• No results found

Jan van der Zee en Hendrik Werkman

’t Eerstvolgend no’r van ’t blaadje: “The Next Call”, waaraan

wij ook meewerken zal u worden gezonden

0

69 Compositie rood, geel, blauw 1925 sign. + dat. r.o.: W.A. ’25 olieverf op doek 90 x 76,5 cm particuliere collectie

2  in 1924 leek het constructivisme in Groningen aan betekenis te winnen toen internatio-

nale contacten werden aangeknoopt en ook Van der Zee zich tot de richting bekeerde. Vanaf het einde van dat jaar maakten Werkman, Van der Zee en Alkema alledrie deel uit van De Ploeg en vormde hun abstracte kunst een factor om rekening mee te houden. Bin- nen de vereniging werd hun werk dan ook met enige argwaan bekeken.

Tot een Groninger beweging of groep zou het echter niet komen, al deed met name Alkema moeite om in zijn contacten met Peeters, Willink en Behrens-Hangeler ook het werk van de anderen onder de aandacht te brengen, daarmee min of meer aangevend dat het constructivisme in Groningen gedragen werd door hun drieën. Zo noemt hij in zijn eerste brief aan Willink [brief 1] het werk van Werkman, Van der Zee en hemzelf in één adem en zendt hij met zijn tweede brief aan Willink foto’s mee van zijn werk en dat van Van der Zee. “Werkman”, zo schrijft hij, “beloofde mij, U iets rechtstreeks te zen-

den.”130 Ook in zijn eerste brief aan Behrens-Hangeler brengt Alkema het Groninger

drietal onder de aandacht als “einige Avant Garde Mahlern” die graag deelnemen aan internationale tentoonstellingen en sluit hij foto’s van werken bij.

In de tweede brief aan Willink maakt hij bovendien melding van een te verschijnen Next

Call, waarin werk van hem en Van der Zee zou worden opgenomen. “’t Eerstvolgend no’r

van ’t blaadje: “The Next Call” waaraan wij ook meewerken zal u worden gezonden.” Deze zevende aflevering van het tijdschrift verscheen in februari 1925 en betekende de eerste en, naar uiteindelijk zou blijken, laatste gezamenlijke presentatie van hun werk

(afb. 67).131

Dat The Next Call in de eerste plaats fungeerde als een persoonlijke spreekbuis, laat

het zevende nummer goed zien. Prominent in het midden van de bladspiegel is een com- positie in twee kleuren van Werkman zelf geplaatst, terwijl de zwart-witbijdragen van Alkema en Van der Zee – bijna als illustraties – ter weerszijden daarvan zijn opgenomen. Van een gelijkwaardige presentatie was dan ook geen sprake.

Gaandeweg moet Alkema begrepen hebben dat Werkman weinig behoefte voelde aan samenwerking. Weliswaar maakte hij zich in woord en daad sterk voor vernieuwende kunst, maar hij volgde geheel zijn eigen lijn en betrok anderen niet in zijn contacten naar

buiten. Was het Alkema die Werkmans activiteiten bij de samenstellers van Het Over-

zicht introduceerde en bemiddelde in het eerste contact, in zijn brieven aan de redactie

en later Berckelaers maakte Werkman nergens gewag van zijn relatie met andere Gro-

ninger kunstenaars.132

Dat er in Groningen geen beweging of groep ontstond waarin Werkman, Alkema en Van der Zee hun krachten bundelden, lag ongetwijfeld ook aan de totaal verschillende artis- tieke instelling die zij erop na hielden. Alkema was overtuigd constructivist en vond in de richting bij uitstek de mogelijkheid om zichzelf in relatie te brengen met het alom- tegenwoordige, door beelden te creëren uit elementaire vormen met een heldere onder- linge samenhang. De grondgedachte die hierin besloten ligt en de geestelijke betekenis van zijn werk bepaalt, ontbreekt bij Werkman en Van der Zee, wier verhouding tot het

constructivisme een fundamenteel andere was. Voor hen bleek het ten slotte niet meer dan een experimentele fase binnen hun artistieke ontwikkeling. Uiteindelijk was Werk- man als kunstenaar ook te beweeglijk en onafhankelijk om zich te conformeren aan wel- ke stijlprincipes ook. De overeenkomsten die zijn drukkunst vertoont met het constructi- visme zijn ook eerder formeel dan inhoudelijk van aard en zijn te herleiden tot de zet- materialen die hem ter beschikking stonden. Weliswaar hield Werkman in zijn druksels rekening met meetkundige principes, maar hij liet zich er zeker niet door beperken. Zo maakte hij geen gebruik van uitgewerkte ontwerpen, laten zijn compositieschema’s zich nooit exact herleiden tot onderliggende rasterpatronen, speelden intuïtie en associatie tijdens het drukproces een grote rol en voldoet zijn vormentaal nooit aan de wetten van

de zuivere geometrie, zoals bij Alkema en Van der Zee wel het geval is.133 Bovendien

vervaardigde hij in dezelfde periode waarin zijn druksels met constructivistische inslag ontstonden schilderijen en werken op papier die expressionistisch van opzet zijn en meer aansluiten bij het werk van Ploegkunstenaars als Wiegers en Altink.

Ofschoon de twee nauw bevriend waren, bestond er ook tussen Alkema en Van der Zee op artistiek vlak geen samenwerking en was er zeker geen sprake van het op elkaar af- stemmen van ideeën. Op de vraag van Van Os hoelang Van der Zee constructivistisch heeft gewerkt, antwoordt Alkema: “Dat is moeilijk te zeggen. […] Van dat constructivis- tisch werk heeft hij geen enkel stuk in het atelier gemaakt. Alleen de etsen zijn daar af-

gedrukt. Maar het enthousiasme van mij sloeg wel een beetje op Faber en hem over.”134

tuur’, in: Ploeg Jaarboek 2001/02, Groningen 2003, pp. 38­43.

128 In de nalatenschap van Alkema bevinden

zich duidelijke aanwijzingen dat hij in het bezit was van de nummers 5, 6, 7, 8 en 9 van The Next Call, maar niet van de eerste vijf afleverin­ gen. Op grond hiervan mag worden aange­ nomen dat hij niet tot de bevriende relaties behoorde die het tijdschrift vanaf het begin kregen toegezonden. Het zesde nummer ver­ scheen in november 1924, de periode waarin Alkema in contact stond met Het Overzicht en lid was geworden van De Ploeg. Van der Zee behoorde in 1923 al wel tot de intimi onder wie Werkman het tijdschrift verspreidde. Vermoe­ delijk heeft Alkema het tijdschrift voor het eerst bij Van der Zee gezien. De eerste twee afleveringen van The Next Call verschenen in september en oktober 1923 (zie: J. Martinet, The Next Call – Avant-garde geschriften van Hendrik Werkman, uitgegeven van september 1923 tot november 1926 in Groningen, Utrecht 1995).

129 Een door Werkman aan Van der Zee ge­

schonken druksel uit 1924 geeft blijk van hun vriendschappelijke relatie en van Van der Zee’s belangstelling voor Werkmans vroege druk­ kunst. Dit druksel dat zich thans bevindt in de collectie van het Groninger Museum is aan de rechter onderzijde met potlood voorzien van de opdracht: voor J. van der Zee H.N. Werkman ‘24. Van der Zee’s dochter Dicky Bijlstra­van der Zee verklaart hierover: “Zo lang als ik me kan herinneren hing dat druksel bij mijn ou­ ders in de woonkamer. Met pijn in het hart heeft hij het later verkocht aan het Groninger Museum.” (Gesprek met Dicky Bijlstra­van der Zee najaar 1998, najaar 2004).

Wellicht heeft het intensievere contact tussen Werkman en Van der Zee ertoe bijgedragen dat in aflevering zeven van The Next Call twee wer­ ken van Van der Zee en slechts één van Alkema werden opgenomen.

130 Dat Willink tijdens een bezoek aan Bercke­

laers al geattendeerd was op het werk van Werkman blijkt uit Alkema’s brief van 28 de­ cember 1924 [brief 2]: “Het schriftje en de kleur­

drukken die u bij Berckelaers zag waren van Werkman.” Waarschijnlijk was het Alkema die na zijn reis Werkman aanspoorde contact op te nemen met Het Overzicht. Op 12 augustus 1924 zendt Werkman aan de redactie van Het Over- zicht een exemplaar van The Next Call, waarop Berckelaers – onder zijn pseudoniem Seuphor – buitengewoon enthousiast reageert. Vervol­ gens stuurt Werkman hem een drietal druk­ sels (brieven van Hendrik Werkman aan Het Overzicht en Michel Seuphor, Werkman Ar­ chief, Groninger Museum, inv. nr. 1).

In de eerstvolgende, tevens laatste aflevering van Het Overzicht, die verscheen in februari 1925 werd The Next Call als buitenlands con­ tact vermeld. Werk van Werkman werd noch in Het Overzicht noch in De Driehoek opgenomen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Pee­ ters het enthousiasme van Berckelaers niet deelde. In februari 1925 benaderde Peeters de Groninger drukker evenwel met het voorstel om postkaarten uit te geven van zijn werk. Werkman gaat hierop evenals Alkema, die het­ zelfde aanbod kreeg, niet in (zie noot 69).

W o b b e A l k e m a , J a n v a n d e r Z e e e n H e n d r i k W e r k m a n

4  De constructivistische schilderijen van Van der Zee ont-

stonden dus kennelijk buiten Alkema’s blikveld, waardoor hij weinig kan vertellen over de duur van diens abstracte periode. Zelf is Van der Zee altijd vaag gebleven over de constructivistische fase binnen zijn werk. De brieven van Alkema aan Willink zijn de eerste bron die hierover enige duidelijkheid lijken te scheppen. Zo schrijft hij op 28 de- cember 1924 [brief 2]: “Van der Zee, oorspronkelijk een knap landschap- en portretschilder is pas dezen zomer meer Konstructief gaan schilderen.” Op 12 januari 1926 [brief 5] kan hij meedelen dat Van der Zee “het Konstructi- visme vaarwel gezegd” heeft en weer landschappen en portretten schildert als tevoren. Afgaande op deze twee brieven heeft Van der Zee hooguit anderhalf jaar construc-

tivistisch gewerkt. Hoewel hij weer landschappen en portretten schilderde, maakte hij zijn laatste compo- sitie met constructivistische inslag – een op de druk- technieken van Werkman geïnspireerd schilderij – evenwel in 1926 (afb. 76).

In formeel opzicht bestaan er tussen het constructi- vistische werk van Alkema en Van der Zee zeker over- eenkomsten. Beiden hanteerden een beeldtaal die bestaat uit rechthoeken, driehoeken, cirkels of daar- van afgeleide vormen en maakten consequent ge- bruik van een onderliggend raster. Waar Alkema in zijn abstracties doorgaans een heldere eenvoud en harmonieus evenwicht van subtiel op elkaar afgestem- de vormen, vlakken en kleuren bereikt, weerspiege- len de schilderijen van Van der Zee vooral beweeg- lijke structuren van voor en tegen elkaar geplaatste geometrische kleurvlakken. Zelfs in

een schilderij als Compositie met cirkel, waarvan Alkema in zijn brief van december 1924

[brief 2] een foto bijsloot (afb. 21), dat in zijn sobere ‘vormgeving’ nauwe verwantschap vertoont met diens werk, liggen de onrust en energie die zijn constructivisme kenmerkt

besloten.135

Is het werk van Alkema vooral introvert en beschouwelijk van aard, dat van Van der Zee is dynamisch, naar buiten gericht en heeft eigenlijk altijd een figuratieve inslag. “Mijn werk heeft altijd iets te maken gehad met wat ik gezien heb”, verklaart Van der Zee in

1978 in een interview over zijn abstracte werk uit de jaren twintig.136 “Ik moet eerst een

tik hebben gehad van wat ik gezien heb, voordat ik ga werken.” In zijn constructivisti- sche werk reorganiseert hij aan de realiteit ontleende motieven en laat deze opgaan in een geometrisch geordend systeem. Naar inhoud staat zijn werk dan ook dichter bij

dat van Werkman, wiens druksels over het algemeen ook een figuratief uitgangspunt kennen.

De weinige constructivistische schilderijen die van hem bekend zijn en verschillende zwart-witfoto’s van waarschijnlijk verloren gegane composities laten zien dat Van der Zee met wat hij kreeg aangereikt in korte tijd in staat bleek een geheel eigen stijl te ont- wikkelen. Zijn belangrijkste inspiratiebronnen waren ongetwijfeld de Vlaamse construc- tivisten Felix De Boeck en Karel Maes, wier werk hij leerde kennen aan de hand van re-

producties in Het Overzicht. De invloed van de eerste klinkt door in een aantal schilderij-

en die alleen bekend zijn van een tweetal atelierfoto’s (afb. 74, 75), die van de tweede in Van der Zee’s grafiek (afb. 73, 85). Dat neemt niet weg dat zijn constructivistische werk een volstrekt eigen karakter draagt. “Bij Van der Zee was het ook geen beïnvloeding

131 In de nalatenschap van Willink werden

geen exemplaren van The Next Call en geen brieven van Werkman aangetroffen. Het is dan ook evenmin zeker of Werkman, zoals Alkema in zijn brief van 28 december 1924 aankondig­ de, exemplaren van The Next Call aan Willink heeft verzonden of dat deze de zevende afleve­ ring met bijdragen van Alkema en Van der Zee, heeft ontvangen.

132 De enige Groninger kunstenaar die Werk­

man noemt is Jan Wiegers. In zijn brief van 19 november 1922 aan Berckelaers sluit hij name­ lijk een foto bij “naar een schilderij door J. Wie­ gers alhier in 1922 gemaakt. ’t Is een beetje geflatteerd.” (brief van Hendrik Werkman aan Fernant Berckelaers, 19 november 1922, Werk­ man Archief, Groninger Museum, inv. nr. 1). Het schilderij waarover Werkman schrijft, bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Stede­ lijk Museum te Amsterdam.

133 De grondtoon van de druksels die hij in de

periode 1923­1928 maakte, is in veel gevallen dan ook – zeker wanneer het speelse element overheerst – eerder expressionistisch dan con­ structivistisch (zie: H. Steenbruggen, Vrij lave- ren tussen schilderkunst, drukkunst, abstractie en figuratie, Ploeg Jaarboek 2004, Groningen 2005, p. 57 en 59).

134 Johann Faber begon overigens al in 1923,

dus eerder dan Van der Zee, met het vervaar­ digen van abstracte composities. Enkele ab­ stracte werken op papier uit dat jaar bevinden zich in een map, afkomstig uit de nalatenschap van Johan Theunisz. De map bevat naast werk van Faber tekeningen en grafiek van andere Groninger kunstenaars als Wiegers, Alkema en Van der Zee uit de periode 1922­1923. De werken van Van der Zee die zich in de map bevinden zijn alle naar de werkelijkheid ge­ maakt. Een abstracte tekening van Faber werd, voor het eerst, opgenomen in de expositie Beeld van een verzameling, Groninger Museum 2006/07 en werd afgebeeld in de begeleiden­ de catalogus (A. Burema (red.), In het spoor van De Ploeg – de verzameling Wim Koops, Groninger Museum, Groningen 2006, p. 45). Faber oriënteerde zich in tegenstelling tot Alkema en Van der Zee niet op het constructi­ visme, maar ogenschijnlijk op meer lyrische, uit de Jugendstil en symbolisme voortgeko­ men vormen van abstracties, zoals die zich in Nederland bijvoorbeeld openbaarden in het werk van Janus de Winter, Jacoba van Heems­ kerck en kunstenaars rond De Branding.

135 Een foto van dit onbekende schilderij

werd tijdens de voorbereidingen van de ten­ 71 Zwart-witfoto uit 1926 van het verloren gegane schilderij Compositie

Stad uit 1925 van Jan van der Zee Ploegarchief Groninger Museum

73 Jan van der Zee Compositie 1925 sign. + dat. r.o.: JvdZee.24 houtdruk 14,5 x 11,5 cm (beeldmaat) Groninger Museum, schenking Dicky Bijlstra-van der Zee

72 Jan van der Zee Compositie Stad 1924 sign. + dat. r.o.: JvdZee 24 houtdruk 20,2 x 31 cm (beeldmaat) Groninger Museum, bruikleen Gemeente Groningen

W o b b e A l k e m a , J a n v a n d e r Z e e e n H e n d r i k W e r k m a n

  maar een zelfbewust houding van ‘dit kan ik ook’, en hij deed het”, merkt Alkema later

op. “Het ziet er goed uit wat hij gemaakt heeft.”137

Het constructivisme van Van der Zee kwam weliswaar voort uit overeenkomstige forme- le principes, maar kende een beeldend resultaat dat over het algemeen sterk verschilde van dat van Alkema. Van directe beïnvloeding lijkt in deze dan ook nauwelijks sprake. Zijn karakter en verbondenheid met de visuele waarneming moesten hem wel in andere richtingen stuwen, maar het valt zeker niet uit te sluiten dat Van der Zee bewust het voorbeeld van Alkema uit de weg ging om zijn onafhankelijkheid te waarborgen. Dat hij van het pionierswerk van zijn vriend heeft geprofiteerd is echter evident, want het was Alkema die hem met zijn reis naar Antwerpen, enthousiasme en informatie op het spoor

zette van ‘de nieuwe richting’ en hem later betrok bij zijn contacten met De Driehoek.

Het constructivisme in Groningen manifesteerde zich in het werk van drie kunstenaars die zochten naar nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden, maar de richting vanuit geheel verschillende artistieke opvatting benaderden. Tot een echte samenwerking kon het daarom niet komen. In zijn gesprek met Van Os stelt Alkema bondig vast: “[…] het was toonstelling Jan van der Zee – geschilderd, ge-

sneden, ontworpen, die in 1999 werd gehou­ den in het Groninger Museum, aangetroffen in de nalatenschap van de kunstenaar. Op stilis­ tische gronden werd dit schilderij toegeschre­ ven aan Van der Zee (zie: H. Steenbruggen, ‘Jan van der Zee – geschilderd, gesneden, ont­ worpen’, in: H. Steenbruggen (red.) Jan van der Zee – geschilderd, gesneden, ontworpen, De Ploeg 5, Groninger Museum, Groningen 1999, p. 20). Een tweede foto ervan bevond zich bij een van de brieven van Alkema aan Willink [brief 2]. De samenstellers van het boek Een eeuw Willink, die de foto opnamen, veronder­ stelden dat het een schilderij van Alkema be­ trof (S. Willink en V. Vlasbom, [2001], p. 54). Op de achterzijde van de foto staat echter een duidelijk herkenbare handtekening van Van

niet zo, wat later wel vaak van buitenaf gesuggereerd werd o.a. door de tentoonstelling ‘Het Nieuwe Wereldbeeld’, dat Werkman, Van der Zee en Alkema een constructivistische groep vormden. Daar was geen sprake van. Dat was als zodanig helemaal geen artistie-

ke eenheid.”138

der Zee, zodat er geen twijfel kan bestaan over de eerdere toeschrijving.

Over de twee foto’s van schilderijen van Van der Zee schrijft Alkema aan Willink: “Beide foto’s zijn naar werken van de laatste weken genomen.” Op basis van dit commentaar kan Compositie met cirkel eind 1924 worden geda­ teerd. Zoals de meeste constructivistische schilderijen van Van der Zee is ook Compositie met cirkel verloren gegaan (zie noot 158).

136 G. Fokkens, ‘Te Kunst & Te Keur – Jan van

der Zee: ‘je kunt mijn werk op kilometers af­ stand herkennen’ ’, Nieuwsblad van het Noor- den, 10­3­1978.

137 H. van Os, 1978, p. 62.

138 H. van Os, 1978, p. 62.

74 Jan van der Zee in zijn woning/atelier in de Riouwstraat te Groningen tijdens het beschilderen van een houten broche 1924/1925. Aan de wand twee van zijn landschappelijke composities

75 Jan van der Zee met op de ezel een verloren gegaan schilderij en

daaronder het schilderij Park bij avond (afb. 86), 1924/1925. 76 Jan van der Zee Compositie landschap 1926 sign. r.o.: JvdZee olieverf op doek 50,5 x 50,5 cm Groninger Museum, bruikleen Gemeente Groningen

W o b b e A l k e m a , J a n v a n d e r Z e e e n H e n d r i k W e r k m a n

 In het werk van Jan van der Zee namen de figuratie en een im- pressionistische peinture in de loop van 1925 alweer de over- hand. Alkema daarentegen bleef het constructivisme onvoor- waardelijk trouw, ook toen er in 1926 een einde kwam aan zijn contacten met Willink en Peeters en het kunstklimaat ge- durende de tweede helft van de jaren twintig steeds ongunstiger werd voor avant-garde- kunst. Tot aan 1931, het jaar waarin hij zijn voorlopig laatste werk maakte, bleef hij zich ontwikkelen, nieuwe inspiratiebronnen aanborend in het werk van Wassily Kandinsky en El Lissitsky (afb. 78). Uiteindelijk deden de teloorgang van de internationale avant- garde, de groeiende dreiging van het opkomende fascisme en niet in de laatste plaats economische motieven hem besluiten zijn artistieke bezigheden te staken. Aan Van Os verklaarde hij dat hij steeds sterker het gevoel kreeg dat

het misging met de westerse cultuur. “[…] wat doe je dan nog met schilderijen, daar heeft niemand behoefte aan. Ik kon dus eigenlijk geen schilderijen meer maken. Een schil- derij eist concentratie en rust en daar ontbrak het me aan. Als ik aan de toekomst dacht, kreeg ik het wel eens be- nauwd en dan dacht ik: ‘probeer maar te redden wat er te redden is.’ We zijn in 1933 getrouwd en we hadden onder- dak. Daar was het eigenlijk wel mee gezegd. We moesten heel veel doen om in leven te blijven. Dat eiste alle tijd en veel inspanning en dan is er voor mij niet de mogelijkheid

om me op iets anders te concentreren.”139

Hoewel hij een drukke baan had en het gezin in 1946 werd uitgebreid met een derde zoon, pakte Alkema in de tweede helft van de jaren veertig voorzichtig de draad weer op. Na