• No results found

DEEL 2 ONTWERP-MER

5 D ISCIPLINE B ODEM

Afbakening van het studiegebied

Het studiegebied voor de discipline Bodem bestaat uit het projectgebied zelf, met aandacht voor die zones waar tijdens de exploitatie nog een invloed op de bodem te verwachten valt.

Het studiegebied kan worden opengetrokken tot buiten het projectgebied wat bodemkwaliteit betreft en dan meer bepaald de mogelijke effecten van verontreinigingsbronnen in de nabije omgeving van het projectgebied. Het algemeen studiegebied dat tot op 200 m van de terreingrens reikt zal voldoende ruim zijn voor de discipline Bodem.

Juridische en beleidsmatige context

Wetgevingen die van belang kunnen zijn voor de exploitatie van de installaties op de site van Stora Enso Langerbrugge, zijn VLAREBO (in het kader van bodemonderzoeken), VLAREMA (m.b.t.

afvalstoffenbehandeling) en VLAREM.

Methodologie

Methodiek beschrijving van de referentietoestand

Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich op basisinformatie die ter beschikking is of kan worden gesteld. Voor het onderzoek naar de bodemgesteldheid, bodemkwaliteit en geologie in het studiegebied wordt gebruik gemaakt van o.a. volgende gegevensbronnen:

• geologische kaart van België;

• bodemkaart van Vlaanderen voor de beschrijving van de bodemtypes;

• website van de Databank Ondergrond Vlaanderen (http://dov.vlaanderen.be) en de Bodemverkenner waar informatie omtrent boringen, sonderingen, peilputten, waardevolle bodems wordt geraadpleegd;

• OVAM-databank met locatie van uitgevoerde bodemonderzoeken;

• Bestaande bodemonderzoeken ter hoogte van de site;

• geologie in relatie tot grondwaterhuishouding, meer bepaald grondwaterstanden en mogelijk aanwezige watervoerende of afsluitende lagen: o.a. geologisch kaartmateriaal en sonderingen op Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV);

Er zijn geen veldanalyses, detailinventarisaties en veldwerkzaamheden (op het vlak van bodemsoort/kwaliteit, gevoeligheid bodem voor zettingen e.d.) door boringen en sonderingen of andere uitgevoerd in kader van voorliggend MER.

Methodiek effectvoorspelling en -beoordeling

Het identificeren, meten en voorspellen van milieueffecten op of via de bodem gebeurt voornamelijk via de bodemkenmerken en –hoedanigheden. Wijzigingen van de bodem (ruim opgevat) worden meestal negatief beoordeeld omdat ze een verlies of verslechtering van de structuur inhouden.

Er is enkel een uitbreiding van slibverwerking gepland zonder grote bouwwerken of graafwerken op de site, en zonder aanlegfase. De meeste effecten voor bodem zijn in principe vooral te verwachten tijdens de aanlegfase (vergraving, grondverzet, mogelijke verontreiniging, …). Bovendien is de bodem in belangrijke mate reeds antropogeen verstoord.

Effecten zoals vernietiging van bodemstructuur zullen hier dan ook niet belangrijk zijn en zullen bijgevolg niet aan bod komen in dit MER. De focus zal gelegd worden op risico op bodem- en grondwaterverontreiniging door de uitbreiding van de verbrandingscapaciteit voor RWZI-slib.

Onderstaande tabel vat het te onderzoeken aspect samen.

Tabel 5-1: Overzicht methodologie-effectgroepen discipline Bodem

Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie op basis van site (kans op uitloging afvalstoffen, lekken van machines,…) op basis van gebruikte producten en de aanwezige maatregelen om

Op basis van de te verwachten effecten zullen – waar dit nuttig is – maatregelen geformuleerd worden ter beperking of voorkoming van de effecten.

Beschrijving bestaande toestand

Situering

Volgens de bodemkaart bestaat de site van Stora Enso Langerbrugge uit bebouwde bodem. Het bodemprofiel is gewijzigd door het ingrijpen van de mens. Het terrein werd in de loop van jaren in meerdere of mindere mate opgehoogd.

Volgens het meest recent bodemonderzoek in 2015 (Envirosoil NV, mei 2015, kenmerk EB1410/060, dossiernummer OVAM 3.393) is ter hoogte van de nieuwe fabriek het terrein in 1990 – 1992 vergraven en 2 tot 3 m opgehoogd met slib van papierindustrie en gronden afkomstig van de aanleg van het spaarbekken 2 van Kluizen, en bij de effectieve bouw van de nieuwe fabriek in 2001 – 2003 het terrein genivelleerd. Ter hoogte van de waterzuivering is de bodem vergraven en 2 tot 4 m aangevuld. Ter hoogte van het terreingedeelte voor de opslag van bluswater is een gedeelte van de ‘Oude Vaart’ 8 tot 10 m opgevuld met grond afkomstig van het bouwproject van de nieuwe fabriek. Over het volledige projectgebied heen bedraagt de hoogte van het terrein ca. +8 tot +10 mTAW en wordt het als vlak beschouwd, met uitzondering van een verhoging tot ca. 19 mTAW in de uiterst noordoostelijke hoek van het projectgebied.

Op basis van uitgevoerde boringen zoals beschreven in het meest recent bodemonderzoek van 2015 (Envirosoil NV, mei 2015) kan de geologische opbouw als volgt opgesomd worden:

- Ten oosten van het voormalig traject van de ‘Oude Vaart’: 2 tot 6 m dik zand, homogeen, opgespoten grond, waterdoorlatend

- Voormalig traject ‘Oude Vaart’: 8 tot 10 m dik, zand, homogeen, opvulling, waterdoorlatend - Traject voormalige openbare weg ‘Wondelgemkaai’: 3 tot 4 m dik, zand, homogeen,

ophooglaag, waterdoorlatend

- Voormalige openbare weg (wegverharding werd niet verwijderd): 0 tot 4 m dik, zand, homogeen, vergraven grond, waterdoorlatend

- Waterzuivering:

o 2 tot 4 m dik, zand, homogeen, opgespoten grond, waterdoorlatend o 20 tot 24 m dik, Pleistoceen zand-leemcomplex, kwartair, waterdoorlatend - Fabriek:

o 2 tot 3 m dik, slib en zand, heterogeen, ophooglaag, waterdoorlatend o 0 tot 4 m dik, zand, homoheen, vergraven gronden, waterdoorlatend

- Terreingedeelte met opslag van bluswater: 8 tot 10 m dik, zand, homogeen, opvulling, waterdoorlatend

Bovenstaande geologische opbouw op basis van het meest recente bodemonderzoek kan verder aangevuld worden met visuele boringen tot -60 mTAW d.m.v. het geologisch 3D-model (bron: DOV).

Het resultaat wordt weergegeven in onderstaande figuren. Hieruit kan afgeleid worden dat de bodem in het noordoosten van het projectgebied het meest onderhavig is aan antropogene verstoring. Dit kan verklaard worden door de aanleg van het Kanaal Gent-Terneuzen en door de aanleg van de Ringvaart. De antropogene verstoring centraal op de site is minder dik en kan verklaard worden door de ontwikkeling van industrie. In het zuidwestelijke hoek van het projectgebied wordt de bovenste bodemlaag reeds gevormd door de formatie Gent, dewelke gevormd werd tijdens het Quartair en voornamelijk bestaat uit eolische dekzanden.

Er bevinden zich geen waardevolle bodemprofielen op de site.

Figuur 5-1: Visuele boring ter hoogte van noordoostelijk punt op de site met aanduiding formaties (Bron: DOV, 3D-model V3)

Figuur 5-2: Visuele boring ter hoogte van centraal punt op de site met aanduiding formaties (Bron:

DOV, 3D-model V3)

Figuur 5-3: Visuele boring ter hoogte van zuidwestelijk punt op de site met aanduiding formaties (Bron: DOV, 3D-model V3)

Bodemkwaliteit

Op de site van Stora Enso Langerbrugge zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Het meest recente bodemonderzoek dateert van 2015 en werd opgemaakt door Envirosoil NV met kenmerk EB1410/060.

Figuur 5-4: Bodemonderzoeken (bron: geoloket OVAM, geraadpleegd 24/11/2020)

Het betref zowel een oriënterend als een beschrijvend bodemonderzoek. Het oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd i.h.k.v. een periodieke verplichting. Er zijn stalen genomen van het vaste deel van de aarde en het grondwater ter hoogte van 45 verdachte zones, waaruit blijkt dat voor twee zones een beschrijvend bodemonderzoek opgemaakt diende te worden.

- Er komt een historische bodemverontreiniging voor met PAK in het vaste deel van de aarde ter hoogte van zone 42. De verontreiniging is ontstaan op dit perceel ter hoogte van een spoorweg op dit deel van het terrein. De richtwaarde wordt overschreden voor een of meerdere genormeerde parameters. Er gaat geen humaan toxicologisch risico en geen ecotoxicologisch risico uit van de bodemverontreiniging. Er wordt geen ernstige bedreiging vastgesteld. Daarnaast wordt ook geen drijflaag of zinklaag vastgesteld. Bijgevolg is geconcludeerd dat er voor het vaste deel van de aarde geen noodzaak is tot bodemsanering.

- Er komt een nieuwe bodemverontreiniging voor met minerale olie in het vaste deel van de aarde ter hoogte van zone 48. Er wordt een drijflaag waargenomen. De verontreiniging is ontstaan op dit perceel en wordt als nieuw beschouwd omdat aangenomen wordt dat zij gerelateerd is aan de calamiteit bij het verwijderen van een voormalige oliegekoelde transformator in de periode april – mei 2014. De drijflaag en aanwezige bodemverontreiniging werden toen verwijderd, waarbij een restverontreiniging achtergebleven is. Ter hoogte van deze restverontreiniging wordt de richtwaarde overschreden voor een of meerdere genormeerde parameters. Bij evaluatie van de ernst van de restverontreiniging is gebleken dat er van de nieuwe bodemverontreiniging geen humaan toxicologisch risico en geen ecotoxicologisch risico uitgaat. Er wordt geen ernstige bedreiging vastgesteld. Daarnaast wordt ook geen drijflaag of zinklaag vastgesteld. Bijgevolg is geconcludeerd dat er voor het vaste deel van de aarde geen noodzaak is tot bodemsanering.

Op 3/06/2015 werd door OVAM verklaard dat het verslag van het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek conform de bepalingen van het Bodemdecreet is. Op basis van het verslag is er geen bodemsanering nodig. Stora Enso Langerbrugge beschikt over een conformiteitsattest met referentie 10971.

Effectbespreking en –beoordeling

Het risico op nieuwe verontreinigingen wordt als voldoende beheerst beschouwd. Hierin wordt aan de vigerende wetgeving voldaan.

In de geplande situatie wordt de verbrandingscapaciteit van RWZI-slib verhoogd. Er is geen aanlegfase voorzien. Er worden geen vergravingen voorzien op de site, die overigens voor een groot deel verhard is. Er wordt tevens geen grondwater opgepompt en/of gebruikt. Bijgevolg bestaat er geen risico op een verplaatsing van bestaande verontreinigingen.

Er zijn geen werkzaamheden voorzien die een impact kunnen hebben op de bodem. Het bijkomende materiaal dat verwerkt zal worden (RWZI-slib), is niet vervuild zodat het geen risico vormt voor de bodem. Er wordt geen nieuwe of aparte opslag voorzien. Het slib wordt in de bestaande stortput gelost en wordt opgeslagen in de bestaande, afgesloten silo’s.

Om risico’s te vermijden, zijn in de huidige situatie voorzieningen getroffen om verontreinigingen te voorkomen, zoals ook in de diverse vergunningen voorgeschreven. Hiervoor zijn de nodige inkuipingen, lekbakken of dubbele wanden voorzien. In de geplande situatie blijven deze voorzieningen van toepassing.

Potentieel verontreinigd hemelwater wordt in de huidige situatie via een riolering langs de rand van de verharde terreinen opgevangen en afgevoerd naar de waterzuiveringinstallatie. Hierdoor bestaat er geen risico op vervuiling van de bodem en het grondwater. Voorliggend project voorziet geen wijzigingen aan de afvoer van potentieel verontreinigd hemelwater.

Een groot deel van de site is momenteel verhard, waardoor hemelwater niet in de grond kan dringen.

Het niet-verharde gedeelte van het terrein is niet in exploitatie en is met vegetatie begroeid. Dit gedeelte staat volledig los van het gedeelte dat in exploitatie is. Het hemelwater dat hierop terecht komt, kan in de bodem dringen zonder in contact te komen met verontreinigingen. Bijgevolg bestaat er ter hoogte van de niet-verharde delen geen risico op verontreiniging van het grondwater.

Op basis van bovenstaande bespreking worden geen aanzienlijke effecten verwacht ten aanzien van bodem.

Conclusie, milderende maatregelen en aanbevelingen

In de geplande situatie wordt de verbrandingscapaciteit van RWZI-slib op installaties EC2 verhoogd. Er zijn geen werkzaamheden voorzien die een impact kunnen hebben op de bodem. Het bijkomende materiaal dat verwerkt zal worden (RWZI-slib), is niet vervuild en wordt gelost in de bestaande stortput en opgeslagen in bestaande afgesloten silo’s, zodat het geen risico vormt voor de bodem. Er wordt steeds voldaan aan de bestaande regelgeving inzake opslag. Er worden geen significante effecten verwacht op de bodem.

De bestaande voorzieningen om nieuwe verontreinigingen te vermijden, worden als voldoende beschouwd om het risico te beperken. Er zijn geen verdere maatregelen of aanbevelingen noodzakelijk.