• No results found

van Juultje, ondanks het vrolijke kaft. Het was een heel dik boek en het einde vloeide

In document Ferdinand Langen, In pyama · dbnl (pagina 88-93)

weg in tranen. Over dat onderwerp was immers een bijbel vol te schrijven en nog

meer. Ze zou het aan den loodgieter cadeau doen, die altijd zei dat het leven een

grapje was als je maar wist hoe je de kikker bij de poot moest pakken. Maar die

loodgieter had er nu dan zelf ook naast gegrepen, anders behoefde je immers niet

met gebroken ledematen in het ziekenhuis te liggen. Een goede leer en eigen schuld,

dacht ze en ze glimlachte medelijdend. Ze liet haar blote tenen heen en weer springen

in de vakjes die het maanlicht vormde op de vloer. Onderwijl dacht ze aan het spelend

meisje dat zij geweest was en dat ook niet naar bed wilde, maar toen waren er lelijke

gezichten in het donker die tegen haar knipoogden en alleen weggingen wanneer

haar grootvader als een haan kraaide. Ze had daar altijd heel veel plezier om gehad

en het was haar nooit

duidelijk geworden waarom Petrus huilde, toen hij driemaal achtereen een haan had

gehoord. Ze zag nu haar grootmoeder ook weer, zoals die voor het raam zat te

knikkebollen en zure pepermuntjes aan haar uitdeelde, die ze niet lustte. Maar Raris,

de hond, was er gek op. Die nam alles aan, tenminste wanneer het uit de rechterhand

kwam en het van een christen was. Een vader of een moeder kende ze niet. Wanneer

dat onderwerp ter sprake kwam, zei haar grootvader dat ze zo'n vluggertje was en

dat ze dat trapje had overgeslagen. Het meest hield ze van haar grootvaders paarden,

onrustige dieren, die alsmaar hun hoofden schudden en niets zeiden. Ze leken daarin

op haar grootmoeder, maar de paarden schatte ze nog iets wijzer, voornamelijk omdat

die volkomen zwegen en haar grootmoeder zich nog al eens, op een zonnig uurtje,

tot een gezang liet verleiden, met lange huilerige uithalen. ‘Die gaat nog eens zingend

de hemel in’, zei haar grootvader dan en hij kreeg gauwer gelijk dan hij wellicht zelf

had verwacht. Op een morgen kwam hij behuild en met de vinger op zijn lippen haar

het verschrikkelijke nieuws vertellen. ‘Ssst’, zei hij, ‘je mag haar niet zien. Ze is

helemaal blauw. Zo iets vergéét je niet weer’. Ze dacht dat die vreselijke kleur van

het zingen kwam, omdat dat grootmoeder altijd zo slecht was afgegaan. Ze huilde

veel en lag in een hoek van de kamer op het zeil brieven te schrijven aan haar grote

zus. Die schreef terug: ‘Word je niet koud op het zeil? Kom maar bij ons. Zacheüs

vindt het ook goed, nu grootmoe overleden is. Grootva zei: ‘Juultje’ en zo schor dat

ze weer moest huilen.

Ze was onderwijl op een slaapkamerstoel gaan zitten, waar ze bijna weer afgleed,

toen ze met haar grote teen het verste lichtvlekje wilde aanraken. Ze had zo'n klein

voetje, dat ze er zelf bijna verliefd op was. Ze nam het

in haar handen en streelde er over met haar vingers. Midden in de hoge boog tussen

hiel en teen zat een klein rood vlekje. Misschien had ze weer tegen de scherpe spijlen

van haar ledikant geschopt, voor ze uit wandelen ging. Waarom zal ik niet op mijn

teen gaan zuigen, dacht ze, nu ik mij toch nog zo'n baby voel? Ik kan hem nog best

in mijn mond krijgen, want ik ben nog lenig genoeg. Hoe vaak gleed ze elke dag de

trap niet af? En de bakker, die nog steeds hoopte haar eens ongegeneerd in zijn armen

te kunnen opvangen, kwam telkens te laat. Ze zou hem morgen zeggen dat zijn

broodjes weer te hard waren en dat hij spotte als hij zei: ‘Ik breng u heden uw

dagelijks brood’. Daar dankte zij Onzelieveheer wel voor. Ze zag zichzelf weer staan

op het boekomslag en ze vond toch dat ze wat te vrolijk keek, vooral omdat er

binnenin zoveel werd gehuild. Haar grote zus kreeg een mooie rol in het boek, dat

stond vast, maar van Zacheüs zouden alle meisjes huiveren en aan het slot ging hij

dood, zonder dat iemand een traan om hem liet. Alleen Henkie huilde, maar dat

kwam omdat die zijn zin niet kreeg. En grote zus zou hem niet eens zoenen, dat deed

zij immers toch alleen maar wanneer Zacheüs er bij was en het zag. Wanneer Zacheüs

thuis kwam, was het voor haar, Juultje, boodschappen doen om hem niet voor de

voeten te lopen. Onderwijl draaide Henkie haar Volendammer pop een arm uit,

waarom zij hem weer des avonds onder de tafel stiekum tegen zijn schenen schopte,

zodat hij brulde en Zacheüs opsprong alsof ze hem had geraakt. Haar grote zus begon

dan huilend te gieren: ‘God, God, ik kan het toch ook niet helpen dat zij d'r is!’

Meestal liep ze na zoiets de straat op, omdat het huis haar te klein werd. Ze wachtte

voor het stationnetje op de treinen die haar mee zouden nemen, maar ze reden haar

allemaal hijgend voorbij,

want het stationnetje deed geen dienst meer. Daarna ging ze over de spoorbrug naar

het plantsoennetje om de eendjes te voeren. Ze had weliswaar geen brood bij zich,

maar naar kiezelsteentjes hapten ze evengoed, totdat ze het door kregen. In het gras

ging ze zoeken naar klaverviertjes die geluk brachten en Zacheüs op deden vliegen,

maar zonder resultaat. Toen er in de verte een agent aankwam vluchtte ze tot ze

buiten adem was en later liep ze met Willem, een gek, die iedereen groette en telkens

over zijn eigen benen struikelde. Soms hoopte ze dat ze grootvader tegen zou komen,

want ze verlangde terug naar de paarden, zelfs naar de zure pepermuntjes. Eenmaal

meende ze hem op de markt te horen kraaien, maar dat bleek een koopman te zijn

met speelgoed. Pas wanneer ze honger kreeg, waagde ze de tocht terug naar huis.

Grote zus bewaarde eten voor haar in de kast, tenminste wanneer Henkie daar zijn

vingers ook niet achter kreeg.

Later hoorde ze dat haar grootvader verhuisd was en de paarden verkocht waren.

Met haar grote zus zocht ze hem eens op. Ze namen bloemen voor hem mee, dahlia's

uit hun eigen tuin, want hij was nu toch te oud geworden om chocolade te eten. Hij

woonde in een groot gebouw, waarin het in de gangen rook naar overgekookte melk.

Er schuifelden alleen oude mensjes rond met druppels aan hun neus en trillende

handen. Ze raapte een grote, rode zakdoek op en gaf die aan een oud vrouwtje, dat

wat zocht, naar zij meende, omdat ze zo krom liep. Maar haar zus trok haar vlug mee

en zei dat zoiets vies was. Haar grootvader zat in een klein kamertje voor het raam

te lachen of te huilen, het kon beide zijn. Zijn gezicht ging grotendeels schuil achter

een geranium. Hij praatte druk en rookte uit zijn pijp, waaruit steeds as op zijn broek

viel. Grote zus zei: ‘'t Is wel aardig hier en hoe is de

zorging?’ Ze keek rond om iets te vinden waar ze een aanmerking op kon maken.

‘Prima, prima’, zuchtte grootvader en wilde de as van zijn broek kloppen, maar hij

sloeg er net naast, want zijn ogen waren niet zo goed meer. ‘Dat mag ook wel.... voor

't géld!’ knikte grote zus. Ze dronken samen koffie en grote zus tracteerde nog op

koekjes om grootvader eens te verwennen. Toen ze afscheid namen huilde hij alleen:

‘Alles ben 'k kwijt. Me huis, me paarden, me vrouw, me Juultje....’ Er liep spuug

langs zijn pijp. Grote zus troostte: ‘Kome nog wel 's terug, kome wel weer. Kalm

nou maar grootva’. Nog voor grote zus vluchtte ze de deur uit en langs de oudjes

door de poort. Pas voor de vijver met de stenen trapjes naar beneden bleef ze staan.

Haar hand, waarin ze nog steeds de dahlia's hield was nat, want ze had de stengels

gekneusd. Ze liep de stenen trapjes af en wierp de slappe bloemen in het water.

Misschien blijven ze nog wel in leven, dacht ze, nu ze zich vol kunnen drinken.

Dezelfde avond plaagde Henkie haar thuis dat ze bang voor grootvader was geweest.

Van dat geplaag trok ze zich echter maar weinig aan, want Henkie was nog maar

een klein jongetje, nu ze zelf al voor haar Mulo-examen zat. Grote zus haalde het

geboortebewijs, waar de nieuwsgierige onderwijzer om gevraagd had. Toen ze dat

stuk aannam, rochelde Zacheüs ergerlijk achter zijn krant. Ze liep er mee naar boven.

Tussen haar boeken bekeek ze het lang en aandachtig. Ze meende dat ze zich vergiste,

als ze het goed begreep was haar zuster haar moeder, het trapje dat ze had

overgeslagen. Ze tekende poppetjes in haar nieuwe agenda om een oplossing te

vinden, maar ze kwam er niet uit en tenslotte vroeg ze er beneden naar. Grote zus

begon weer huilend te gieren en Zacheüs vloekte er tegen in dat ze het toch eenmaal

moest weten, godverdomme, en

dat ze nu groot genoeg was om het te begrijpen. Ze begreep het echter niet dadelijk,

In document Ferdinand Langen, In pyama · dbnl (pagina 88-93)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN