• No results found

De keuze voor een Italiaans-klassiek paleis: hofstijl van Boeda tot Breda

Plannen voor totale nieuwbouw: 1528

In hoofdstuk twee is de brief te sprake gekomen die Hendrik III op 4 april 1527 vanuit Valladolid naar Breda zond, waarin hij onder meer meldt voor zijn vertrek naar Spanje in 1522 een ontwerp te hebben gemaakt voor een nieuwe vleugel voor het kasteel in Breda. Het betrof een vleugel, waarschijnlijk aan de vijftiende-eeuwse uitbreiding, waarover Hendrik III in 1527 schreef dat deze kon worden voorzien van drie boven elkaar gelegen appartementen, elk bestaande uit een ‘sallette, chambre et garderobe’. Het fundament van de nieuwe vleugel was al voor het vertrek van Hendrik III gereed gekomen, maar daarna werd de bouw gestaakt. De instructies maken ook duidelijk dat Hendrik III voor zijn vertrek had bepaald dat er geen onderhoud meer moest worden verricht aan het veertiende-eeuwse kasteel. De slechte staat werd dus toen al onderkend maar er bestonden nog geen plannen voor restauratie of herbouw van het bestaande kasteel. Hendriks plannen voor de nieuwe vleugel laten zien dat er nog op traditionele wijze werd uitgebreid.

Toen Hendrik III echter in 1527 had vernomen dat de grote zaal op instorten stond, stemde hij in met de genomen maatregelen ter onderstutting. Hij bepaalde dat de grote zaal moest worden gedemonteerd, de materialen behouden moesten blijven en dat het fundament en delen van het muurwerk die nog goed waren moesten worden gespaard en afgedekt. Hendrik III wenste nauwkeurig op de hoogte te worden gehouden van de verdere situatie. Hij vroeg ook om allerlei maten van de verschillende opstallen en afstanden tussen die opstallen en de afmetingen van het terrein van het te verplaatsen Begijnhof.

De berichten over de bouwvalligheid van de grote zaal zullen Hendrik III er waarschijnlijk al in 1527 in Spanje toe hebben aangezet om zich te beraden over de verdere toekomst van het kasteelcomplex. Maar uit de aard van de door hem opgedragen consolidatiewerkzaamheden blijkt dat hij ook op dat moment nog geen plannen had voor een geheel nieuw paleis.

Wel werden in 1527 voorbereidingen getroffen voor een nieuw ‘werk’ blijkens rekeningposten van dat jaar voor verschillende ‘berderen’ (mallen) en stellingplanken en blijkens de aankoop in 1528 van een grote partij bakstenen. In oktober 1527 werd ten behoeve van dit werk, waarvoor Hendrik III uit Spanje een ‘patroon’ had gestuurd, Rombout II Keldermans ontboden om ‘het werk dat mijn Gen[adige]. Heer opte borch woude doen maecken’ te komen ‘visiteren’. Het werk was dus blijkbaar nog niet in uitvoering. Waarschijnlijk werd Keldermans gevraagd naar Breda te komen om in technische zin over de lokatie te adviseren.

Het is niet bekend welk werk is bedoeld, noch of de bouw ervan werd gerealiseerd. Het ging zeker niet om de nieuwe vesting rond het hof, want Jan van Renesse vermeldde later expliciet dat men daarmee in maart 1532 was begonnen.1

Het betrof hoogstwaarschijnlijk een onderdeel van het hierboven besproken nieuwe oostelijke front, waaraan gewerkt werd in de periode 1525-1529. Het is ook mogelijk dat het ging om de beoogde voltooiing van de genoemde vleugel. In het laatste geval zou Rombout II Keldermans misschien hebben geadviseerd over het al gerealiseerde

fundament. De vleugel is echter niet uitgevoerd, want uit gegevens over de latere situatie van het kasteelcomplex blijkt namelijk dat in de periode tussen de uitbreiding onder Jan IV, kort na 1462, en de aanvang van de bouw van het paleis in 1536, geen nieuwbouw bij of aan het kasteel werd gerealiseerd.2

Dit alles kan een aanwijzing zijn dat Hendrik III al in 1528 het besluit had genomen om na voltooiing van het oostelijke front niet verder door te gaan met het op traditionele wijze uitbreiden en vernieuwen van het oude kasteelcomplex. Zijn besluit tot de bouw van een geheel nieuw paleis met daaromheen een nieuwe, moderne vesting, zou in 1528 genomen kunnen zijn.

74 Kasteel van de Mendoza's, La Calahorra: plattegrond.

De ommuring rond het kasteel en de stad was verouderd en moest bovendien al sinds lange tijd worden vergroot. Dit feit en de dreiging van een oorlog met Gelre, zullen belangrijke redenen zijn geweest voor een totale modernisering van het complex. Maar gelet op de hoge positie van Hendrik III aan het

Bourgondisch-Habsburgse hof en de status die zijn vrouw gewend was te voeren, moet die beslissing vooral ook worden gezien in het licht van de onderlinge wedijver3

tussen Europese vorsten en hoge adel in het uitbreiden en vernieuwen van hun paleizen. Hendrik III was hier direct getuige van. In hoofdstuk twee is al uiteengezet welke nieuwe paleizen hij in Spanje had gezien in de toen zo moderne,

Italiaans-klassieke stijl. Karel V had nog maar kort geleden besloten tot de bouw van een geheel nieuw paleis in Granada; het eerste bouwwerk buiten Italië dat in de hoog-renaissancestijl werd uitgevoerd. En niet lang voordat Hendrik III zijn instructies naar Breda schreef, was hij in het gezelschap van de keizer te Valladolid aangekomen, toen de bouw van het Italiaans-klassieke paleis van Karels secretaris, Francisco de los Cobos, daar al in een vergevorderd stadium verkeerde.

In die wereld was Hendrik III's keuze voor een Italiaans-klassiek paleis niet vreemd. Hij volgde er niet alleen het voorbeeld mee van Karel V en andere hoge Spaanse edelen uit zijn direkte omgeving, maar zijn keuze sloot ook aan bij een al eerder ontstane voorkeur voor die nieuwe stijl buiten Italië aan Europese vorstenhoven en in kringen van de hoge adel. Volgens Van den Boogert is er sprake van een ‘op Italië gerichte uniforme hofstijl’, een beeldtaal die men associeerde met macht en status en die, wat dat betreft, vooral om politieke en minder om artistieke redenen werd gekozen.4

Aan het Bourgondisch-Habsburgse hof werd die nieuwe stijl of renaissance-beeldtaal voor het eerst gebruikt ten tijde van keizer Maximiliaan I van Oostenrijk (1459-1519), die in 1494 was getrouwd met de dochter van de hertog van Milaan, Bianca Maria Sforza (1472-1510). De beeldtaal is ook al vroeg te vinden in Frankrijk, waar de opeenvolgende koningen Karel VIII (1470-1498), Lodewijk XII (1462-1515) en Frans I (1494-1547) evenals Karel V aanspraak maakten op de keizerskroon.5

Het gaat om klassieke iconografische motieven, zoals de imperiale triomfboog en afbeeldingen van Romeinse keizers. Ze werden veelvuldig toegepast in onder meer prentenseries (met allegorische triomftochten), vorstenportretten, tapijten,

gebrandschilderde ramen of triomfalia en kleinarchitectuur.6

Ook bij de bouw van hun paleizen lieten Europese vorsten en hoge edelen zich sinds de laatste decennia van de vijftiende eeuw inspireren door de Italiaansklassieke vormentaal en iconografie, veelal naar aanleiding van direkte contacten met Italië.

Vaak trokken zij daarvoor Italiaanse kunstenaars aan, of kunstenaars die in Italië waren geschoold. Het kwam in een enkel geval zelfs voor dat een Italiaansklassiek paleis buiten Italië werd gekopieërd: zo werd al snel na de bouw van het Palazzo dei Diamanti (ca. 1492) te Ferrara een kopie ervan in Moskou gemaakt.

75 Michele Carlone, Kasteel van de Mendoza's, La Calahorra: binnenhof met open-bordestrappenhuis,

1509-1511.

Het paleis in Breda past in deze Europese context. Omdat de specifieke plaats die het in de Europese ontwikkeling van de hofarchitectuur inneemt alleen goed kan worden begrepen in vergelijking met andere, belangrijke Europese

renaissancepaleizen, zullen daarvan enkele voorbeelden aan de orde komen uit de periode voorafgaand aan de bouw in Breda tot 1540. In de literatuur worden deze gewoonlijk in afzonderlijke, monografische publicaties behandeld; hieronder zullen ze echter bij elkaar worden besproken. Bijzondere aandacht wordt daarbij gegeven aan het paleis in Landshut. Het recente onderzoek naar dit paleis geeft inzicht in de totstandkoming van een vroeg en uitzonderlijk voorbeeld van een

renaissanceresidentie buiten Italië dat ook vooral interessant is omdat het in menig opzicht vergelijkbaar is met het paleis in Breda.

De opkomst van de staatsietrap

Vroege voorbeelden van overname van Italiaans-klassieke vormen zijn te vinden in Hongarije dat vooral tijdens het bewind van koning Matthias I Corvinus (1440-1490) tussen 1458 en 1490 nauwe contacten onderhield met Italië. Honderden bewaard gebleven renaissance-bouwfragmenten van diverse verdwenen paleizen getuigen van de toepassing van deze vormen sinds omstreeks 1475. Ze zijn echter afkomstig van paleizen die nog op traditionele wijze door uitbreidingen van bestaande complexen tot stand waren gekomen, zoals het verdwenen burchtpaleis te Boeda. De

bouwfragmenten die van dit paleis bewaard zijn gebleven, dateren van de tweede uitbreidingsfase die in opdracht van Corvinus vanaf omstreeks 1475

76 Kasteel van de Mendoza's, La Calahorra: eerste verdieping met links het open-bordestrappenhuis

(foto auteur, 1993).

werd uitgevoerd (afb. 565D, 589D). Het gaat om de vleugels rond de tweede, trapeziumvormige binnenhof, dat aan twee zijden was voorzien van een zuilengalerij in Italiaans-klassieke stijl.7

Ook in Spanje en Frankrijk komen al vroeg voorbeelden van renaissancemotieven voor; in Spanje in de jaren tachtig van de vijftiende eeuw, in Frankrijk sinds het begin van de zestiende eeuw. De beïnvloeding vond plaats door rechtstreekse contacten met Italië. Sinds het einde van de vijftiende eeuw waren Frankrijk en Spanje met elkaar in een strijd verwikkeld om de hegemonie over het koninkrijk Napels (1495) en over het hertogdom Milaan (1500).

Een duidelijk en al vroeg op Italië geïnspireerd paleis in Spanje is het Medinaceli paleis te Cogolludo bij Guadalajara. Het werd in opdracht van de hertog van Medinaceli tussen 1492-1495 gebouwd naar ontwerp van Lorenzo Vázquez (werkzaam 1489-1512).8

Wat betreft paleizen is dit echter, tot omstreeks 1525, een vrij uitzonderlijk voorbeeld. Zoals al in hoofdstuk twee is vermeld, werden er rond 1510 in Genua bestellingen geplaatst voor complete onderdelen als arcades, toegangsomlijstingen en schouwen voor onder meer de kastelen te La Calahorra, Valencia en Véles-Blanco. Deze onderdelen werden vervolgens ter plekke opgebouwd. Blijkbaar was er op dat moment in Spanje behoefte aan zuiver Italiaansklassiek bouwbeeldhouwwerk, maar was men zelf nog niet in staat om dat te vervaardigen.

Het in opdracht van Mencía de Mendoza's vader, Don Rodrigo de Mendoza, gebouwde kasteel in La Calahorra neemt in de geschiedenis van de

renaissancearchitectuur buiten Italië een belangrijk plaats in. Dat is niet alleen vanwege de in zuiver Italiaans-klassieke stijl uitgevoerde binnenhof met dubbele arcades maar ook vanwege het open (schacht, wentel) bordestrappenhuis (in het Engels spreekt men van een ‘open-well staircase’): een trappenhuis waarbij steektrappen, in dit geval drie stuks, door bordessen onderbroken langs de muren omhoog wentelen en waarbij de centrale ruimte open is gelaten (afb. 74-76). Het prototype hiervan, een open trappenhuis met twee paralelle steektrappen, zou in Spanje zijn ontwikkeld.

Het vroegst bekende voorbeeld van een dergelijk trappenhuis komt voor in het Colegio de San Gregorio in Valladolid (Juan Guas, 1484-1496). Het type met drie steektrappen komt echter al voor in een schetsontwerp voor een niet gebouwd paleis in het uit de jaren zeventig van de vijftiende eeuw daterende traktaat van Francesco di Giorgio Martini (1439-1502). In Italië daarentegen zijn geen voorbeelden uit de praktijk bekend uit de periode vóór La Calahorra. In nog geen

77 Enrique de Egas, Open-bordestrappenhuis aan de binnenhof van het Hospital de Santa Cruz

(1494-1515) te Toledo: A Begane grond. B Verdieping met links het open-bordestrappenhuis (foto's auteur, 1993).

twintig jaar tijd zou het type open-bordestrappenhuis (hier verder zo aangeduid) zich in Spanje ontwikkelen tot het symmetrische trappenhuis. Ook de zogenaamde keizertrap, de Escalera Principal, behoort daartoe en deze werd in Spanje voor het eerst uitgevoerd in het Escorial bij Madrid (1563-1584, Giovanni Battista Castello uit Bergamo en Genua), dat door Juan de Herrera werd ontworpen en vanaf 1573 werd gebouwd.9

De vroegst bekende keizertrap uit de renaissanceperiode is echter in Italië te vinden, namelijk in de Scuola di San Rocco in Venetië, vanaf 1545 werd uitgevoerd. De keizertrap is ook te herleiden tot Italiaans-klassieke voorbeelden (Colosseum) en al bekend van ontwerpschetsen van Leonardo da Vinci.10

Het ontwerpen van een open-bordestrappenhuis is in Spanje, dat wil zeggen in Castilië en Andalusië, verder in de praktijk tot ontwikkeling gebracht. Bij de voorbeelden waar deze symmetrisch in de plattegrond zijn geplaatst, waren meestal Italianen betrokken. Het vroegst bekende voorbeeld van een open-bordestrappenhuis met meer dan twee steektrappen bevindt zich in het Franciscanenconvent San Juan de los Reyes in Toledo (ontworpen in 1479-1480 door Juan Guas (?-1496)). Men neemt aan dat het dateert van 1504 en gebouwd werd naar ontwerp van Enrique de Egas (-1534).11

Het is een open bordes-trappenhuis met vier steektrappen. De wanden van het trappenhuis zijn echter nog geheel gesloten en bovendien is het trappenhuis nog asymmetrisch geplaatst in de plattegrond, in een hoek van de binnenhof. Het uit 1509-1510 daterende bordestrappenhuis in La Calahorra is daarentegen wel

symmetrisch geplaatst in een van de wanden van de binnenhof.

Het tweede voorbeeld in Toledo is het Hospital de Santa Cruz (1494-1515), dat eveneens naar ontwerp van Enrique de Egas werd gebouwd in opdracht van de grootvader van Mencía, kardinaal Pedro de Mendoza. Het is in dat opzicht geheel vergelijkbaar met La Calahorra, maar weer asymmetrisch geplaatst in de plattegrond (afb. 77A-77B). De decoratie zou van de eindfase van de bouw dateren en zijn uitgevoerd door Alonso de Covarrubias (ca. 1488-1570).12

78 Diego de Siloe, Escalera Dorada, Burgos, 1519-1523.

De rijkelijk aanwezige Italiaans-klassieke decoratie van het kasteel in La Calahorra (onder meer ornament en reliëfsculptuur en de in kapitalen gehakte tekst onder de daklijst rond de binnenhof) is nagenoeg geheel ontleend aan de Codex Escurialensis.13

De codex is in het bezit geweest van Rodrigo de Mendoza en door hem of Michele Carlone (werkzaam 1490-1519) meegenomen naar Spanje. Men acht het niet onwaarschijnlijk dat Giuliano da Sangallo (ca. 1445-1516) naast Carlone een aandeel heeft gehad in het ontwerp van het trappenhuis in La Calahorra.14

Mencía de Mendoza heeft het tekenboek na de dood van haar vader als zijn enige erfgenaam in bezit gekregen. Het is zeker niet uitgesloten dat zij het, zeker gezien haar interesse voor de kunsten, ook op waarde heeft weten te schatten.

Negen jaar na de voltooiing van La Calahorra werd in de Kathedraal in Burgos naar ontwerp van Diego de Siloe (ca. 1495-1563) begonnen met de bouw van een van de vroegst bekende symmetrische trappenhuizen, de Escalera Dorada (1519-1523) (afb. 78 en 279).15

Het is een uitzonderlijk trappenhuis dat tot de buitentrappenhuizen behoort, alhoewel het volledig in een interieur is opgenomen. Het is al net zo uitzonderlijk als het door Michelangelo ontworpen buiten-trappenhuis in het voorportaal van de Bibliotheca Laurenziana (ontworpen in 1527/1555) in Florence.16

Het trappenhuis in Burgos heeft een T-vormige schema met naar elkaar toegewende dubbele steektrappen: een enkele steektrap splitst zich op een bordes in twee tegenover elkaar liggende richtingen tot op een tussenbordes, om vervolgens in

tegenovergestelde richting, parallel aan het tweede deel, op een hoger gelegen bordes uit te komen. Het schema van de ceremonieële, buitenstaatsietrap in Breda komt hiermee exact overeen en dat zal niet toevallig zijn geweest. Hendrik III kan dit alles hebben gezien in Burgos, waar hij immers op 30 juni 1524 trouwde met Mencía de Mendoza.

Dat Hendrik III gespitst was op dit soort architectonische vernieuwingen wordt bevestigd door het feit dat bij de bouw in zijn opdracht van de Rekenkamer te

79 Coudenbergpaleis te Brussel: portiek (gravure in M. Eyzinger, Deleone Belgico, Keulen, 1583, p.

36-37).

Breda in 1510 al een voor de Nederlanden uitzonderlijk, open-bordestrappenhuis in gotische stijl werd gerealiseerd (afb. 35). Het is heel goed mogelijk dat Hendrik III al voorbeelden daarvan had gezien tijdens zijn eerste reis naar Spanje in het gevolg

van hertog Filips de Schone in de periode 1501-1503.17

Ook Floris van Egmond vergezelde Filips de Schone op deze reis, maar de nog bestaande gotische traptoren van zijn in 1888 gesloopte kasteel te IJsselstein schijnt pas in 1528-1531 te zijn gebouwd en was niet open.18

Wel een open-bordestrappenhuis in Italiaansklassieke stijl werd in de periode 1533-1537 in opdracht van Maria van Hongarije aangelegd bij de verbouwing en uitbreiding van het gotische Coudenbergpaleis in Brussel. Het was een door vijftien bogen gedragen, vierarmige bordestrap op een rechthoekige of vierkante plattegrond die onder meer naar de nieuwe staatsiegalerij voerde. In het kasteel van Gaasbeek (België) is een trappenhuis bewaard gebleven dat vergelijkbaar is met dat in de Rekenkamer te Breda, dat deels nog aanwezig is, en met het

trappenhuis in het voormalige Coudenbergpaleis in Brussel.19

Dit trappenhuis dateert echter uit het midden van de zestiende eeuw.

In navolging van Breda werd in het Coudenbergpaleis, een jaar na genoemde verbouwingscampagne in 1538-1539, een T-vormige bordestrap gerealiseerd. Deze kwam in de plaats van het onderste deel van de gotische wenteltrap uit 1468-1469 en reikte slechts tot de eerste verdieping. Gezien de zuiver Italiaans-klassieke vorm is het veelzeggend dat in de rekeningen als adviseur Pieter Coecke van Aelst

80 Giovanni Antonio Dosio, Gezicht op de binnenhof van de Belvédère te Rome met de door Bramante

ontworpen trap. Pen in bruin op papier, 21,9 × 33,2 cm. Florence, Gabinetto Disegni e Stampe degli Uffizi, inv.nr. Uff. 2559A.

wordt genoemd, die in 1539 een Nederlandse vertaling publiceerde van Serlio's verhandeling over de orden (Regole delle cinque maniere degli edificij, Venetië, 1537).20

Vóór de oude traptoren werd een op een bordes rustend, open portiek gebouwd, dat werd voorzien van een triomfboog in Italiaans-klassieke stijl (afb. 79). De portiek werd bekroond door een tronende keizer Karel V, geflankeerd door twee Herculesfiguren, waarmee, in de woorden van De Jonge, ‘de ingang tot de

woonvleugel eindelijk een “keizerlijke” toets [had] gekregen.’.21

Het (spiraalvormige) schema van de genoemde trappenhuizen in Toledo en in La Calahorra, is nog gebaseerd op de traditionele wenteltrap. De door Donato Bramante ontworpen open wenteltrap in de Belvédère-vleugel van het Vaticaan en die in Chambord (1519) zijn er de fraaiste, late voorbeelden van. Het symmetrische schema van de ‘buitentrap’ in Burgos was daarentegen nieuw. Het was gebaseerd op een andere door Bramante ontworpen trap in de Belvédère, namelijk die in de binnenhof (afb. 80).22

Bramante zal zich echter weer hebben gebaseerd op Francesco di Giorgio's schetsontwerp voor een Palazzo di Republica waarin een

81 A. Bray, Reconstructie van de staatsietrap in Fontainebleau uit 1531 tegen de façade van de ‘Cour

Ovale’, 1940.

trap voorkomt op basis van een vergelijkbaar schema.23

De buitentrap in de

Belvédèrehof is een tweede voorbeeld waarop de trap in Breda rechtstreeks kan zijn geïnspireerd. Tommaso Vincidor zal deze trap in ieder geval vaak hebben gezien in de periode 1517-1520 toen hij werkzaam was in het Vaticaans paleis. Het schema van het open-bordestrappenhuis van Burgos werd in ieder geval al heel snel in Breda nagevolgd en het besluit daartoe zal al begin jaren dertig zijn genomen.

In 1531 besloot Frans I om in Fontainebleau vijf hoektraptorens te laten vervangen door een buitenstaatsietrap tegen de façade van de ‘Cour Ovale’. In 1540 werd de trap echter al weer verbouwd. Volgens de reconstructie van Bray uit 1940 bestond de oorspronkelijke staatsietrap uit een portiek met daarvoor een uit drie steektrappen bestaand buitentrappenhuis (afb. 81). Nadat de trap met uitzondering van de drie