• No results found

SAS3 verbreding

6.4 Kanaal Leuven-Dijle

6.4.1 Soortensamenstelling

De soortensamenstelling is op het kanaal Leuven-Dijle met 12 soorten gemiddeld. De meeste vissoorten behoren hierbij tot het eurytope stromingsgilde, namelijk: paling, baars, blankvoorn, brasem, driedoornige stekelbaars, karper, spiegelkarper, pos en snoekbaars. De overige vissoorten zijn de limnofiele bittervoorn, rietvoorn en zeelt en de rheofiele winde. De vangstaantallen van een zestal soorten zijn gering. Van bittervoorn (n=1), driedoornige stekelbaars (n=2), snoekbaars (n=3), karper (n=4), spiegelkarper (n=2) en winde (n=1) zijn zeer lage aantallen aangetroffen.

Bij de laatste bevissing op het kanaal Leuven-Dijle in 2011 werden 14 soorten aangetroffen (ref.13).

Dit zijn er twee meer dan in 2014 (ref. 13). De soortensamenstelling wijkt echter behoorlijk af tussen beide jaren. In 2014 zijn de soorten blauwband, kopvoorn, snoek en zonnebaars niet meer

aangetroffen.

Daar staat tegenover dan in 2014 additioneel de soorten karper (waaronder ook spiegelkarper) en bittervoorn zijn aangetroffen. De vangstaantallen van al deze soorten zijn laag dus het aantreffen van deze soorten berust voor een deel op toeval.

6.4.2 Omvang visbestand

Het visbestand op het kanaal Leuven-Dijle is geraamd op 93,7kg/ha (2.545 stuks/ha) wat voor een kanaal neerkomt op een bestandsomvang die iets onder het gemiddelde ligt. Op basis van gewicht is de visstand behoorlijk gevarieerd opgebouwd zonder dominantie van één of enkele soorten. Baars, blankvoorn, brasem en paling hebben het hoogste gewichtsaandeel in de visstand. Baars is op basis van aantallen veruit het meest aanwezig. Bij de soorten blankvoorn en baars is een behoorlijk groot broedbestand aanwezig. Dit duidt op een goede rekrutering dit jaar en blijkbaar zijn er (voor deze soorten) voldoende paai- en opgroeimogelijkheden op het kanaal aanwezig. De bestandsomvang in de stuwpanden waar zich de verbredingen en zwaaikommen bevinden, zijn duidelijk hoger dan in de stuwpanden waar deze verbredingen niet aanwezig zijn. Vissen lijken het habitat in de verbredingen te prefereren boven het habitat in de hoofdstroom van het kanaal. Er lijkt een verloop aanwezig in de bestandsomvang in de hoofdstroom van het kanaal. In zuidelijke richting neemt de bestandsomvang toe. Mogelijk is dit te verklaren door een verschil in de bodemsamenstelling. In het noordelijke deel, waar de visstand het laagst is geraamd, bestaat de ondergrond uit zand. Vanaf Kampenhout zit er steeds meer leem door het zand in vanaf Herent bestaat de ondergrond uit zandleem (Med. C. van Liefferinge).

In 2011 werd het visbestand in het kanaal Leuven-Dijle geraamd op 73 kg/ha (ref. 13). Dit wijkt niet veel af van de 94 kg/ha die dit jaar is geraamd voor het kanaal. In onderstaande tabel zijn de

verschillen voor de meest voorkomende soorten weergegeven. De samenstelling van de visstand is in beide jaren anders van opbouw. In 2014 is de geraamde biomassa van veel soorten (baars,

blankvoorn, brasem) iets hoger dan in 2011. Bij blankvoorn is het verschil in de bestandsomvang tussen beide jaren het grootst. Waar in 2011 de schatting nog slechts 0,4 kg/ha bedroeg, is deze in 2014 20 kg/ha. Het is mogelijk dat de toename verklaard kan worden uit het feit dat de herbepotingen van blankvoorn geintensiveerd zijn in de periode na 2011.

Tabel 6.5. Verschil in het visbestand (kg/ha) bij de belangrijkste soorten tussen 2011 en 2014.

6.4.3 Vergelijking gelijkaardige wateren

Uit het overzicht dat in figuur 6.2 is gegeven blijkt dat het huidige visbestand van 94 kg/ha op het kanaal Leuven-Dijle als iets minder omvangrijk dan gemiddeld kan worden beschouwd. Het

gemiddelde van de 14 kanalen bedraagt 136 kg/ha. Net als de visstand op het kanaal Bossuit-Kortrijk is het bestand wel gevarieerd opgebouwd, er is geen sprake van een sterke dominantie van één soort.

De huidige soortenrijkdom op het kanaal is iets onder gemiddeld.

6.4.4 Viswatertypering

Op basis van de inrichting en kenmerken van het kanaal Leuven-Dijle mag een

brasem-snoekbaarstype worden verwacht. De omvang en samenstelling van de visstand wijzen echter meer op een snoek-blankvoorntype. De aangetroffen visbiomassa ligt wel onder de streefwaarden die bij dit type past. Kenmerkende vissoorten zijn baars en blankvoorn. Daarnaast is de belangrijkste roofvis de snoek en heeft de rietvoorn een relatief groot aandeel in de bestandschatting. In de huidige visstand is

2011 2014

hier echter geen sprake van. Snoek is niet aangetroffen, snoekbaars is de belangrijkste roofvis en het bestand van rietvoorn is laag. Wel zijn er enkele plantminnende soorten gevangen. De

overeenkomsten met het snoek-blankvoorn viswatertype lijken voort te komen uit de relatief grote verhouding tussen oeverlengte en wateroppervlak, zoals in dergelijke (smalle) lijnvormige wateren het geval is. De huidige doelstelling voor het kanaal is een blankvoorn-brasemtype met een densiteit van 150 kg/ha.

Tabel 6.6. Viswatertypering kanaal Leuven-Dijle (lichtblauw zijn aanwezige soorten en heersende omstandigheden, donkerblauw zijn dominante vissoorten).

6.4.5 Predatie, onttrekkingen en herbepotingen

Het aandeel van de predatoren is op basis van biomassa relatief laag in verhouding tot het aandeel prooivis. De aanwezige roofvissen baars en snoekbaars hebben dan ook zeker geen regulerend effect op het prooivisbestand. Naast predatie door roofvissen is er eveneens sprake van predatie door vogels, zoals de aalscholver. Voorheen werden soms zeer grote groepen aalscholvers (300-tal) al vissend waargenomen in de omgeving van de Vaartkom. Dit speelde ook in de verbreding bij

Kampenhout, alleen waren de aantallen daar lager. De laatste jaren zijn de aantallen fors gedaald tot enkele tientallen exemplaren die vooral in de winter actief zijn. De rest van het jaar zijn vooral enkele solitair jagende vogels actief (med. PVC). Wat het effect is van de aalscholvers op het visbestand is niet met zekerheid vast te stellen. De blankvoornpopulatie is normaal van opbouw, hieruit volgt geen grote impact van aalscholverpredatie. Het brasembestand is niet normaal opgebouwd, vissen kleiner dan 50 cm zijn nauwelijks aanwezig. Wanneer sprake is van sterke aalscholverpredatie zijn vaak juist wel veel vissen aanwezig kleiner dan 15 cm. Op het kanaal is dat bij brasem niet het geval.

Het is niet precies bekend in hoeverre er onttrekking van vis plaatsvindt door hengelaars.

Waarschijnlijk nemen de meeste vissers geen vis mee. Er wordt wel melding gemaakt van onttrekking van snoekbaars. De informatie over de mate waarin dit plaatsvindt is niet eenduidig. De een spreekt van sporadische onttrekking terwijl door anderen wordt beweerd dat de snoekbaarsstand is

gedecimeerd door gerichte bevissing en consumptie van snoekbaars (med. PVC). Feit is dat in de huidige visstand het snoekbaarsbestand van zeer geringe omvang is. Ook is het bestand niet evenwichtig opgebouwd.

Beide constateringen kunnen erop duiden dat de onttrekking van snoekbaars door hengelaars een behoorlijke invloed heeft op de populatie. De laatste jaren is er geen vissterfte meer waargenomen op het kanaal. De laatste waarneming dateert van 2007 toen een geringe sterfte werd veroorzaakt door de waterkrachtturbine. Ook worden soms enkele dode karpers waargenomen (med. PVC).

De voorbije jaren hebben er geregeld visuitzettingen plaatsgevonden op het kanaal (zie tabel 6.7). Zo werd er tot 2012 snoek uitgezet. Het resultaat van deze uitzettingen lijkt zeer beperkt te zijn aangezien er bij de bemonstering geen enkele snoek is aangetroffen. Verdere uitzettingen betreffen de jaarlijkse versterking van de blankvoorn- en zeeltpopulatie en de afgelopen drie jaar vond er tevens een uitzetting plaats ter versterking van het (spiegel)karperbestand (med. PVC). Onderdeel van het spiegelkarperproject is dat de hengelvangsten gemonitord worden en gebundeld worden op de website www.vbk.be. Dit is een goed initiatief om inzicht te verkrijgen in de populatie. Vanaf 2015 is een jaarlijkse uitzetting gepland van 495kg blankvoorn, 200kg zeelt en 30kg karper. Omdat de visstand zich onder de draagkracht lijkt te bevinden kan ook overwogen worden om brasem uit te zetten.

Tabel 6.7. Herbepotingen (kg) op het kanaal Leuven-Dijle in de periode 2008-2014 bron:

Herbepotingsdatabank ANB.

Van blankvoorn is een redelijk bestand aangetroffen. Het bestand kent een degelijke opbouw. Doordat er de laatste drie jaar veel blankvoorn is uitgezet, lijkt het erop dat het aanwezige bestand vooral het gevolg is van de herbepotingen en in mindere mate het resultaat is van natuurlijke reproductie. Ten opzichte van de bestanden aan blankvoorn op het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten en Bossuit-Kortrijk is het aanwezige bestand wel fors lager. De zeelten lijken zich goed te kunnen handhaven op het kanaal, al is de aangetroffen densiteit van beperkte omvang. Als de resultaten van dit onderzoek worden uitgezet tegen de hoeveelheden uitgezette zeelt, kan gesteld worden dat het resultaat van de herbepoting niet erg groot is. Reproductie bij zeelt lijkt vooralsnog nauwelijks plaats te vinden getuige het ontbreken van éénzomerige exemplaren.

6.4.6 Hengelactiviteiten

Op het kanaal Leuven-Dijle vinden thans diverse hengelactiviteiten plaats. Door recreatieve

hengelaars wordt vooral gevist in de zwaaikommen en op enkele goed bereikbare plaatsen langs het kanaal. Tevens vindt er snoekbaars- en karpervisserij plaats verspreid over het kanaal. Het aantal georganiseerde viswedstrijden is de afgelopen jaren door de matige vangsten sterk verminderd.

De hengelaars klagen over de slechte vangsten. Vooral de afname van de brasemvangst en de zeer sterke aanwezigheid van kleine baars en pos worden als knelpunten beschouwd. Ook de

karpervangsten worden als matig bestempeld. In de zomer van 2014 werden de vangsten door recreatieve vissers als ‘iets beter dan voorgaande jaren’ omschreven. De vangsten bestonden vooral uit voorn, baars en een enkele zeelt en brasem (med. PVC).

Langs het kanaal Leuven-Dijle worden thans nog maar weinig hengelwedstrijden gehouden. In 2011 waren dit er nog acht, de jaren daarna werden nog slechts 2 of drie wedstrijden per jaar gevist. De hengelvangsten op het kanaal hebben een omvang van circa 175 tot 430 g/mhu. De hengelvangsten zijn hiermee van kleinere omvang dan op de kanalen Dessel-Turnhout-Schoten en Bossuit-Kortrijk.

Jaar blankvoorn zeelt spiegelkarper snoek glasaal

Gezien de resultaten van het visstandonderzoek mag dit ook verwacht worden omdat de visstand op kanaal Leuven-Dijle fors lager is geraamd dan op de andere twee kanalen. De hengelvangsten vertonen in 2013 duidelijk een dip ten opzichte van de andere jaren.

De vangsten worden in 2014 gedomineerd door voornachtigen waarbij de vangst vooral bestaat uit vissen in de lengtegroep 10-20 cm. Dit komt sterk overeen met de aanwezige lengteopbouw van blankvoorn. Ook de hengelvangsten van brasem komen overeen met de verkregen resultaten van het visstandonderzoek. De vangsten van brasem zijn laag en de meeste vissen betreffen grote

exemplaren. De overige vissoorten vallen grotendeels binnen de lengteklassen <10 cm en 10 tot 20 cm, wat overeenkomt met de meest abundant voorkomende lengterange van baars en pos.

De tevredenheid over de vangsten door wedstrijdvissers zijn wisselend maar kunnen veelal

gekarakteriseerd worden als slecht (vangsten tussen 200 en 400 g/mhu). In sector 5 (Tildonk-Leuven) was de tevredenheid in 2014 matig tegenover slecht in sector 1 (Battel-Mechelen). In 2014 waren de vangsten, en dus ook de tevredenheid daarover, gemiddeld iets hoger dan in 2013.

6.4.7 Theoretische draagkracht

Het aanwezige visbestand op kanaal Leuven-Dijle bevindt zich duidelijk onder het berekende theoretische dragend vermogen. Ook de visstand die is aangetroffen lijkt dit te bevestigen. Hierbij moet wel bedacht worden dat de berekende draagkracht slechts theoretisch is en gebaseerd op aannames voor o.a. de verblijftijd van het water. Normaliter vormt het brasembestand de bulk van de visstand, op het kanaal Leuven-Dijle is dat duidelijk niet zo. Het aanwezige brasembestand plant zich niet goed voort en heeft een niet normale lengteopbouw. Andere soorten zoals blankvoorn vullen deze ruimte niet in. Uit het onderzoek is niet duidelijk naar voren gekomen waarom de visstand zich

beneden de theoretische draagkracht bevindt. Mogelijke verklaringen zijn onvoldoende paai- en opgroeigebieden waardoor de recrutering van veel soorten achterblijft. Ook kan meespelen dat er weinig schuilmogelijkheden op het kanaal aanwezig zijn waardoor vooral jonge vis in de winter gemakkelijk ten prooi valt aan diverse predatoren. Er moet overigens ook bedacht worden dat de draagkracht slechts theoretisch is en zeker geen streefbeeld. De draagkracht geeft slechts een indicatie voor wat er op het water onder optimale omstandigheden bereikt kan worden.