• No results found

kennen van de lichaamsdelen en de mogelijkheden en grenzen hiervan, hebben kinderen veel ervaringen zoals duwen, trekken,

stretchen, hangen, gooien, optillen, dragen en stoeien nodig.

speelplek is erg uitnodigend om zo gevarieerd te bewegen. Bij motoriek gaat het niet alléén om bewegen. Ook rust en relaxen is belangrijk voor de lichamelijke ontwikkeling. Kinderen moeten dit leren. In een natuurlijke omgeving zijn er vele plekken te vinden die dit makkelijker maken door bijvoorbeeld de rust die er heerst en de vele plekken waar je even kunt gaan liggen of zitten (White, 2008).

Uit meerdere onderzoeken komt naar voren dat natuurlijke speelplaatsen een gunstigere invloed hebben op de

ontwikkeling van de motoriek dan de traditionele speelplaatsen. Dat is niet verwonderlijk, aangezien een natuurlijke omgeving onvoorspelbaar is en kinderen sterker moeten anticiperen op hun omgeving. Een klimboom met lage en hoge, dunne en dikke, levende en dode takken is heel anders om in te klimmen dan een klimrek met standaard afstanden tussen de spijlen. Op een terrein met veel oneffenheden zoals boomstronken en rotsen moeten kinderen meer opletten dan op een vlak terrein. Fjortoft vergeleek de motorische ontwikkeling tussen kinderen van twee kleuterscholen in Noorwegen. In de ene kleuterschool speelden de kinderen dagelijks in een bos, in de andere speelden ze dagelijks op een traditionele speelplaats. De laatste groep kwam af en toe in de natuur. Bij de kinderen die dagelijks op de

natuurlijke speelplek kwamen, werd een sterkere verbetering van de motoriek gezien dan bij de kinderen die speelden op de traditionele speelplek. Het gaat hierbij onder andere om snelheid van armbewegingen, coördinatie, balans, kracht, snelheid en behendigheid (Fjortoft, 2004). Ook in een onderzoek van Grahn e.a. werd een positief effect op de grove motoriek gevonden. In dit onderzoek werden het spel en de ontwikkeling van kinderen van 3 tot 7 jaar in twee Zweedse kindercentra met elkaar vergeleken. Het ene kindercentrum had een traditionele buitenruimte met

een klimrek, glijbaan, schommels, zandbak, een vlak terrein en wat beplanting. Kinderen van dit kindercentrum speelden gemiddeld twee uur per dag buiten. Het andere kindercentrum had een natuurlijke buitenruimte met rotsen, grote bomen, oneffen terrein, een zandbak, schommels, speelhuis en slingertouwen aan stevige boomtakken. Van dit kindercentrum brachten de kinderen elke dag meer tijd buiten dan binnen door. Naast een gunstig effect op de motoriek, bleek dat in het laatste kindercentrum de kinderen veel minder vaak ziek waren. Ook bleken kinderen in het tweede kindercentrum zich veel beter te kunnen concentreren (Grahn e.a., 1997 in Hoekstra e.a., 2000). Van den Berg conclu- deert in haar advies ‘Kom je buiten spelen?’ dat er voldoende bewijs is voor een gunstige invloed van groen op de motorische ontwikkeling, het speelgedrag, de lichamelijke activiteit en het voorkomen van overgewicht bij kinderen. Zij merkt op dat gezond- heidsvoordelen tot nu toe alleen zijn aangetoond voor natuur en groen in de directe woon- en speelomgeving van kinderen, niet voor verder weg gelegen groen (van den Berg, 2007).

Gezond gewicht en betere conditie

Het percentage volwassenen en kinderen met overgewicht en obesitas stijgt snel. Was in 1980 nog 4% van de 6-11 jarigen in Nederland te dik, in 1997 was dit gestegen tot 10% en in 2005 was landelijk gezien zelfs één op de zeven kinderen te dik. In sommige stadswijken is het aantal kinderen met overgewicht nog veel hoger, vooral in wijken met een relatief lage sociaal-economische status en/of veel allochtonen. Hier kan de prevalentie oplopen op tot ongeveer één op de drie kinderen. Ook het vóórkomen van ernstig overgewicht (obesitas), is sterk gestegen. Van 0 % in 1980 tot 1-2% in 1997 en ongeveer 3% in 2005 (van den Hurk en Hirasing, 2005 in De Vries, 2005) (Fredriks, 2004 in De Vries, 2005). Kinderen die op jonge leeftijd te dik zijn, zijn dat ook vaker op volwassen leeftijd. Dat is een probleem, want overgewicht en vooral obesitas gaan gepaard met een verhoogd risico op vroeg- tijdige sterfte en allerlei ziekten zoals hart- en vaatziekten,

8

diabetes, klachten aan het bewegingsapparaat en psychosociale problemen. Een deel van deze problemen treedt al op jonge leeftijd op. (van den Hurk en Hirasing, 2005).

Een belangrijke oorzaak voor het groeiende aantal te dikke kinderen is een te laag energieverbruik door onvoldoende lichamelijke activiteit (de Vries, 2005). Buitenspelen is voor kinderen een belangrijk middel om voldoende lichaams- beweging te krijgen. Denk aan de intensieve beweging bij het springen, rennen, klimmen, etc. In goed ontworpen speelnatuur is het bijna onmogelijk om niet te bewegen; de vrijheid het zelf in te vullen spreekt ook kinderen aan die minder sportlievend zijn (Both en van den Bogaard, 2008). Door de afwisseling tussen intensieve beweging en rust bij het buitenspel werken kinderen ook ongemerkt aan hun conditie (Platform Ruimte voor de Jeugd, 2005). Ook is er voldoende bewijs voor positieve effecten van gewichtsdragende lichamelijke activiteit tijdens de groeiperiode en de daaraan gerelateerde vermindering van het risico op het ontstaan van osteoporose op middelbare en oudere leeftijd (ACSM, 2000 in Bakker, de Vries e.a., 2008) (Mulder e.a. in Bakker, de Vries

e.a., 2008). Uit onderzoek blijkt dat de hoeveelheid lichamelijke activiteit van kinderen in belangrijke mate wordt bepaald door de toegang en afstand tot faciliteiten waar kinderen kunnen spelen, bewegen en sporten (Bakker, de Vries e.a., 2008).

.2.5 Leren omgaan met risico’s

Bewegen is gezond en tegelijkertijd wordt het gezien als iets risicovols. Daarom wordt het met allerlei veiligheidswaarborgen omgeven. Het is belangrijk te beseffen dat een bewegingstekort een veel groter risico vormt voor kinderen dan het bewegen zelf (Both, 2005). De kindertijd is namelijk een kritische periode voor de ontwikkeling van een goede motoriek en lichaamsbeheersing. Hiervoor is veel en gevarieerde beweging nodig. Door te rennen, klimmen, springen, kruipen, balanceren, gooien en bouwen

oefenen kinderen spelenderwijs hun spieren, zintuigen en grove motoriek. Kinderen leren op ‘gevaarlijkere’ gebieden beter te bewegen, risico’s inschatten en hun grenzen kennen. De toename van motorische vaardigheden bij kinderen die spelen op uitdagende en avontuurlijke gebieden, komt tot uiting in het lagere aantal ongevallen dat deze kinderen meemaken. (Hoekstra, 2000). Kinderen die weinig bewegen hebben een grotere kans op ongevallen, zowel tijdens het spelen als daarbuiten (Kunz, 1993).

het is belangrijk te beseffen dat een bewegingstekort een