst de grote spieren en dan de fijne spieren. De fijne motoriek bouwt voort op de grove motoriek (Both, 2005). In de leeftijd van 4-8 jaar ontstaat verschil tussen jongens en meisjes in spelvoorkeur. Jongens doen vaker spellen die alleen een beroep doen op de grove motoriek (bijvoorbeeld een klimrek), terwijl meisjes meer betrokken zijn bij spellen die een beroep doen op de fijne motoriek (bijvoorbeeld hinkelen). In de leeftijd van 8-13 jaar vindt verfijning van de motoriek en een toename van de behendigheid plaats (Gemeente Rotterdam, 2008).

Voor de ontwikkeling van de grove en fijne motoriek is veel en gevarieerde beweging nodig. Activiteiten die jonge kinderen helpen de grove motoriek te ontwikkelen, zijn lopen (eventueel met voorwerpen), rennen, achteruitlopen, draaien, evenwichts- spel en springen. Voor de fijne motoriek is het constructiespel belangrijk, bijvoorbeeld het spelen met blokken, zand, water, modder, klei en takjes. Er zijn verschillende manieren waarop beweging de motoriek verbetert. Zo stimuleren bewegingen als draaien, twisten, rollen, springen, stuiteren, vallen en zwaaien het vestibulaire sensorische systeem, dat de ontwikkeling van balans en coördinatie ondersteunt. Voor de bewustwording van het eigen lichaam, het leren kennen van de lichaamsdelen en de mogelijkheden en grenzen hiervan, hebben kinderen veel ervaringen zoals duwen, trekken, stretchen, hangen, gooien, optillen, dragen en stoeien nodig. Deze ervaringen ontwikkelen de sensoren in de spieren en de huid en alle connecties met de hersenen. Voor de ontwikkeling van lichaam-oog-coördinatie en een gevoel voor ruimtes, moeten kinderen in veel ruimtes komen en met veel objecten ervaringen opdoen. Zo leren ze diepte in te schatten en gecontroleerde bewegingen te maken tijdens het voortbewegen in een bepaalde omgeving. Bewegingen waarbij beide zijden van het lichaam gebruikt worden, zoals klimmen, kruipen, trappen, stappen zetten en zwemmen helpen een

81

verbinding te maken tussen de beide hersenhelften. Voor spierkracht en botdichtheid, grove motorische kracht, fijne manipulatieve kracht en het beoordelen van de juiste kracht voor een taak hebben kinderen eindeloze ervaringen nodig met het gebruiken van hun ledematen, zoals tillen en dragen, duwen en trekken, springen en landen, grijpen en vasthouden, gooien en vangen (White, 2008).

De ontwikkeling van de motoriek hangt nauw samen met de ontwikkeling van aspecten van het leren, denken en waarnemen en is ook van invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling (Hoekstra e.a., 2000). Voor het oefenen van motorische vaardigheden zijn buiten meer mogelijkheden dan binnen. Er is meer ruimte en variatie (hoogteverschillen, verschillende materialen etc.) en kinderen hebben er meer gelegenheid om hun grenzen te verkennen, te accepteren en te verleggen (Platform Ruimte voor de Jeugd, 2005).

Ook voor de motorische ontwikkeling van kinderen kunnen groene, natuurlijke speelplaatsen een duidelijke meerwaarde hebben boven de traditionele speelplekken. De grove motoriek wordt hier gestimuleerd door activiteiten als rennen, springen, balanceren en klauteren. De fijne motoriek door bijvoorbeeld het plukken van bloemen en het oprapen en verzamelen van steentjes, takjes en kleine beestjes. Een goed ingerichte groene