• No results found

DEEL 2 ONTWERP-MER

6 D ISCIPLINE W ATER

Afbakening van het studiegebied

Het studiegebied omvat de site zelf evenals de grondwaterlagen die kunnen beïnvloed worden door de exploitatie. Voor oppervlaktewater omvat het studiegebied de waterlopen die kunnen beïnvloed worden door de exploitatie van de site, namelijk de Nieuwe Kale en het Kanaal Gent-Terneuzen.

Juridische en beleidsmatige context

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is van kracht sinds 22/12/2002. Ze vormt het raamwerk voor het integraal waterbeleid van de Europese Unie en haar lidstaten. De Kaderrichtlijn Water vormt het kader voor het beleid inzake waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het doel van Kaderrichtlijn Water is het bereiken van een goede toestand van het oppervlakte- en grondwater tegen 2015, dit zowel kwantitatief als kwalitatief. De Kaderrichtlijn Water bepaalt dat er moet voorkomen worden dat de toestand van de (grond)waterlichamen achteruitgaat.

Het projectgebied is gelegen in het stroomgebied van de Schelde. De stroomgebiedbeheerplannen 2016 – 2021 voor Schelde en Maas werden op 18/12/2015 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en kunnen geraadpleegd worden via www.integraalwaterbeleid.be. Deze plannen bevatten maatregelen om de toestand van de waterlopen en het grondwater te verbeteren, en om het overstromingsrisico te verminderen. De stroomgebiedbeheerplannen geven uitvoering aan de Europese kaderrichtlijn Water (2000) en aan de Overstromingsrichtlijn (2007). Volgende acties werden opgenomen ter hoogte van het projectgebied of in de nabije omgeving:

Tabel 6-1: Overzicht van de acties van de stroomgebiedbeheerplannen in de omgeving van het projectgebied (Bron: Geoloket stroomgebiedbeheerplannen)

Actienummer Locatie t.o.v. Stora Enso Actietitel 7B_J_014 Grenzend aan noordoostelijke

hoek van de site nabij lozingspunt

Verdere optimalisatie van de

gemeentelijke saneringsinfrastructuur in het bekken van de Gentse Kanalen 3_A_003 Over de volledige lengte van het

kanaal Gent-Terneuzen in Vlaanderen, dewelke grenst aan de site

Onderzoek naar zoutwaterproblematiek in het kanaal Gent-Terneuzen

7B_I_078 Ter hoogte van het Mercatordok op ong. 800 m afstand ten noordoosten van de site

Uitvoering GUP-projecten met prioriteit 1 voor het bekken van de Gentse Kanalen

Eén van de belangrijke elementen uit het Decreet Integraal Waterbeleid (18/07/03 en wijzigingen) is het uitvoeren van de ‘watertoets’ (aangepast uitvoeringsbesluit 12/12/2014 en latere wijzigingen). De watertoets houdt in dat voor elk plan, programma of vergunningsplichtig project dient te worden nagegaan of dit schadelijke effecten heeft op het watersysteem. Het watersysteem wordt hierbij beschouwd als zijnde een samenhangend en functioneel geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems en oevers, met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijhorende fysische, chemische en biologische processen en de daarbij behorende technische infrastructuren. De elementen voor de watertoets worden zowel opgenomen in het hoofdstuk oppervlaktewater als in een apart hoofdstuk achteraan in het MER.

De doelstellingen en beginselen van het Decreet Integraal Waterbeleid vormen een belangrijk

De kaart van de overstromingsgevoelige gebieden die vanaf 1 maart 2012 verplicht geraadpleegd moet worden bij het toepassen van de watertoets, werd geactualiseerd in 2017. De overstromingsgevoelige gebieden worden samen met de risicozones voor overstromingen aangeboden op het geoloket van de watertoets (http://www.geopunt.be).

De Vlaamse overheid stelt volgende doelstelling/richtlijn voorop voor haar waterbeleid:

“Maximale retentie (infiltratie, berging en vertraagde afvoer) van hemelwater aan de bron”:

- Zo min mogelijk wordt hemelwater versneld afgevoerd naar de waterloop. Het hemelwater wordt zo veel mogelijk aan de bron opgevangen en gebruikt, geïnfiltreerd en zo nodig vertraagd afgevoerd, gescheiden van het rioleringsstelsel. Dit alles om piekafvoeren te voorkomen in de strijd tegen wateroverlast en erosie, infiltratie te bevorderen in de strijd tegen verdroging, en verdunning van het afvalwater tegen te gaan in de strijd tegen waterverontreiniging.

Vlarem II bepaalt in art. 4.2.1.3. en art. 6.2.2. dat het verboden is het hemelwater te lozen in de openbare rioleringen wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit niet verontreinigd hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. Nieuwe rioleringsstelsels en uitbreidingen van bestaande stelsels moeten overeenkomstig deze bepalingen, indien technisch mogelijk, uitgevoerd worden als een (verbeterde) gescheiden riolering. Bestaande gemengde rioolstelsels kunnen niet altijd tot een (verbeterde) gescheiden rioolstelsel omgebouwd worden, tenzij tegen een zeer hoge kostprijs. Wel moet men altijd maximaal de verharde oppervlakte afkoppelen.

De gewestelijke stedenbouwkundige verordening (15.07.2016; B.S. 19.09.2016) inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater vormt een cruciaal kader voor het waterbeheer.

De verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden.

Sinds 29 september 2016 moet elk op te richten gebouw, constructie of aan te leggen verharding groter dan 40 m² aan de normen van de verordening voldoen, ook als deze vrijgesteld is van stedenbouwkundige vergunningsplicht. De plaatsing van een infiltratievoorziening is dan verplicht als het goed (perceel) groter is dan 250 m².

Tenslotte worden de milieukwaliteitsnormen en emissienormen voor oppervlaktewater bepaald in Vlarem II. Het besluit van de Vlaamse Regering d.d. 21/05/2010 betreffende de milieukwaliteits-normen voor oppervlaktewater, waterbodems en grondwater is van toepassing. In uitvoering van het decreet Integraal Waterbeleid heeft de Vlaamse Regering nieuwe milieukwaliteitsnormen vastgelegd.

Voor oppervlaktewater zijn er voortaan twee groepen milieukwaliteitsnormen:

- Typespecifieke normen voor biologische en algemeen fysisch-chemische parameters, opgesplitst per categorie en per type oppervlaktewater

- Niet- typespecifieke normen voor gevaarlijke stoffen

Algemeen van belang is het Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018”, ook het waterwetboek genoemd. De nieuwe coördinatie bevat alle (of toch bijna alle) Vlaamse decretale voorschriften voor drinkwater, zwemwater, afvalwater en grondwater en heeft betrekking op het integraal waterbeleid, beheer van de waterketen en beheer van het watersysteem.

Methodologie

Methodiek beschrijving van de referentietoestand

Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich op basisinformatie die ter beschikking is gesteld door de opdrachtgever. Voor het onderzoek naar de grondwater- en oppervlaktewaterkwantiteit, -huishouding en -kwaliteit in het studiegebied wordt in het MER, waar relevant, gebruik gemaakt van o.a.:

• GIS-kaarten i.v.m. grondwaterkwetsbaarheid en grondwaterstromingsgevoeligheid;

• Geologie in relatie tot grondwaterhuishouding, meer bepaald grondwaterstanden en mogelijk aanwezige watervoerende of afsluitende lagen: o.a. geologisch kaartmateriaal en sonderingen op Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV). Informatie over

grondwaterstanden is ook terug te vinden in gekende bodemonderzoeken, drainagestanden bodemkaart en sonderingsverslagen;

• Kwaliteit van het grondwater in de omgeving o.b.v. gekende bodemonderzoeken en andere bestaande gegevens;

• Website van de Databank Ondergrond Vlaanderen (http://dov.vlaanderen.be) waar informatie omtrent boringen, sonderingen, peilputten en/of grondwaterwinningen wordt geraadpleegd;

• Vlaamse hydrografische atlas voor de beschrijving van het hydrografisch net in de omgeving;

• GEO-loket VMM: Specifieke kwantiteitskarakteristieken van de waterlopen (risico op overstroming, capaciteit, maximale debieten, …), beschrijving kwaliteitsgegevens van waterlopen/grachten en actuele invloedsfactoren op de waterkwaliteit, gebruiksfunctie en –bestemming van de waterlopen (viswater, drinkwater, …).

• Watertoetskaarten;

• Stroomgebiedbeheerplan van de Schelde en relevante (deel)bekkenbeheerplannen

• VMM-databank;

• Beschrijving huidige infiltratiemogelijkheden (verharde/onverharde zones) en mate waarin de ondergrond infiltratie toelaat;

• Beschrijving actuele afwatering van het projectgebied en omgeving (afwateringsgrachten, stilstaande waters)

• Inschatting mogelijke verontreinigingselementen van het af te voeren hemelwater, vertrekkende van de mogelijke opgeslagen goederen.

Er zijn geen veldanalyses, detailinventarisaties en veldwerkzaamheden (op het vlak van grond-/

oppervlaktewaterstanden, -stroming, -kwaliteit, e.d.) uitgevoerd in kader van voorliggend MER.

Methodiek effectvoorspelling en –beoordeling

In discipline Water wordt nagegaan wat de impact van de uitbreiding van de verbrandingscapaciteit van waterzuiveringsslib (EC2) zal zijn op de omliggende oppervlaktewaters en het grondwater.

De kenmerken hydrografie en hydrogeologie kunnen door projectwerken rechtstreeks of onrechtstreeks beïnvloed worden. De effecten kunnen zowel tijdelijk als permanent zijn.

Volgende zaken worden in het MER behandeld, in meer of mindere mate van detail, afhankelijk van de relevantie:

• Beschrijving van de waterbronnen;

• Beschrijving van de waterstromen op de site, het waterverbruik en de lozing;

• Nagaan mogelijke beïnvloeding op de afwatering en de oppervlaktewaterkwaliteit in de omgeving (kwalitatief: onderzoek naar structuurkwaliteit waterlopen en waterkwaliteits-informatie; inschatten capaciteit van de ontvangende waterlopen nabij het projectgebied);

• Mogelijke beïnvloeding van afvalwater (kwalitatief/kwantitatief) op de capaciteit van het ontvangende rioleringsnet en afvalwaterzuiveringsinfrastructuur; bespreking noodzaak eigen waterzuiveringsinfrastructuur;

• Beschrijving afstroming hemelwater;

• Mogelijke beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit in de omgeving (semi-kwantitatieve bespreking);

• Mogelijke beïnvloeding van de grondwaterstroming (risico op doorsnijden van grondwaterstromingsvlakken met significante impact);

Er zijn geen (grond- of oppervlaktewater) kwantiteits- en/of kwaliteitsmodelleringen uitgevoerd, noch peilputten geplaatst voor de opmaak van dit MER.

De meeste aandacht zal besteed worden aan de afwateringswijzen van afvalwater en de invloed hiervan op het oppervlaktewater. Hierbij zal nagegaan worden of het geloosde effluent voldoet aan de bestaande en in de toekomst te verwachten normen. Daarnaast zal nagegaan worden in hoeverre dit afvalwater een invloed heeft op het ontvangend oppervlaktewater.

Onderstaande tabel vat de te onderzoeken aspecten samen.

Tabel 6-2: Methodologie-effectengroepen discipline ‘Water’

Effectgroep Criterium Methodologie Beoordeling significantie, indien wijziging

verbrandingscapaciteit een wijziging in de effecten kan verzoorzaken

Grondwaterkwaliteit Risico op verspreiding van verontreiniging door exploitatie

Milieutechnische evaluatie van de site (kans op uitloging afvalstoffen, lekken van machines, …) op basis van gebruikte producten en de aanwezige maatregelen om verspreiding van verontreiniging te voorkomen

Aantal risicolocaties binnen de site voor contact van verontreinigde stoffen met grondwater.

Effecten zijn significant als verontreiniging ontstaat, verplaatst wordt of wordt gesaneerd.

Oppervlaktewaterkwaliteit Bestemming en kwaliteit geloosd effluent Algemene milieutechnische en juridische evaluatie van de lozing/verwerking van de afvalwaters

Bijdrage van het geloosd water t.o.v. het ontvangend water

Al of niet voldoen aan wettelijke voorwaarden en al of niet risico op beïnvloeding oppervlaktewaterkwaliteit

Oppervlaktewaterkwantiteit Piekdebieten bij lozing hemelwater (m³/s) en gezuiverd effluent

Kwalitatieve bespreking op basis van verwachte lozingsdebieten

Relatie piekdebieten met capaciteit van ontvangende waterlopen en risico op overstroming

Rationeel watergebruik Watergebruik bij de exploitatie (bron, debiet)

Milieutechnische evaluatie op basis van de waterbalans van de installatie (zowel hemelwater, grondwater, leidingwater als afvalwater)

Aard en omvang van de waterbronnen

De significantie wordt dan verder gespecificeerd a.d.h.v. de omvang van het effect. De uiteindelijke beoordeling gebeurt op basis van expert judgement.

Er wordt nagegaan of er maatregelen mogelijk zijn om eventuele effecten te vermijden of te beperken.

De impactanalyse van een lozing op het ontvangende oppervlaktewater wordt uitgevoerd volgens de methodiek beschreven in het MER-richtlijnboek deel water en aanvullende MER-fiche

‘bedrijfsafvalwater’. De methodiek voor de beoordeling van de impact van lozing van bedrijfsafvalwater zal wijzigen vanaf 1 februari 2021.

In principe start deze nieuwe methodiek met een voortoets om te bepalen of verder onderzoek naar de impact relevant is, en dit volgens onderstaand schema (bron: uitgebreid stappenplan impactbeoordeling bedrijfsafvalwater, VMM, november 2020).

Aangezien de scope van dit MER echter de verhoging van de verbrandingscapaciteit betreft, en geen hervergunning van de volledige site en er dus ook geen wijzigingen inzake lozingsnormen wordt aangevraagd, wordt in vraag 4 neen geantwoord. Alhoewel het dan ook wenig relevant wordt geacht de nieuwe methodiek in dit MER te hanteren, worden de achterliggende rekenformules (zie verder) wel gebruikt om inzicht te verschaffen in de huidige situatie.

De specifieke waterstroom waarop dit project een eventuele invloed zou kunnen hebben, namelijk de waterstroom van de gaswasser op verbrandingsinstallatie EC2, bedraagt op basis van de waterbalans in Tabel 2-4 slechts 3 % van het totale volume aan proceswater, en 4 % van het totale volume aan geloosd bedrijfsafvalwater.

In voorliggend MER wordt de lozing van het effluent van de WZI geanalyseerd ten opzichte van het Kanaal Gent-Terneuzen. De bestaande methodiek voorziet hierin twee benaderingen, namelijk de permanente (gemiddelde) en de tijdelijke (worst-case) impact. Aangezien het geen hervergunning van de volledige site betreft, er geen nieuwe normen worden aangevraagd, de impact o.b.v het specifieke volume sowieso beperkt is en het project geen invloed heeft op de tijdelijke impact (RWZI-slib wordt meegemengd met ander materiaal), wordt enkel de permanente impact uitgevoerd. Ook de thermische impact wordt niet geanalyseerd, gezien het project de koelwaterlozing niet beïnvloedt.

Beoordeling permanente impact

De permanente impact van de lozing op de ontvangende waterloop beschrijft de gemiddelde (structurele) impact van een gemiddelde lozingssituatie. De methodiek voor de evaluatie van de permanente impact bestaat er uit om voor iedere parameter volgende elementen te berekenen:

- Cv = de concentratieverandering 𝐶𝑉= 𝐶𝑒 ×𝑄𝐿

𝑄𝑜𝑝𝑝+𝑄𝐿

Waarbij:

o Ce = concentratie van een parameter in het geloosde water o QL = gemiddeld lozingsdebiet

o Qopp = gemiddeld debiet van het oppervlaktewater

- Y = de immissiekwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater (Ci) ten opzichte van het bijhorende kwaliteitsdoel (MKN)

- X = de concentratieverandering (Cv) als gevolg van de lozing ten opzichte van de

immissiekwaliteit (Ci) of het kwaliteitsdoel (MKN) van het ontvangende oppervlaktewater Om de significantie van de permanente impact van de lozing te duiden, wordt onderstaand beoordelingskader gehanteerd (cfr. Richtlijnenboek Milieueffectrapportage). Hierbij wordt de totale impact van een geloosde parameter bekeken door de verhouding van de concentratieverandering ten opzichte van de toetsingswaarde (X) te evalueren tegenover de immissiekwaliteit van het oppervlaktewater ten opzichte van de milieukwaliteitsdoelstelling (Y).

Deze beoordelingsmethodiek laat toe om te oordelen of de totale in de toekomst geloosde vuilvrachten op zich al dan niet (mede) een potentieel knelpunt vormen voor de overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling (MKN).

Tabel 6-3: Beoordelingskader permanente impact (cfr. Richtlijnenboek Water)

1% < X ≤ 10 % 10 % X ≤ 20 % X > 20 %

Y < 50 % -1 -1 -2

50 % ≤ Y < 75 % -1 -2 -3

Y ≥ 75 % -2 -3 -3

Waarbij:

0 = Verwaarloosbare bijdrage (bij X ≤ 1%) -1 = Beperkte bijdrage

-2 = Relevante bijdrage -3 = Belangrijke bijdrage

Het vermelde beoordelingskader gaat ervan uit dat een lozing steeds aanleiding geeft tot een toename van immissieconcentraties in een waterloop. In bepaalde gevallen kan een lozing er toe leiden dat immissieconcentraties afnemen.

In dergelijke gevallen kan een analoog beoordelingskader gehanteerd worden met positieve scores, waarbij:

+1 = Beperkte afname +2 = Relevante afname +3 = Belangrijke afname

Relatie met de Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is van kracht sinds 22/12/2002. Ze vormt het raamwerk voor het integraal waterbeleid van de Europese Unie en haar lidstaten. De Kaderrichtlijn Water (KRLW) vormt het kader voor het beleid inzake waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het doel van Kaderrichtlijn Water is het bereiken van een goede toestand van het oppervlakte- en grondwater tegen 2015, dit zowel kwantitatief als kwalitatief. De Kaderrichtlijn Water bepaalt dat er moet voorkomen worden dat de toestand van de oppervlaktewaterlichamen achteruitgaat.

Hierbij is termijnverlenging mogelijk tot 2021 en 2027. In Vlaanderen gebeurde de omzetting van deze richtlijn via het Decreet Integraal Waterbeleid.

Een recent arrest van het Europees Hof van Justitie (het ‘Wezer-arrest’), heeft tot gevolg dat er voor projecten dient beoordeeld te worden of:

- Het project een dermate impact heeft dat de toestand van het waterlichaam achteruitgaat.

- Het project verhindert dat het waterlichaam een goede toestand kan bereiken.

Deze impactbeoordeling zal gebeuren op de kwaliteitselementen zoals bepaald in bijlage V van de KRLW. Deze elementen betreffen zowel fysico-chemische, biologische als hydromorfologische elementen. Deze impactbeoordeling is derhalve ook gerelateerd aan effecten in de discipline Biodiversiteit. Daar waar relevant zal in de effectbeschrijving van de verschillende effecten een link gelegd worden naar de beoordeling van de elementen van de KRLW.

Aangezien niet alle kwaliteitselementen relevant zijn, wordt voorafgaand eerst nagegaan op welke elementen de geplande situatie een invloed kan hebben.

In de geplande situatie worden geen ingrepen uitgevoerd op de oppervlaktewaterlichamen zodat de structuurkwaliteit ervan ongewijzigd blijft. Bijgevolg wordt de impact op de hydromorfologische kwaliteitselementen als niet belangrijk ingeschat. De activiteiten horende bij de geplande situatie zoals het lozen van bedrijfsafvalwater kunnen echter wel een invloed hebben op de fysisch-chemische en de biologische elementen. Beide elementen worden verder onderzocht in het MER, indien relevant.

Beschrijving van de referentietoestand

Het watergebruik, de waterbalans en de verschillende waterstromen worden beschreven in §2.4.5 Water/ afvalwater. Er wordt gebruik gemaakt van oppervlaktewater dat opgepompt wordt vanuit de Nieuwe Kale. Na behandeling wordt dit water in het productieproces gebruikt. Leidingwater wordt enkel lokaal gebruikt voor sanitaire doeleinden. Hemelwater wordt beperkt gebruikt voor sanitaire doeleinden die aanwezig zijn bij de energiecentrale EC2. Bedrijfsafvalwater wordt geloosd in oppervlaktewater na zuivering via de waterzuiveringsinstallatie van Stora Enso.

Grondwater

6.4.1.1 Grondwaterkwantiteit

De verhardingsgraad binnen de site bedraagt ca. 53 % door de aanwezigheid van de afvalwaterzuiveringsinstallatie, parking, wegenis en dakoppervlakken. De overige onverharde oppervlakte bestaat voornamelijk uit graszones tussen de installaties en de groenbuffers langs de perceelsgrenzen.

Een overzicht van de aanwezige hydrogeologische opbouw tot -60 mTAW in het projectgebied is weergegeven in onderstaande figuren, met onderscheid tussen hoofdeenheden en basiseenheden ter hoogte van drie punten in het projectgebied (bron: Hydrogeologisch 3D-model DOV).

Uit onderstaande figuren blijkt dat het Paniseliaan Aquitardsysteem zich bevindt op een diepte van ong. 45 tot 55 m diepte. Boven deze slecht waterdoorlatende laag bevinden zich meerdere aquifersystemen. Aan de zijde met het kanaal bestaat de bovenste bodemlaag uit opgehoorde grond met heterogene samenstelling. In het meest zuidwestelijk punt in het projectgebied is deze antropogene ophoging niet meer aanwezig en bestaat de bovenste bodemlaag uit zandige deklagen.

De opgehoogde bodemlaag en zandige deklagen worden hoofdzakelijk gekenmerkt als doorlatend, waardoor gesteld kan worden dat de bodem ter hoogte van de site infiltratiegevoelig is. Dit geldt echter enkel voor de zones waar geen verharding aanwezig is.

Figuur 6-1: Visuele boring ter hoogte van noordoostelijk punt op de site met aanduiding hoofdeenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

Figuur 6-2: Visuele boring ter hoogte van centraal punt op de site met aanduiding hoofdeenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

Figuur 6-3: Visuele boring ter hoogte van zuidwestelijk punt op de site met aanduiding hoofdeenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

Figuur 6-4: Visuele boring ter hoogte van noordoostelijk punt op de site met aanduiding basiseenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

Figuur 6-5: Visuele boring ter hoogte van centraal punt op de site met aanduiding basiseenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

Figuur 6-6: Visuele boring ter hoogte van zuidwestelijk punt op de site met aanduiding basiseenheden in HCOV-model V2 (Bron: DOV, 3D-model V2)

6.4.1.2 Grondwaterstand

De Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV) geeft op basis van boringen, sonderingen en gegevens van het grondwatermeetnet informatie weer over de grondwaterstand. Op de site van Stora Enso

Op basis van de informatie in het laatste Oriënterend en Beschrijvend Bodemonderzoek (OBBO 2015, Envirosoil) kan het grondwater ter hoogte van de waterwinning (perceel 25 F) op een diepte tussen 0 en 1 m-mv verwacht worden en kan het grondwater ter hoogte van het huidige fabrieksterrein tussen 2 en 5 m-mv verwacht worden.

6.4.1.3 Grondwaterkwetsbaarheid

De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied is een code die het risico op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft. Daar waar de bovenste watervoerende laag niet bedekt is door een beschermende deklaag of een dikke onverzadigde zone, is het grondwater aangeduid als zeer kwetsbaar. Dit wordt uitgedrukt met een index Ca1 op de grondwaterkwetsbaar-heidskaart. Deze index wijst op een winbare watervoerende laag bestaande uit zand, zonder deklaag en met een onverzadigde zone van maximum 10 m dikte. Het projectgebied is volledig in zeer kwetsbaar gebied gelegen.

6.4.1.4 Grondwaterwiningsvergunningen

Ter hoogte van het projectgebied zijn geen vergunde grondwaterwinningen gelegen. Stora Enso Langerbrugge NV beschikt niet over een grondwaterwinning. Wel zijn er in de omgeving van het projectgebied verscheidene grondwaterwinningen aanwezig, waarvan één binnen een straal van 500 m van de site. Het betreft een grondwaterwinning van Chevron Belgium NV gelegen in Technologie Park 2 te Gent ten zuidwesten van het projectgebied. De grondwaterwinning is vergund voor een debiet van 1.000 m³/jaar en 34 m³/dag, en een diepte van 70 m uit de niet-freatische gespannen laag

‘Ieperiaan Aquifer’ (Egem en/of Mont-Panisel).

Er zijn geen waterwingebieden voor drinkwater of beschermingszones gelegen in de nabijheid van het projectgebied.

6.4.1.5 Overstromingsgevoeligheid

Volgens de watertoetskaart 2017 is het projectgebied niet gelegen binnen effectief of potentieel overstromingsgevoelig gebied. In de directe omgeving zijn wel potentieel en effectief overstromingsgevoelige gebieden aangeduid ten (noord)westen en zuidwesten van de site. Het dichtstbijzijnde potentieel en effectief overstromingsgevoelig gebied is gelegen op ong. 100 m ten

Volgens de watertoetskaart 2017 is het projectgebied niet gelegen binnen effectief of potentieel overstromingsgevoelig gebied. In de directe omgeving zijn wel potentieel en effectief overstromingsgevoelige gebieden aangeduid ten (noord)westen en zuidwesten van de site. Het dichtstbijzijnde potentieel en effectief overstromingsgevoelig gebied is gelegen op ong. 100 m ten