• No results found

Afdeling 2. UGC: auteursrechtelijke inbreuk?

B. Karikatuur en pastiche

86. Karikatuur en pastiche worden vaak in één adem genoemd met de parodie. Trekken we de logica van het Hof van Justitie in Deckmyn echter door en kijken we naar de betekenis van deze begrippen in de gewone omgangstaal, gaat het wel degelijkover soms overlappende doch verschillende categorieën.

87. Zeker de pastiche-uitzondering lijkt daarbij heel wat mogelijkheden voor transformatief gebruik van auteursrechtelijk beschermd werk, zoals UGC, te kunnen bieden. Zo definieert het Algemeen Letterkundig Lexicon pastiche als ‘een kunstwerk, een muziekstuk of een literair werk dat bestaat uit een ‘mengelmoes’ van fragmenten uit andere werken’.187 In dezelfde zin beschrijft de Merriam-Webster English Dictionary pastiche als een ‘musical, literary, or artistic composition made up of selections from different works’.188 In zijn gebruikelijke betekenis kan de pastiche-uitzondering dus toepassing vinden op werken - zoals UGC in onze definitie - die verschillende bronmaterialen remixen en (delen van) reeds bestaande werken combineren.189 Een verder argument voor een ruime interpretatie van het begrip kan - overeenkomstig de hierboven vermelde rechtspraak van het Hof van Justitie - ook gevonden worden in het feit dat deze uitzondering dient om de vrijheid van meningsuiting en de uitoefening van de vrijheid van kunsten te beschermen. Volgens de auteur SENFTLEBEN bevat het Europese auteursrecht hiermee dan ook al een concept dat voor de lidstaten kan dienen als basis voor de introductie van een uitzondering op het auteursrecht specifiek voor UGC.190 Zoals we verder in deze masterproef nog zullen zien, kan dit

186 Zie E. ROSATI, “CJEU rules on notion of parody (but it will not be funny for national courts)”, JIPLP 2015,

afl. 2, (80) 80–82, G. BONETTO, “Internet memes as derivative works: copyright issues under EU law”, JIPLP 2018, (989) 993-995.

187 Zie de website ‘Algemeen letterkundig lexicon’, https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03115.php

188 Zie Merriam-Webster English Dictionary, https://www.merriam-webster.com/dictionary/pastiche.

189 Zie voor een gedetailleerde analyse E. HUDSON, “The pastiche exception in copyright law: a case of mashed-

up drafting?”, IPQ 2017, (346) 348-352.

190 M. SENFTLEBEN, Bermuda Triangle – Licensing, Filtering and Privileging User-Generated Content Under the New Directive on Copyright in the Digital Single Market, VUA Centre for Law and Internet Working Paper

een belangrijke te overwegen piste zijn die lidstaten kunnen nemen bij de implementatie van artikel 17 DSM-richtlijn (cf. infra randnummer 237 ev.).

§2.4. Morele rechten ?

88. Morele rechten zijn zoals reeds vermeld niet geharmoniseerd binnen de EU (cf. supra randnummer 49). Een minimale bescherming vinden we wel terug in artikel 6bis van de Berner Conventie dat voorziet in het recht om het auteurschap van het werk op te eisen (het recht op erkenning vaderschap of recht op attributie). Daarnaast zorgt dit artikel er ook voor dat de auteur zich kan verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere wijziging van dat werk, of tegen elke andere aantasting daarvan die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of zijn goede naam (het recht op integriteit).

Het staat de lidstaten bijgevolg volledig vrij om te kiezen hoe ze de morele rechten van auteurs vormgeven. Het valt evenwel buiten de omvang van het onderzoek in deze masterproef om op al die nationale regelingen in te gaan.191 Wel relevant is het om op te merken dat het mogelijk is dat bepaalde UGC onder een uitzondering op de vermogensrechten valt, maar de morele rechten van de auteur dan toch nog roet in het eten gooien. 192 Het recht op integriteit in het bijzonder wordt vaak geciteerd als een potentieel obstakel om werkelijk te kunnen genieten van de auteursrechtelijke uitzonderingen.193 Het valt dan ook te betreuren dat morele rechten door de Europese wetgever niet mee in overweging werden genomen bij de formulering van artikel 5 Infosoc-richtlijn.194 Het staat evenwel vast dat ook wanneer de morele rechten van de auteur op nationaal niveau worden ingeroepen tot inperking van de toepassing van de citaat of parodie-exceptie, een rechtvaardig evenwicht moet worden nagestreefd tussen de (morele) auteursrechten en de expressievrijheid van de gebruiker.195

191 Zie daarvoor M. SALOKANNEL en A. STROWEL, Study contract concerning moral rights in the context of the exploitation of works through digital technology – Final report, Study for the European Commission (DG

Internal Market), 2000,

https://www.academia.edu/1363052/Study_contract_concerning_moral_rights_in_the_context_of_the_exploitati on_of_works_through_digital_technology

192 N. HELBERGER, L. GUIBAULT, E.H. JANNSEN, N.A.N.M VAN EIJK, C.J. ANGELOPOULOS en J.V.J

VAN HOBOKEN, Legal Aspects of UCC, IViR, 2009,

https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1499333, 12.

193 J.-P. TRIAILLE e.a., Study on the application of Directive 2001/29/EC on copyright and related rights in the information society, Brussels, Study prepared by De Wolf & Partners in collaboration with the Centre de

Recherche Information, Droit et Société (CRIDS), University of Namur, on behalf of the European Commission (DG Markt), 2013 https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/9ebb5084-ea89-4b3e-bda2- 33816f11425b, 464. Voor voorbeelden uit de internationale rechtspraak zie M. SAINSBURY, “Parody, satire, honour and reputation: The interplay between economic and moral rights”, AIPJ 2007, (149) 157-164.

194 B.J. JUTTE, “The EU’s Trouble with Mash-ups From Disabling to Enabling a Digital Art Form”, JIPITEC

2017, (172) 187.

195 D. VOORHOOF, “De parodie-exceptie als geharmoniseerd EU-concept: op zoek naar een rechtvaardig

evenwicht tussen auteursrecht en expressievrijheid”, AMI- Tijdschrift voor Auteurs-, Media- en Informatierecht 2014, (179) 184.

89. Argumenten voor dergelijke belangenafweging kunnen ook in het Deckmyn-arrest van het Hof van Justitie worden gevonden. Ondanks het feit dat het aan het Hof niet toekomt om een interpretatie te geven aan de uitoefening van de morele rechten van de auteur in het kader van de uitlegging van de Infosoc-richtlijn, komt dit arrest via een omweg toch op dit terrein. Het Hof merkt immers op dat voor het bereiken van het rechtvaardig evenwicht tussen enerzijds de belangen van de auteurs en andere rechthebbenden en anderzijds de vrije meningsuiting van de gebruiker van een beschermd werk die zich beroept op de parodie, met alle omstandigheden van het geval rekening moet worden gehouden.196 Volgens het Hof hebben houders van het auteursrecht er daarbij in beginsel ook een rechtmatig belang bij dat het beschermde werk niet met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd.197 Het Hof wijst finaal wel op dat ook dan een rechtvaardig evenwicht moet worden bereikt tussen de belangen van de rechtenhouders en het recht op expressievrijheid van de parodist.

90. Een vraag die na het zaak Deckmyn dan ook in de rechtsleer werd opgeworpen was of het Hof van Justitie hiermee de facto de morele rechten van recht op integriteit en recht op attributie198 heeft geharmoniseerd.199 Indien deze vraag positief dient te worden beantwoord, rijst hierbij meteen ook een andere vraag. Namelijk of de auteur, die zich op zijn integriteitsrecht wenst te beroepen, zich ook op andere rechtmatige belangen kan beroepen of enkel het belang om niet geassocieerd te worden met een discriminerende boodschap in overweging kan worden genomen.200

91. De facto harmonisatie of niet, in ieder geval tonen het Deckmyn arrest en de daarna gerezen

discussies aan dat het geen evidentie is dat het Hof van Justitie met haar rechtspraak de uniforme interpretatie van de uitzonderingen zoals de parodie dient te verzekeren, terwijl ze zich niet kan uitspreken over belangrijke parameters zoals het recht op integriteit die net de concrete omvang van deze concepten bepalen.201

§3. Conclusie

92. Reproduceren, adapteren en publiek mededelen van werken zijn ruim op te vatten handelingen die exclusief toebehoren aan de houders van het auteursrecht. De creatieve gebruiker kan deze handelingen die nodig zijn om UGC te maken en te verspreiden enkel stellen indien hij hiervoor de

196 HvJ 3 september 2014, nr. C-201/13, ECLI:EU:C:2014:2132, overwegingen 27-28. 197 Ibid., overwegingen 30-31.

198 Het Hof verwierp immers ook zoals reeds vermeld de voorwaarde dat de bron van het geparodieerde werk

vermeld zou worden.

199 E. ROSATI, “Just a matter of laugh? Why the CJEU decision in Deckmyn is broader than parody”, CMLRev

2015, (511) 527-528.

200 Ibid., 528.

201 M.-C. JANSSENS, “Invitation for a ‘Europeanification’ of Moral Rights” in P. TORREMANS (ed.), Research Handbook on Copyright Law: Second Edition, Cheltenham, Edwar Elgar Publishing, 2017, (200) 219.

toestemming heeft gekregen van de oorspronkelijke auteur of andere rechthebbende of indien toepassing kan worden gemaakt van een van de uitzonderingen op de vermogensrechten. Is dat niet het geval dan is er geen beroep mogelijk op het recht van vrijheid van meningsuiting of andere fundamentele rechten om alsnog aan de vaststelling van een inbreuk te ontkomen.

93. De speelruimte waarbinnen transformatieve werken als UGC kunnen ontstaan, lijkt daarmee wel erg klein geworden. Gelukkig lijkt het Hof van Justitie zich hier ook van bewust. Waar het Hof in vroegere rechtspraak vooral de vereiste van een strikte interpretatie van de uitzonderingen in het voordeel van de houders van het auteursrecht benadrukte, hanteert het Hof vandaag een teleologische benadering. De door de Europese wetgever voorziene uitzonderingen moeten immers ook effectief hun doel kunnen bereiken. Wat betreft het citaat en de uitzondering voor karikatuur, parodie en pastiche is dat doel de vrijwaring van het recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van de kunsten van de gebruiker. Deze rechten moeten dan ook worden afgewogen tegen de belangen van de auteursrechthebbenden.

De principieel ruime bescherming van de auteursrechthebbenden zal dus alsnog dienen te wijken om te kunnen verzekeren dat gebruikers kunnen genieten van het recht op vrijheid van meningsuiting dat de Europese wetgever hen in de vorm van de citaatuitzondering en de uitzondering voor karikatuur, parodie en pastiche heeft toegekend. Met de recente rechtspraak van het Hof van Justitie kunnen we vandaag ook definitief besluiten dat uitzonderingen op het auteursrecht werkelijke rechten toekennen aan de gebruikers.

Gehoopt wordt dan ook dat het Hof hiermee een nieuwe weg is ingeslagen die zal leiden tot een voor de gebruiker flexibeler Europees auteursrecht. Reeds in de rechtsleer werd geopperd dat het Europese auteursrechtelijke acquis aanzienlijk meer ruimte biedt dan een gesloten lijst van toegestane uitzonderingen op het eerste zicht lijkt te suggereren, vooral omdat wordt gewerkt met zeer open begrippen en prototypes.202 Zeker de pastiche-uitzondering lijkt daarbij een voor UGC nog onvoldoende geëxploreerde weg die mogelijk zou kunnen leiden tot meer ademruimte voor online creativiteit.

94. De keerzijde van deze toegenomen openheid is dat er vandaag heel wat rechtsonzekerheid bestaat. Zo is er onduidelijkheid hoe de criteria met betrekking tot citaat en parodie in bepaalde concrete gevallen dienen worden toegepast. Te verwachten valt dan ook dat nationale rechters deze openheid op een verschillende wijze zullen invullen. Bovendien staat het lidstaten vrij om al dan niet een bepaalde

202 P.B. HUGENHOLTZ en M. SENFTLEBEN, Fair Use in Europe. In search of Flexibilities, IViR, 2011, https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/2943008/Fair+Use+in+Europe+In+Search+of+Flexibilities.pdf, 14-18.

uitzondering effectief te implementeren. Dit heeft bijkomende discrepanties tussen de lidstaten en de daarbij horende moeilijkheden voor de creatieve gebruiker tot gevolg.

95. Ook de morele rechten van auteurs voegen nog bijkomende onzekerheid toe voor de gebruiker. Zelfs al kan een gebruiker beroep doen op een van de uitzonderingen van de Infosoc-richtlijn, dan nog kunnen de – nationaal geregelde – morele rechten een hinderpaal vormen. Hoewel deze morele rechten een bijzondere impact kunnen hebben op de draagwijdte van een bepaalde uitzondering, kan het Hof van Justitie zich hierover niet uitspreken. Dit bemoeilijkt uiteraard de taak van het Hof om een uniforme toepassing te verzekeren van de uitzonderingen op het auteursrecht binnen de EU.

Afdeling 3. De huidige aansprakelijkheidsregeling binnen de UGC-