• No results found

Kaart ‘milieu’

In document Zon & Wind (pagina 30-48)

5 UITWERKING WIND

5.2 Kaart ‘milieu’

5.3.1 Geluid

Het toetsingskader voor geluid van windturbines is opgenomen in het Activiteitenbesluit onder paragraaf 3.2.3 ‘In werking hebben van een windturbine’. Op grond van artikel 3.14a lid 1 van het Activiteitenbesluit geldt voor een windpark de Lden dosismaat met 47 dB Lden als norm voor de etmaalperiode (jaargemiddeld) en 41 dB Lnight als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw conform artikel 1.1 lid 1 van het Activiteitenbesluit.

Onderzoek

Een geluidsonderzoek toetst de geluidimmissie vanwege de windturbines ter plaatse van nabijgelegen geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) aan de norm van 47 dB Lden, zoals beschreven in het Activiteitenbesluit (bijlage B). Wanneer aan de norm wordt voldaan, betekent dat niet dat er geen hoorbaar geluid zal zijn.

Om die reden is ook de contour van 42 dB Lden in beeld gebracht. Het aantal woningen tussen de 47 en 42 dB Lden-contour is dus geen norm maar wel een aanvullende maatstaf waarmee het windproject kan worden beoordeeld.

De afbeeldingen op pagina 33 tonen de 42 en 47 dB Lden contour van de opstelling. Een 47 dB-Lden contour wil zeggen dat de

jaargemiddelde geluidsbelasting binnen de contour hoger is dan 47 dB Lden en erbuiten lager.

De wettelijke norm beoordeelt naast het jaargemiddelde geluidsniveau (Lden) ook het jaargemiddelde nachtelijke geluidsniveau (Lnight). In de praktijk geldt voor woningen buiten de 47 dB Lden-contour vrijwel altijd dat hier ook aan de 41 dB Lnight-voorwaarde wordt voldaan.

Het geluid van windturbines voor grotere windturbines ligt niet hoger of lager dan kleinere turbines. De geluidsproductie is met elkaar te vergelijken. De Lden contour zal voor het windpark met de uitvoering van kleinere windturbines wel toenemen. Om dezelfde energieopbrengst te borgen zijn meer kleinere windturbines nodig. De lengte van de lijnopstelling neemt daardoor toe en waardoor de geluidscontour groter wordt.

5.3.2 Slagschaduw

Draaiende windturbines kunnen slagschaduwhinder veroorzaken. Het contrast en de tijdsduur van de blootstelling is van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden. Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking is aangesloten bij artikel 3.12 van de Activiteitenregeling Milieubeheer. Hierin is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag valt op een gevoelig object en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduw gevoelige objecten minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt.

Onderzoek

In het kader van dit locatieplan is een slagschaduwonderzoek opgesteld waarin met het rekenprogramma WindPRO de slagschaduwbelasting als gevolg van de mogelijke opstelling is berekend (afbeelding pagina 35). Voor een mogelijke opstelling in de zone is een contour voor alle 6 de mogelijke locaties berekend, waarbinnen de jaarlijkse slagschaduwduur de normgrens van 5 uur en 40 minuten overschrijdt. De reden dat de 5 uur en 40 minuten contour wordt aangehouden, is dat op deze manier met zekerheid is te stellen, dat de slagschaduw onder de grens uit het Activiteitenbesluit van 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag blijft.

De afbeelding op pagina 35 toont de slagschaduwcontour van 5 uur en 40 minuten slagschaduw per jaar, uitgaande van een ‘realistische meteorologische situatie. Dit wil dus zeggen dat er binnen de contourlijn naar verwachting jaarlijks meer dan 5 uur en 40 minuten slagschaduw optreedt en erbuiten minder.

Er bevinden zich meerdere woningen binnen de 5 uur en 40 minuten slagschaduwcontour. Om aan de norm van de activiteitenregeling te voldoen zal een stilstandsvoorziening nodig zijn. In de gebiedsraad is echter besloten dat de norm verlaagd dient te worden naar 0 slagschaduwhinder. Om dit te bereiken zal een stilstandsvoorziening

op de windturbines moeten worden aangebracht. Een dergelijk

systeem zorgt ervoor dat turbines op die momenten gedurende het jaar slagschaduw op woningen optreedt, stil staan. Dit brengt een beperkt jaarlijkse opbrengstderving met zich mee. De verwachting is dat de opbrengstderving een rendabele exploitatie niet in gevaar brengt.

5.3.3 Externe veiligheid

Activiteitenbesluit - De normen omtrent windturbines en bebouwing worden gegeven in het Activiteitenbesluit, waarbij de norm als volgt is: Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen

kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen

beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar. Onderzoek

Een onderzoek externe veiligheid bevat meer aspecten in het kader van het onderzoek externe veiligheid dan hier besproken wordt. Hier worden alleen de onderdelen besproken die relevant zijn voor deze locatiestudie omdat er specifieke aandachtspunten uit voort komen.

In de praktijk blijkt dat de 10-6 contour een afstand van ca. 150 meter rondom de windturbine betreft. Voor bedrijfswoningen wordt derhalve een afstand van 150 meter gehanteerd om te voldoen aan de 10-6 contour.

5.3.4 Ecologie

Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat het nationaal juridisch kader voor het ecologisch onderzoek. Hoofdstuk 2 van deze wet betreft de regels voor bescherming van de Natura 2000 gebieden. De wet is verder ingedeeld aan de hand van de betreffende Europese richtlijnen. Het ‘beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn’ staat in § 3.1, het ‘beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn’ in § 3.2 en het ‘beschermingsregime andere soorten’ in § 3.3. Verder geldt een algemene zorgplicht op basis van art. 1.11 voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationaal natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten.

Gebiedsbescherming

Het onderdeel gebiedsbescherming is gericht op het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland.

Art. 2.7 lid 2 Wnb bepaalt, dat voor het realiseren van projecten die gelet op de instandhoudings-doelstellingen voor een Natura 2000

gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren, of de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen verstoren, een vergunning nodig is. De aanvrager van de vergunning dient hiervoor een passende beoordeling op te stellen. Voor de Natura 2000 gebieden wordt ook gekeken naar ‘externe werking’, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Voor cumulatieve effecten dienen alle activiteiten en plannen te worden betrokken, die op dezelfde instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000gebieden negatieve effecten kunnen hebben als het eigen project/plan.

Soortenbescherming

Dit onderdeel is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Wnb bevat onder meer

Natura 2000

Bij de ecologische toetsing spelen mogelijke effecten op het

nabijgelegen Natura 2000 gebied Rijntakken een rol. Kwalificerende vogelsoorten zijn hier onder meer verschillende soorten zwanen, ganzen en smienten die foerageren in de polders waar de turbines zijn gedacht. De zeer eiwitrijke agrarische graslanden zijn van belang voor onder meer de toendrarietgans, kleine zwaan en kolgans die hier foeragerend of overvliegend regelmatig zijn waargenomen. In beide gevallen kunnen de turbines schadelijk zijn voor deze en andere soorten.

Van belang is vervolgens of de instandhoudingsdoelen voor deze soorten in dit Natura 2000-gebied worden behaald. Voor de kleine zwaan is dat niet het geval en voor de toendrarietgans is dat onduidelijk, zoals blijkt uit gegevens van SOVON. Een klein negatief effect is dan al snel significant. Wel is het areaal eiwitrijk agrarisch grasland binnen de maximale foerageerafstand van deze soorten erg groot. Per soort kan op basis van de beoogde populatie het benodigde areaal agrarisch grasland worden berekend en dan blijkt dat het areaal dat verloren gaat door de turbines (inclusief verstoringsafstand) relatief klein is.

Van belang is verder wat het beheerplan voor dit Natura 2000-gebied over deze soorten zegt, bijvoorbeeld over factoren in de Siberische broedgebieden die voor veel overwinterende vogels bepalend zijn voor de populatietrend.

Broedvogels

Veldonderzoek voor broedvogels is noodzakelijk. Op de agrarische percelen zijn weinig bijzondere broedvogels te verwachten maar in de gebouwen en bomen zijn mogelijk bijzonderheden aanwezig (uilen, roofvogels etc).

Vleermuizen

Windturbines kunnen zeer schadelijk zijn voor vleermuizen (allen zwaar beschermd) dus ook hiervoor is veldonderzoek vereist om te kunnen toetsen en zo nodig een ontheffing Wnb te kunnen verkrijgen. en het aantasten, verontrusten of ver- storen van beschermde dier- en

plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

Per beschermingsregime gelden verschillende verboden. Voor soorten uit de Vogelrichtlijn geldt het volgende verbod:

Opzettelijk doden of vangen;

Opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, rustplaatsen of eieren

Opzettelijk storen van vogels (tenzij dit niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding)

Voor soorten uit de Habitatrichtlijn geldt het volgende verbod: Opzettelijk doden of vangen

Opzettelijk verstoren

Beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen of eieren.

Voor het beschermingsregime andere soorten geldt het volgende: Opzettelijk doden of vangen

Opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings-of rustplaatsen.

Gedeputeerde Staten kunnen vrijstelling en/of ontheffing verlenen van verboden, wanneer er voor een project geen alternatief is, het project nodig is ter bescherming van een specifiek (per regime bepaald) algemeen belang, en de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Voor de effecten op soorten die zijn beschermd wordt gekeken naar effecten in de aanlegfase en in de gebruiksfase (met name aanvaringsslachtoffers vogels). Bij aanvaringsslachtoffers wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de verschillen- de soorten vliegbewegingen van vogels in de omgeving van het windpark (slaap- trek, foerageertrek).

5.3.5 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet betreft een wijziging van de Monumentenwet. Deze bescherming was in Nederland voorheen geregeld in de

Monumentenwet. Sinds 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet 2016 en deze vervangt de Monumentenwet. Het beschermingsniveau van de ou- de wetgeving blijft gehandhaafd.

Naast dit wettelijk kader dient rekening gehouden te worden met de in het bestemmingsplan opgenomen archeologische waarden. Wanneer sprake is van een bepaalde archeologische waarde dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de

omgevingsvergunning. Indien uit het onderzoek blijkt dat door de bouw van de turbines de archeologische waarden van de gronden verstoord worden, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen. Deze eisen

betreffen bijvoorbeeld het nemen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.

5.3.6 Landschap & cultuurhistorie

Er is een globale landschappelijke studie uitgevoerd. In deze paragraaf wordt dan ook volstaan met een globale beschrijving van het landschap en de effecten van windturbines.

De Omgevingsverordening art. 2.8.1.1 stelt dat de volgende relaties met windturbines voor in de provincie Gelderland meegenomen moeten worden in het ruimtelijk beleid:

ruimtelijke kenmerken van het landschap maat, schaal en inrichting in het landschap

visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines

cultuurhistorische achtergrond van het landschap

beleving van de windturbine of windturbines in het landschap

Ruimtelijke kenmerken van het landschap

Het landschap wordt op verschillende manieren beleefd. Voor de mensen die wonen en werken zijn vooral de zichten vanuit de linten en vanaf de snelweg van belang. Het landschap kenmerkt zich door de grootschalige openheid, waarin een ritme van lange rechte wegen met laanbeplanting is terug te vinden. De weteringen zijn zowel historisch als landschappelijk bepalend voor de richting en inrichting van het landschap. De weteringen vormen lange lijnen van west naar oost waarop ook de A73 is gëorienteerd.

Vervolgens zijn er landschappelijke kamers te herkennen die vanaf de linten en de snelweg de visuele horizon vormen. Haaks op de Weteringen lopen als laatste de rechte kavels met repeterende maten. Het

landschap is overzichtelijk en herkenbaar. De openheid en bestaande landschappelijke structuur zijn belangrijke kwaliteiten, die zoveel mogelijk overeind moeten worden gehouden of zelfs versterkt kunnen worden.

Waarnemer centraal

In dit locatieplan wordt nadrukkelijk de waarnemer centraal gesteld. Lange tijd was ontwerpen aan windenergie een kwestie van het ontwerpen van patronen op kaart, maar een op papier overtuigend patroon blijkt geen garantie voor visuele rust. Langs de A73 lijken de windmolens bijvoorbeeld in een logische lijn te staan terwijl dit vanuit de dorpen niet vanzelfsprekend is of zelfs tot onverwachte visuele effecten kan leiden. Het windplan stelt daarom dat er nadrukkelijk niet vanuit patronen, maar vanuit de beleving van de waarnemer gekeken moet worden.

Aanvaardbaarheid in het landschap

Moderne windturbines zijn vanwege hun grootte ‘structuur overstijgend’ en zullen door hun beweging op lokaal niveau de horizon domineren. Door de grootte en schaal van het type windturbine spreken we daarom ook niet van inpasbaarheid maar ruimtelijke aanvaardbaarheid in het landschap. Om op een goede manier windturbines in het landschap te plaatsen kan het landschap worden mee-ontworpen. Dit kan bijvoorbeeld door op strategische plekken beplanting toe te voegen of weg te

halen, om zo het zicht op de turbines te ensceneren. Het landschap wordt vooral beleefd vanaf routes en vanaf de woonomgeving, het mee ontwerpen van het landschap kan zich daarom het beste richten op het beeld vanaf routes, de woonerven en dorpsranden van de vier kernen. Maar er kan ook gezocht worden naar functionele meekoppelingen op het gebied van bijvoorbeeld recreatie, natuur of waterberging, waarmee er nieuwe kwaliteit en betekenis aan het landschap wordt toegevoegd.

Beleving

In de omgeving van de geplande windturbines liggen meerdere kernen. In een straal van meerdere kilometers zullen windmolen(s) zichtbaar het beeld bepalen. Over het algemeen geldt hoe verder weg hoe minder logisch de opstelling lijkt. Daarnaast spelen windrichting, windsnelheid en tijdstip (schaduwwerking overdag en verlichting ‘s nachts) ook een rol bij de ervaring die mensen hebben bij windenergie. Er zijn in de korte nabijheid geen andere windturbines in de omgeving, waardoor er geen sprake is van visuele interferentie.

Op de volgende pagina’s is door middel van visualisaties van het programma Windplanner duidelijk gemaakt wat de zichtbaarheid is van de windturbines vanuit verschillende plekken in de gemeente. De locatie van de standpunten is op de pagina hiernaast te zien. De schaal en grootte van de windturbines die op de afbeeldingen te zien zijn komt overeen met de voorgenomen windturbines.

Hoe opener het gebied is, hoe verder het uitzicht is, en hoe groter de kans is dat de turbines zichtbaar zijn. Opgaande objecten, zoals bebouwing, beplanting en hoger gelegen delen in het landschap kunnen het zicht blokkeren. Op de kaart hiernaast zijn de opgaande delen goed zichtbaar (blauw is laag, rood is hoog). De geplande turbines liggen gunstig in het lagere gedeelte van de gemeente.

A73 Oost NW wind

Vanaf de snelweg A73 worden de windturbines als een serie in perspectief ervaren. Door ongeveer gelijke onderlinge afstand tussen de turbines ontstaat een ritme wat mee gaat met de lijn van de weg. Bestuurders zullen steeds opnieuw een windturbine benaderen.

Vanaf de snelweg A50 worden de windturbines als een serie in lijn ervaren welke haaks staat op de snelweg. De turbines worden door bestuurders benaderd en wanneer men is gepasseerd, zijn ze uit het zicht.

A50 Zuid NW wind A50 Zuid ZW wind

Van Heemstraweg Winssen NW wind Hoogstraat Ewijk ZW wind

Winssen is gelegen ten noordwesten van de turbines. Vanaf de Van Heemstraweg zijn (meerdere) turbines tussen bebouwing door in de verte te zien. De profielen in binnen de bebouwde kom zelf zijn over het algemeen ruim opgezet. In de Leegstraat is bijvoorbeeld een windturbine in de verte te zien, van ervaring als serie is hier geen sprake.

Ewijk is dichter bij de turbines gelegen dan Winssen en is een grotere kern. Hoe dichter naar het buitengebied, hoe groter de kans is dat de turbines te zien zijn, bijvoorbeeld vanaf de Hoogstraat. Binnen in de wijken kunnen de turbines toevallig te zien zijn, maar door de vele bochten

Augustuslaan Beuningen NW wind (nabij Heuvepark)

Leigraaf/Koningsstraat Beuningen SW wind

Jonkerstraat Weurt ZW wind

Kerkstraat/Dijk Weurt ZW wind

Beuningen, ruimschoots de grootste kern van het gebied is het dichtst bebouwd. Desondanks zijn vanaf open en ruime plekken zoals het Heuvepark meerdere turbines zichtbaar. Ook door lange, rechte wegen kan een turbine in het zicht komen, bijvoorbeeld aan het eind van de Koningsstraat.

Weurt is het verst weg gelegen van de turbines en deze zullen vanaf daar het minst zichtbaar zijn. Op sommige toevallige plekken komen de wieken van de turbines boven de bomen of de heuvels uit.

Er zijn verschillende principes opgesteld om de toekomstige waarnemer van de windturbines zoveel mogelijk rust en logica in het beeld te bieden. Daarnaast is de leesbaarheid en herkenbaarheid van de lijn met ritmische continuïteit van belang. De eenheid is daarmee bepalend voor de kwaliteit.

Er gelden daarom drie generieke principes: • minimaal 4 turbines van hetzelfde type; • gelijke onderlinge afstand;

• bij de keuze om de A50 over te steken een heldere knik maken rond knooppunt Ewijk.

Wanneer deze principes worden gevolgd, zullen de landschapsstructuren zoals de wetering en verkaveling worden versterkt, dit is ook zichtbaar in op de pagina hiernaast.

Voor beeldkwaliteit geldt ook dat de eenheid bepalend is voor de

kwaliteit. Over het algemeen kan worden gesteld dat het effect positiever wordt ervaren wanneer de verschijningsvorm eenheid en rust uitstraalt. Over de beeldkwaliteit van de turbines zijn de volgende principes opgesteld:

• de tiphoogte is 230 meter;

• de verhouding tussen rotordiamter en ashoogte is bijvoorkeur 1:1; • de turbines hebben drie wieken;

• de turbines hebben dezelfde draairichting en draaien bij voorkeur / indien mogelijk synchroon;

• het uitzetten van turbines wordt zoveel mogelijk vermeden; • de kleur van de turbines is ingetogen (wit / lichtgrijs); • de turbines hebben geen ‘groene voet’ of rode strepen; • de voet van de turbine wordt zorgvuldig ingepast;

• de turbines hebben geen zichtbare materiaalverschillen aan de buitenkant;

• er wordt bij voorkeur geen reclame/branding (bv de naam van de fabrikant / energiemaatschappij) op de turbine geplaatst. Indien hier toch voor wordt gekozen is dit geïntegreerd vormgegeven en geplaatst op de gondel, niet dominant en blijft de hoofdkleur van de

In document Zon & Wind (pagina 30-48)